HAARLEMSCH
No. 19.
144
N ieuwsberichten.
Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 88. Eenentwintigste Jaargang.
TE1EPHOONNUMMEX
TELEPHON1SCHE VERBINDING
met AMSTERDAM.
Per drie maanden
-,25.
franco p. post —,40.
Afzonderlijke nummers 8 centen per stuk<
Prijs per Advertentie van 1—5 regels 10.25, elke regel
meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte.
VERSCHIJNT
Dinsdags en Vrijdagavond.
Advertentiën worden aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden geplaatst.
Tweede Kamer.
De heer van Bylandt Apeldoorn
advizeerde tot aanneming als koncessie
tegenover Japan's vriendschap en als
gevolg van de handelsovereenkomst.
Hij betreurde echter de terechtstelling
van Nederlanders in Japan voor Heiden-
sche rechtbanken, en kwam op tegen
achterstelling van inlandsche Christenen
in Indié bij Japanneezen. De heer Kuyper
vroeg, of het handelstraktaat van 1894
tot dezen maatregel verplicht, en of
Japan daarop had aangedrongen. Overi
gens bewees, meende hij, de invoering
der Europeesche wetgeving niets voor
de beschaving en ontwikkeling der Ja
panneezen, en dus niet de noodzakelijk
heid van gelijkstelling. Hij betwijfelde
of de Geishas uit een moreel oogpunt
wel met de Hollandsche juffers op ééne
lijn zijn te stellen, en achtte de gelijk
stelling bedenkelijk, ook met het oog
op de rust van Java. Spreker advizeerde
het ontwerp uit te stellen of in te trekken,
in afwachting van eene regeling der
pozitie van de inlandsche Christenen.
Ook de heer Mackay, zich aansluitende
bij de geopperde formeele bezwaren,
ontwikkelde bedenkingen tegen het ont
werp. De heer van Karnebeek sloot zich
mede aan bij de bestrijders van het ont
werp en kwam op tegen het betoog van
den heer van Bijlandt. Ook hij opperde
bezwaar tegen te sterke vermenigvuldi
ging der Japanners van geringe bescha
ving in Indié. De heer Van de Velde
vroeg, of de Indiesche autoriteiten ge
hoord zijn en of de Inlandsche bevolking
dit voorrecht, geschonken aan een voor
een groot deel onzedelijk volk, goedkeur
de. De Min. van Kol. betoogde, dat het
ontwerp geen verplichting is, maar
voortvloeit uit het traktaat, en door
Japan zeer gewenscht wordt. De bedoeling
van het traktaat is geweest toepasse
lijkheid op de Japanners, en daarvoor
pleit de groote vooruitgang van Japan
op ieder gebied. Vrees voor immigratie
in Indië bestaat niet, maar voorwaarden
tot toelating blijven gehandhaafd. De
»rechtspozitie der inlandsche Christenen
eischt behoorlijke voorbereiding. De
Min zal de zaak niet laten rusten, maar
met spoed tot oplossing trachten te
brengen. De Min. van Buitenl Zaken
verdedigde ook het ontwerp. De heer
Kuyper wees er op, dat de Min. van Kol.
geen verplichting ziet tot dit ontwerp,
en de Min. van Buitenl. Zaken wèl. Hij
vroeg, waar, indien we verplicht zjjn,
dan het sukces is, dat ons is voorgesteld
bjj het traktaat behaald te zijn.
Woensdag werd de beraadslaging voort
gezet over het ontwerp tot wijziging
van het Indiesch reglement (gelij kelelling
van Japanners met Europeanen Nederl.
Indië). De heer Mackay repliceerende
bleef volhouden, dat het veel beter is
deze wijziging van art. 109 aan te
houden tot latere geheele herziening van
het onderwerp. Door den heer Kuyper
werd, mede namens den heer Makay
eene motie voorgesteld tot schorsing van
de verdere behandeling van het aanhangi
ge ontwerp, op grond dat het handels-
traktaat met Japan ons niet verplicht
tot wijziging van art. 109, en eene
nadere regeling van de rechtspozitie der
Japanners gevoegelijk kan worden uit
gesteld, omdat eerlang toch tot herziening
van art. 109 zal worden overgegaan.
Blijkens de toelichting door den heer
Kuyper zou verwerpen van het ontwerp
bedenkelijk zijn tegenover Japan, en
wilde de motie geen onbepaald uitstel.
De Min. van Kol. bestreed de motie
wegens onzekerheid van het tijdstip tot
wijziging van art. 109, en omdat zij
twee verschillende belangen samenkop
pelt. Uitstel ware niet in het belang
eener goede verstandhouding met Japan.
De Min. van Buitenl. Zaken vreesde,
dat Japan daarin zou zien een terugkomen
op het bij traktaat aangenomen beginsel.
