DE ROODE BIJL.
Uit het Engelsch.
19)
„Moet ik hier mijn vermoeide lede
maten op uitstrekken P" vroeg ik
„hebben ze geen enkele kamer?
„Vermoeide ledematen zullen des
te beter rusten" sprak hij ten laatste
beteekenisvol.
„Daar is wat stroo, waarvan ge
een matras kunt maken, als ge wilt.
Maar ik denk niet dat we van nacht
meer zullen slapen dan een muis in
de eetkamer bij een kat. Deze grens-
boeven zijn bij voorkeur onrustig op
donkere uren, en hun messen steken
onbarmhartig scherp.
Hij lachte weer, wat hij altijd
scheen te doen als hij met mij sprak.
Daarna ging hij heen, en liet alle
deuren open. Ik kon hem door het
huis hooren razen en tieren, den een
dit, den ander dat bevelend en roe
pend om brood 6n om vleech, enz.
op een eerlijke soldaten-manier, drei
gend hun maag open te prikken als
hij het niet kreeg, en andere liefe
lijkheden, die een soldaat in den
vreemde gemakkelijk van de lippen
rollen.
Met succes hiervan terugkeerend,
deed Jorian tot mijn groote verwon
der zijn soldatenjas uit, die hij ophing,
rolde zijn hemdsmouwen op en bogon
te koken op het groote open vuur,
terwijl Boris de wacht hield met een
groot pistool, in de holte van zijn
arm, zijn lont brandend, voor het
apartement der dames.
Ik ging voor de gezelligheid bij den
langen man staan. Na een poosje werd
hij veel vriendelijker.
„Waarom heb je die lont aange
stoken" vroeg ik, nadat wij een poos
hadden stilgezwegen.
„Wel, om een mes van dit tuig hier,
uit Jorian's rug te houden, natuurlijk,
omdat hij aan 't bakken is", antwoord
de hij zoo leukjes, alsof hij vertelde
dat het een mooie nacht was of volle
maan.
„Ik wou, dat ik kon helpen" zuchtte
ik, want ik trachtte hun een goeden
dunk van me te doen krijgen.
„Wat" riep hij „met het bakken.
Kijk, daar is de schuimspaan".
Ik moet bekennen, dat, wijl ik
nog maar een jongen was, de tranen
mij in de oogen sprongen, bij die ge
ringschatting.
„Eerder dan je denkt misschien zal
ik je toonen, dat ik noch een lafaard,
noch een klein kindje ben" zei ik op
hoogen toon.
Ik verwijderde mij en ging voor de
verdere deur staan,die naar de vertrek
ken leidde, waaruit ik vrouwenstem
men hoorde. En het was goed ook dat
ik het deed, want juist toen ik bij de
deur was, hoorde ik een angstschreeuw
van binnen komen en zag ik voor
me een smal, sluw, doordringend ge
zicht en een armzalig, verwrongen
figuur, vooroverliggend op zijn buik,
als een worm. De ellendeling kroop
naar Heiena's kamer, waarom weet
ik niet. Ik nam ook niet den tijd er
naar te vragen, want, aangevuurd door
den hoon van de soldaten daar straks,
was ik in een oogwenk op het vosse-ge-
zicht aangevallen,op hem trappend met
mijn ijzer-beslagen voet, en hem dan
onzacht optillend bij zijn groezelige
kleeren, draaide ik hem om en om als
een wiel, en gooide hem de deur uit
met een vervaarlijk gekletter van mes
sen en dolken.
Het was heusch jammer voor het
individu, dat Boris me beleedigd had.
Maar in die afstraffing van hem vond
ik veel troost. En toen hij voorbij
Jorian stoof, greep deze hem met
groote handigheid in den rug, ook
zonder iets te zeggen of te vragen,
waarop de kerel verdween in een
wolk van stof. Waar hij toen bleef
daar had ik geen benul van. Maar, wat
duivel maalde ik er om.
Boris, die kalmpjes voor zijn
deur was blijven staan, was onder
den indruk gekomen van mijn bui
tenkansje. Want al heel spoedig kwam
hij naar me toe. Ik dacht, dat hij
misschien zijn excuus zou maken over
zijn ruwheid van kort te voren. En
dat deed hij ook, maar op zijn eigenaar
dige manier.
„Heb je je dolk op bem bedorven"
vroeg hij, gretig en als iemand die
tot zijn's gelijken spreekt.
„Neen" gaf ik ten antwoord, „maar
ik heb mijn teenen afschuwelijk ge-
stooten op dien kerel zijn rug, toen
hij de deur door vloog".
„Zoo" sprak hij, nadenkend, „dat
was beter voor iemand als hij Maar
nu zal je nog wel kans krijgen met
je dolk ook, voor de nacht om is".
En daarmee ging hij weer op zijn
post en stak onderwijl zijn lont aan.
Het maal was klaar, en, na zijn
handen te hebben gewasschen deed
Jorian zijn jas weer aan onder de
algemeene belangstelling en begon het
kooksel op te disschen. Hij was met
het verzamelen den geheelen dag
op de markt bezig geweest, nu eens
een konijntje op zijn kop tikkend met
de kolf van zijn geweer, dan weer
een kropje salade of wat waterkerB
opprikkend, hier en daar in een ver
laten tuin die er, dank zij Hertog
Casimir en zijn ruiters, heel veel
waren.
