DE ROODE BIJL.
Uit het Engelsch.
31)
Zij verwaardigden noch mijn mees
ter noch mij een blik, maar staarden
de straat uit, in de richting van den
Wolfsberg en schreeuwden hem vra
gen toe.
„Wat gaan ze die heilige daar
doen
„Heeft men haar ondervraagd?"
„Wie zou nu beul zijn Ieder die
een hand aan haar slaat zal ter helle
varen."
Overal hoorden wij blijken van
sympathie met de beschuldigde, wat,
zooals oude Hanna placht te zeggen
niet altijd het geval is bij heksen
processen.
Spoedig kwamen wij voor de poort
van den Booden Toren. Die was
versperd en gesloten. De vensters
van vader's woning keken rond als
oogholten in doodskoppen. Ik zag het
venster van waaruit ik gewoon was
te kijken of de kinderen ook met mij
wilden spelen, en die inplaats daarvan
spuwden tegen den toren en naar me
keken en floten.
De deur van de Rechtszaal stond
open en een massa volk er voor,
angstig, eerbiedig. Sommigeu spraken
gedempt.
„Ze zal niet gepijnigd worden, dat
mag alleen de opperbeul doen. Men
heeft 't oude wijf gedreigd en zij heeft
alles bekend."
Zoo ging het gerucht onder het
volk.
Het was door het gedrang onmo
gelijk door de deur te komen. Wij
zochten dus een andere.
Ik herinnerde mij een geheimen
doorgang die onmiddellijk achter de
hooge zetels van de rechtszaal leidde.
Daar had ik dikwijls mijn vader
door zien binnenkomen, 't zij in 't
zwart of in 't rood. En ik was altijd
maar blij, als ik hem 't rood zag
aandoen want dan wist ik, dat het
ergste voor de een of andere gekwelde
ziel over was.
Wij besloten ten laatste binnen te
gaan. Het gegons van een groote
menigte menschen zoemde in ons oor.
De verstikkende atmosfeer, een stem
luid sprekende, het geroffel van
duizenden voeten op de vloer, geroep
van „stilte" af en toe, dit alles ver
namen wij, toen wij de lucht en
zonneschijn afsloten en in de Gerechts
zaal gingen.
Wy konden in het eerst de menschen
niet onderscheiden.
Wat was onze verbazing, toen wij
deze woorden vernamen.
„Hoogheid, het is een geluk voor
de oplossing van dit groot mysterie,
dat ik juist een brief ontvang van
een, zeer geleerd en bekend Doctor
in de rechten vooral in dit soort ge
vallen bedreven, die pas uit Thorn
is gekomen en nu op weg naar den
Keizer te Ratisbon, voor wien hij
een dispuut zal houden ter eere der
waarheid en der heilige kerk.
«Het is de geleerde, achtenswaar
dige doctor Schmidt, en ik vertrouw,
dat wij hem zullen ontvangen met
dat eerbetoon, dat een aanzienlijk
man als hij verdient."
„God, daar hebben ze me geloof
ik al doctor in de theologie ook
gemaakt" zei üessauer.
sNu is het uw tijd" zei ik „nu is
de tijd gekomen dat de doctor han
delend moet optreden".
Hij streek door zijn wonderbaar
lijke lange baard, een pronkstuk van
namaak, en wij stapten vooruit. Ik
kon een glimlach niet onderdrukken.
Wij kwamen op het nipje.
Ik herinner mij nu vaag dat mijn
meester zich een weg baande, ik zie
nog voor me al die wijze mannen,
rechters, priesters, ik hoorde het
gegons van duizenden die allen hun
hals uitrekten om goed te kunnen
zien. Het was een verrassend schouw
spel, dit groot gericht, in de sombere
zaal, zwart van ouderdom en daden
der duisternis, flauw verlicht door
zonnestralen die door roode ramen
vielen, de mannengezichten als bloed
gevlekt, waar het licht op hen viel.
In het midden was een vierkante
ruimte Een bijldrager stond aan elk
der vier hoeken. Ik keek, en daar,
alleen in het midden, stond geheel in
het witHelena.
XLI
Het Roode Toren-kamertje.
Ik sidderde over myn gansche
lichaam. Ik vreesde bewusteloos te
zullen neerzakken, myn meester zat
juist naast den bisschop zoodat ik mij
in een donker hoekje kon terugtrekken
waar ik trachte na te denken over
hetgeen gebeurde.
Ik weet niet hoelang ik daar bleef
en evenmin, wanneer ik weer tot
mezelf kwam. Alles scheen mij een
droom, een nachtmerrie. De gezichten
van het wachtende volk, de uitdos
sing van den bisschop en zijn priesters,
de roode mantels van den jongen
Hertog en zijn assessors, sponnen
een huiveringwekkend droombeeld
rond my.