Daarom ontried hij de motie; wordt
echter het ontwerp verworpen, dan moet
het doel langs anderen weg worden
bereikt. De heer Kuyper achtte onze
dure diplomatie aangewezen, om aan
Japan de bedoeling van het uitstel te
verduidelijken. Zijns inziens zal Japan
eene verwerping vijandiger opnemen dan
uitstel om Japan meer te geven. De
Mie. van Buitenl. Zaken verdedigde de
geschiktheid onzer diplomatie, doch hield
vol, dat het moeilijk zou zijn Japan te
overtuigen, dat de wijze van behandeling
dezer zaak strookt met de waardigheid
der Kamer. De motie werd verworpen
met 47 tegen 39 stemmen. Daarna werd
het wetsontwerp aangenomen met 48
tegen 38 stemmen. Aan de orde was
toen het wetsontwerp tot opheffing van
belemmeringen bij de uitvoering van
werken, in het openbaar belang bevolen
of ondernomen, uit bepalingen van ver
ordeningen voortspruitende. De heer
Bastert achtte het ontwerp niet nood
zakelijk en had bezwaren tegen de
bevoegdheid aan het Centraal gezag
gegeven, om verordeningen van lagere
besturen te vernietigen. Het wetsontwerp
werd door de heeren Tydeman en Fokker
verdedigdzij vroegen echter een scherper
omschijving van het algemeen nut. De
heer Pijnappel betreurde, dat dit ontwerp
niet regelt de leemten in het onteigenings-
recht, die dagelijks tot konflikten aan
leiding geven. De Min. van Waterstaat
enz. ontwikkelde, dat het ontwerp gericht
is tegen verkeerde inzichten in openbare
belangen, zooals de openbare gezondheid
maar dat het de macht der lagere be
sturen vrijlaat. Tegen machtsoverschrij
ding van het hooge bestuur waarborgt
de procesorde, maar deze wet voorziet
niet in belemmeringen ten gevolge van
de onteigeningswet. De Min. van Binnenl.
Zaken beloolde aan den heer Pijnappel
overleg met zijn ambtgenooten omtrent
de mogelijkheid tot onteigening van
rechten bij de onteigeningswet. Door
aanneming van een am. van den heer
Tydeman op art. 1, dat toestemming
vond bij de Komm. van Rapp., en waar
omtrent de Min. de beslissing aan de
Kamer overliet, werd bepaald, dat het
openbaar belang uitdrukkelijk bij de
wet moet zijn erkend. Na goedkeuring
der overige artik elen werd het ontwerp
zonder stemming aangenomen. Aan de
orde was toen het voorstel-Harte c.s. tot
aanvulling van de 18den titel van het Wet
boek van Strafvordering revizieDe alge-
meene beraadslaging over dit ontwerp
aanving met de mededeelingvan den Min.
van Just., dat hij zich van het uitspreken
van een oordeel wenschte te onthouden.
Hij behield zich het eindoordeel voor
tot dat het ontwerp aan de Kroon zou
zijn onderworpen. De Min. wees er echter
op, dat, nu eenmaal partieele herziening
van het Wetboek van Strafvordering
was voorgesteld, de tot standkoming niet
moet worden belemmerd. Z.i. voorziet
het voorstel terecht niet in het geval
van ontrouw van den rechter, waarin
het bewijs ligt voor de onkreukbaarheid
van de rechterlijke macht, maar tevens
was de Min. van oordeel, dat de formu
leering van gevallen voor toelating van
revizie scherper moeten zijn. Toch had
hij geen bezwaar meè te gaan, met het
oog op de zeer ruime bevoegdheid aan
den Hoogen Raad gegeven. De heer
Troelstra konstateerde, dat zelden eene
wijziging in de strafrechtspleging met
grooter belangstelling bij het volk wordt
afgewacht dan deze. Spreker meende
zich een deel te mogen toeëigenen van
den eersten stoot tot dit ontwerp, en
achtte de voorgestelde wijziging urgent,
afgescheiden van de zaak Hoogerhuis.
Hij betuigde zijn ingenomenheid met
het voorstel, maar ook met een door
den heer Rink ingediend amendement-
om aanvrage van revizie in het open
baar te behandelen. Waar het ontwerp
strekt tot verhooging van de rechte ze
kerheid, hoopte Spreker op eene spoedige
tot standkoming. De heer Verhey drong
aan op revizie bij de militaire rechtspraak,
die evenals de burgerlijke kan dwalen.
Dc heer Hartogh, medevoorsteller, dank
te den Minister voor de welwillende
gezindheid ten opzichte van het voorBtel,
datalleen uitbreiding geeft aan revizie-ge-
vallen vallende onder het Wetboek van
Strafvordering, en verdere netelige kwes-
tieën vermeed Het algemeen debat werd
gesloten. Op de wijziging van art, 375
al. 1 was voorgesteld een am. van de
Komm. ven Rapp., eischend, dat in het
art. rechtstreeksche vermelding van het
„novam" worde opgenomenen dat
gesproken worde van „ernstige twjj fel"
aan de juistheid van de vroegere uit
spraak. De heer Hartogh zette de bedoe
ling der voorstellers uiteen, en, bij monde
van den heer Willinge, verdedigde de
Komm. van Rapp. haar amendement.