Toen hij alles klaar had, onze han
dige kok, deed hij het op een groot
houten bord, konijnen, patrijzen, homp
jes gedroogd vleesch, stukjes spek,
versche eieren, groenten bij handenvol,
alles overdekt met een lekker-riekend
sausje, knapjes samengesteld uit melk,
vleeschnat en rooden wijn.
Daarna marcheerden Jorian en
Boris de een met houten borden,
de andere met het dampende maal,
plechtig naar binnen. Maar vóór hij
dat deed, gaf Boris mij zonder een
woord te spreken, zijn pistool en zijn
lont er bij. Hetgeen, dit moet ik toe
stemmen, mij een ellendig gevoel van
onveiligheid gaf. Maar, hoe dan ook,
ik nam het wapen in de hand en
stond oplettend rond te kijken, zooals
ik hem had zien doen, met de lont door
mijn gordel gehaald.
Toen was het mij, als was ik plot
seling een voet grooter geworden en
mijn vreugde klom tot extaze, toen
juffrouw Ysolinde, vlug uit haar kamer
komend, ik begreep in 't eerst niet
waarvoor, mij aldus zag staan op
schildwacht, en onophoudelijk blazende
op mijn lont.
„Hugo" sprak ze vriendelijk, ter
wijl ze me den emeralden glans harer
oogen toeschitterde, „kom hier en kom
bij ons zitten".
Ik salueerde en bedankte haar voor
haar goedheid.
„Maar" zei ik „juflrouw Ysolinde,
denk er aan, dat dit een plaats des
gevaars is, en dat het maar beter is
dat wij, die de eer hebben uw ge
leiders te zijn, buiten de kamer
eten."
„Neen" sprak ze onverbiddelijk „ik
sta er op. Het is niet recht, dat jij,
die officier worden moet, je met ge
wone soldaten ophoudt".
„Ik dank u zeer" was mijn ant
woord „En het zal zoo gebeuren,
wanneer gij in veiligheid zijt, dat
beloof ik u. Maar laat me nu mijn
zin doen."
Ze lachte me toe niet minder
van mij houdend, om mijn volhouden,
denk ik. Ze ging heen, en ik was blij
haar te zien vertrekken. Want ik
zou niet hebben willen verliezen, wat
ik gewonnen had in de goede meening
van de twee krijgers neen, niet
voor de gunst van twintig vrouwen.
Maar in dat opzicht veranderde
ik ook al met de jaren. Want vooral
een jongeu wil niet geminacht worden
en als een kindje behandeld, wanneer
hij zich zelf al groot genoeg waant
om de gelijke te zijn in oorlog en
liefde van wie ouder zijn dan hij.
Na een poosje kwam Jorian en
Boris, en met brood en wijn zaten
wij met ons drieën bij de overblijfselen
van het maal. Er was bijna geen
verschil in hoeveelheid toen, en op 't
oogenblik dat Jorian het binnenbracht.
Want de eetlust van meisjes, wanneer
ze verliefd zijn is niet groot, maar
de honger keert weer, wanneer haar
beminden veilig en wel terug zijn
en dan moet de provisie-kamer het
verlorene doen inhalen.
Ik wil niet beweren, dar allebei
deze dames op mij verliefd waren
dat zij verre Het zou de eigen
waan van een Don-Juan zijn, het te
gelooven en nog veel erger, het neer
te schrijven. Maar, in ieder geval,
het is zeker, dat dien nacht beiden
weinig eetlust hadden.
XXII
Helena haat mij.
Toen de mondvoorraad voor ons
dan kwam en wij er met ons drieën
om heen zaten, was het niet te ver
wonderen, dat wij zoo traag waren
in 't toehappen. Want de konijnen
schenen in 't leven terug te keeren,
en door onze keel te loopen, de pa
trijzen vlogen ons haast in 't gezicht,
de duiven schenen er zich over te ver
heugen, te worden opgegeten. Het
vleeschnat zonk al dieper en dieper
naar beneden en verdroogde. Zoo
gauw we de beenen ruw van 't
vleesch hadden ontdaan, want om dat
netjes te doen was geen tijd, wierpen
wij ze voor 't volk dat nieuwsgierig
en hongerig ons zat aan te gapen.
Na een poosje was 't afgeloopen
en toen ging ik de kamer binnen,
waar ze mijn kleine speelgenoot en
juffrouw Ysolinde geborgen hadden.
Want ik begon te verlangen om te
zien, hoe Helena het maakte in 't
gezelschap van zoo'n nuffige dame
vol listige streekjes en grillen als die
van de Witte Poort.
Maar, op mijn woord, ik had over
die kleine feeks niet bezorgd behoe
ven te zijn. Want, als er iemand
verlegen was, dan was 't toch zeker
Helena niet. En als er bij een van
ons gebrek aan kalmte en rustigheid
van beweging viel te constateeren,
dan was dat zeker wel een staar-
oogende aap, die niet wist op welke
voet te staan, noch hoe op zijn eiken
stoel te blijven zitten, en het minst
van alles, wanneer hij vertrekken zou,
toen hij eenmaal zat. De identiteit
van dien aartsezel behoeft niet nader
vastgesteld.