De heer de Savornin Lohman verdedigde
het voorsiel der voorstellers. De heer
Pijnappel hield vol, dat de H. Raad niet
gedwongen moet worden in elk geval
revizie uit te spreken. De heer Hart
achtte het spreken van „ernstige twijfel"
volkomen overbodig, waarmeê de heer
Pijnappel zich niet kon vereenigen. De
diskussie over alinea 1 van art. 375
werd toen gesloten. Stemming, over het
am. zou plaats hebben na de behandeling
van andere alinea's.
In de zitting van Donderdag werd de
behandeling van het voorstel Harte voort
gezet, en na een kort debat tusschen
de heeren Pijnappel en Hartogh, met
35 tegen 24 stemmen aangenomen een
am. van de Komm. van Rapp. op al. 1
van art. 375, volgens hetwelk revizie
kan plaats hebben op grond van eenige
omstandigheid, die „ernstige twjjfel"
doet ontstaan aan de juistheid der vroe
gere uitspraak. Een am van de Kom. op
al. 2 van hetzelfde artiekel, voorstel
lende, dat zal gesproken worden van de
herziening op den „enkelen grond", dat
er twee of meer tegenstrijdige uitspra
ken hebben plaats gehad, werd aangeno
men met 44 tegen 15 stemmen. Twee
redaktie-amendementen van de Komm.
op art. 376 werden door de voorstellers
overgenomen. Art. 377 werd goedgekeurd.
De heer Rink lichtte uitvoerig toe een
door hem voorgesteld am.om de
geheele procedure „openbaar" te doen
zijn. Namens de voorstellers ontwikkelde
de heer Rethaan Macaré tegen de z.i.
hoogst gevaarlijke openbaarheid in het
voorbereidend stadium van revizie over
wegende bezwaren, 't Was een voorba
rige openbaarheid, die niet past in het
stelsel der Strafwet, en die ook niet
bestaat in buitenlandsche revizie-proces-
sende getuigen verklaringen zouden
voorbarig gekritizeerd woiden. De voor
stellers vertrouwden ten volle op de
grondig gemotiveerde, openbaar gegeven
uitspraak van den Hoogen Raad. Zij
konden zich vereenigen met het am.
van den heer Rink tot het hooren van
den raadsman voor den Hoogen Raad.
De heer Veegens advizeerde namens de
meerderheid der Komm. van Rapp. tot
aanneming van het am. van den heer
Rink betreflende de openbaarheid. De
heer Rink bestreed de door den heer
Rethaan Macaré geopperde bedenkingen,
maar laatsgenoemde bleef het am. be
strijden. De heer Troelstra ondersteunde
het am. Rink en bepleitte volledige
openbaarheid, vooral omdat de uitspraak
van den Hoogen Raad niet is voorbe
reidend, doch beslissend bij afwijzing
van het revizie verzoek. De heer Rethaan
Macaré bleef beoordeeling eener prépa
ratoire uitspraak door het publiek ont
raden. De heer Rink betoogde nog, dat
eene geheime behandeling eene gewraak
te halve publiciteit uitlokt. Een am. van
de Komm. van Rapp. om te bepalen,
dat de gemachtigde of de raadsman ter
griffie inzage kan nemen van de stukken,
werd door de voorstellers overgenomen.
Een am. van den heer Rink, om te be
palen, dat, indien de aanvrage niet aan
de bij art. 377 gestelde eischen voldoet,
de H. Raad haar niet ontvankelijk zal
verklaren, word door de Komm. van
Rapp. gesteund, maar door den heer
de Savornin Lohman. namens de voor
stellers, onnoodig verklaard. De Min van
Justitie gaf den voorstel Iers in overweging
om, wanneer het Hof veroordeelt wegens
een ander feit, dan waarvoor een be
klaagde vroeger is veroordeeld, deze niet
zwaarder kan gestraft worden. De heer
Loeff vroeg aan de voorstellers, hoe zg
de taak van den rechter in revizie op
vatten? De heer de Savornin Lohman
beantwoordde den heer Loeff, die echter
niet voldaan was. Het am. Rink op
al. 1 openbaarheidwerd aangenomen
met 47 tegen 31 stemmen. Een ander
am. Rink, om te bepalen, dat, voldoet
de aanvrage niet aan de vereischten de
H. Raad haar niet ontvankelijk zal ver
klaren, werd ook aangenomen. Nog eenige
amendementen van de Komm. van Rapp.
werden door de voorstellers overgeno
men. Ter voldoening aan het door den
Min. van Just, aangegeven denkbeeld,
om bij schuldig bevinden aan een ander
strafbaar feit geen hoogere dan de oor
spronkelijke straf op te leggen, stelde
de Komm. thans een nieuw lid voor.
Konform werd besloten. De bepalingen
van het arrestwijzen met een zeker
aantal raadsheereu werd ook toepasselijk
verklaard op revizie. De overige bepalin
gen werden goedgekeurd, De eindstem
ming over het revizie voorstel werd
bepaald op Woensdag a.s. Nog eenige
konkluzieën en verslagen werden goed
gekeurd. Op voorstel van deti Voorzitter
werd besloten Woensdag, na de stem
ming over het Revizie ontwerp, de
beraadslaging over de Indiesche Mijnwet
te hervatten. Tot dien tijd is de Kamer
gescheiden.