Desniettegenstaande praatte ik
met beiden heel vroolijkhet scheen
echter wel, of ik met mijn kleine
speelgenoot pas dien dag voor 't eerst
had kennis gemaakt, zoo weinig no
titie nam zij van me, zelfs niet toen
juffrouw Ysolinde sprak van mijn
op schildwacht staan, en hoe ik op mijn
lont blies.
Yan buiten hoorden wij handen
geklap en luidruchtig pleizier, waarop
ik naar bniten ging, ten einde te
zien waardoor dat rumoer veroorzaakt
werd.
Ik vond daar Jorian en Boris die
een soort voorstelling in wapen
bedrevenheid gaven. Het kan ook
zijn, dat zij een lesje wilden geven
ten behoeve van dat ruwe grensvolk
en de nog wilderen die in de herberg
op de grens van den Mark samen
schoolden.
Ik riep de meisjes om te komen
kijken. Want ik vond het schouwspel
verrukkelijk mooi en interessant;
juffrouw Ysolinde's oogen glinsterden.
Maar onze kleine meid, die van haar
jeugd af aan zulke dingen gewend
was, gaf er niet om, hoewel 't
geval op zich zelf prachtig was.
Zij vochten met hun vreemdsoortige
messeu, zwaar aan 't eind, van 't
Zweedsch lemmer, maar aan het kur
ken heft licht.
Zij speelden een gevaarlijk spel.
Jorian stond met zijn mes gereed,
het lemmer langzaam voor zich
zwaaiend, in den vorm van een groote
S. Boris hing het mes in de palm
van zijn hand, en wierp het recht
op JorianB' hart af. Toen het aan
kwam gonzen als een nijdige bij, haast
te snel voor 't oog om het te volgen,
flikkerde Jorian het knapjes in de
lucht en zonder er een oogenblik zijn
oog af te wenden ving hij 't bij 't
gevest op. Daarna boog hij en gaf
het aan den eigenaar heel plechtig
terug. Toen ving Boris en wierp
Jorian, met hetzelfde resultaat.
Al dien tijd heerschte er geweldige
en algemeene hewondering in de
keuken van de herberg, gemanifesteerd
door aanhoudend gefluister.
Toen volgde weer een ander spel.
Boris stond met zijn elleboog gekromd
en zijn linkerhand in de heup, met
zijn rug naar Jorian toegekeerd.
Bzzz ging 't mes. Het vloog als
een bliksemstraal onder Jorian's
arm door, en werd opgevangen in
zijn rechterhand.
Toen gingen ze met den kruisboog
schieten en ik betreurde het zeer,
dat ik het niet geleerd had, want ik
wilde toch zoo graag ook iets doen
om te toonen dat ik geen melkmuil
was.
Nu geviel het, dat in de eene hoek
een nuchter kalf, dat dien dag geslacht
was, was opgehangen. En in dien
zelfden hoek zag ik een bijl, een bijl
met een breed scherp en bedacht mij,
dat ik toch iets doen kon, waar Jo
rian en Boris geen begrip van hadden.
Dus gedachtig aan de lessen van vader,
nam ik de bijl en voor iemand begreep
wat ik ging doen, zwaaide ik haar
boven mijn hoofd en den juisten af
stand en zwaai genomen hebbende
waartegen geen spier of been bestand
is, sloeg ik in één slag den kop er
af.
En toen donderend applaus en be
wondering. Mannen ijlden toe om den
kalfskop op te nemen, de eigenaar
onderzocht het scherp van zijn bijl.
Ik keek rond. Juffrouw Ysolinde's
oogen schitterden van genot, maar
daarentegen was mijn kleine speelge
noot rood van schaamte. Tranen ston
den in haar mooie oogen.
Zij kwam recht op mij af en riep
haar handen klemmend, ,o, ik haat
je!"
Daarop ging ze haar kamer binnen
en ik zag haar dien nacht niet meer.
En nu roep ik iedereen tot getuige,
wat vreemde dingen er omgaan in
het hoofd en hart van de vrouwen.
Waarom Helena me zóó toesprak
weet ik niet, en kan ik zelfs nu nog
niet gissen Maar, zooals ik al zoo
dikwijls heb gezegd, God maakte nooit
iets recht, dat hij mooi maakte, be
halve alleen de lijn, waar de zee de
lucht raakt.
En van alle mooie, lieve, gedraaide,
verwarde dingen die Hij heeft gemaakt
zijn vrouwen de aardigste, de ge-
wrongenste, en de meest ingewik
kelde.
Dat is misschien de reden dat zij
zoo eeuwigdurend boeiend zijn en
waarom wij, lompe, plompe, ruw-be
deelde schepselen, ze zoo innig lief
hebben.
Maar de mooiste vertooning moet
ten slotte eindigen. En die inde herberg
van Erdberg duurde niet zoolang als
ik er hier van verhaald heb.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.