Ten laatste weerklonk een horensein
waarop allen opstonden. Er kwam
over de aanwezigen een plechtige
stilte, toen de Hertog en zyn rechters
door een deur verdwenen, en de
Kerk vertegenwoordigd door Bisschop
Peter en zyn gevolg door een andere.
Yoor ik nog van alles mij goed reken
schap had kunnen geven was Helena
blijkbaar verdwenen, naar het scheen
door een luik in de vloer.
Myn meester vergezelde bisschop
Peter. Wat my betreft, ik wist nau
welijks wat ik deed. Ik keek zelfs niet
op vóór onze geleider, die ons het
eerst had aangekondigd, mij bij den
arm greep en riep: „Ben je dronken
of dood, man, dat je je ooren en je
nek waagt. Sta op als de rechters en
de nieuwe Hertog voorbij gaan."
Het duizelde my even, maar ik
stond op, en zie, arm in arm kwamen
op mij af Otto von Reuss en zyn pas
benoemden Opper-rechter, wie anders
dan myn vroegere vriend Michael
Texel. De hertog wierp een onder
zoekenden blik op mij maar hij kon
maar alleen myn kort geknipt haar
zien, toen ik voor hem boog. En toen
gingen allen door.
Ik waggelde bijna naar mijn meester
toe, dien ik in druk gesprek vond
met den huisprelaat van Bisschop
Peter.
„En dus" sprak hij, „werd het
meisje grootgebracht in het huis van
den scherprechter, En zy ging in den
vreemde om de geheimen van de
zwarte kunst te leeren, zonder dat
men weet waar. Ik zou dien scherp
rechter wel eens willen zien. Woont
hy dicht bij? Wat, in dien zelfden
torenLaat er ons heengaan."
Maar de geestelijke verontschuldig
de zich, hy scheen er in 't geheel niet
op gesteld de Roode Bijl te bezoeken,
zelfs niet in zyn ziekte.
Dessauer en ik dan kwamen voor
de welbekende deur. Ik klopte en luis
terde, waarop niets de stilte verbrak.
Weer eens en nogmaals liet ik den
vreemden doodskop-klopper vallen en
daarna, toen de echo's weggestorven
waren, was er weer groote stilte in
den toren.
Ik hoorde Hertog Casimir's bloed
honden huilen. De schaduw van de
Gerechtszaal viel op den Rooden
Toren als een onheil voorspellende
vinger.
„Laten wij naar binnen gaan" zei
ik En de deur open stootend klom
ik de steenen trappen op. Elke holte
en schier elke steen was my bekend.
Eerst kwamen wy aan de zitkamer,
waar alles overhoop lag, alsof iemand
de boel door elkaar had geworpen.
Daarboven was het kamertje waar
Helena altoos sliep, en hier ging de
verwarring alle beschrijving te boven.
Alles was doorzocht, en alle snuiste
rijen waren vertrapt en over den grond
gesmeten. In het midden wat my het
meest trof, slingerde een houten pop
petje, dat vader voor haar gesneden
had, en dat zy met linten en een
papieren kroon had opgeschikt als
koningin o, zoo lang geleden in
zulke gelukkige dagen
„Vader" riep ik luid, „vader."
Maar ik vergat me-zelf, want wie
weet of er geen vijanden schuilden
in de onmiddellijke nabijheid.
Mijn eigen kamertje volgde toen.
En toen bleef alleen nog over het
zolderkamertje van vader, waar Des
sauer en ik nu heengingen.
Voor het eerst sinds vele jaren zag ik
dus het gelaat van vader.
Hy lag in bed, met een doek om
't hoofd. Zijn oogen waren open en
keken uit holle kassen boven inge
vallen wangen. Het was als staarde
hij in de geheimen van een andere
wereld. Dat wat de Roode Bijl van
Thorn zoo dikwijls anderen had doen
zien was nu zichtbaar voor hem zelf.
De hand die nu vel over been
op den rand van het bed lag, had
dikwijls anderen door de geheimzin
nige poort des doods gevoerd. En nu
zou de rechter des doods weldra ver
schijnen voor den Rechter van alle
wereld.
Vader staarde mij aan met bedroef
de oogen. Zóó bedroefd, dat niets in
hemel of op aarde, vreugde noch
verdriet, leven noch dood, in staat
scheen, die uitdrukking van name-
melooze smart te zullen kunnen ver
anderen.
Ik trad binnen en Dessauer volgde.
nZijt gij alleen, is er niemand bij 1
u?" vroeg ik vader, terwijl ik mij
naast zijn bed neerzette.
Hij schrikte op bij myn stem en
keek snel op. Maar zyn oogen ver
flauwden weer, en hij viel in de kussens
terug.
„Ik droomde maar" zei hij treurig.
„Is er hier niemand bij u, Godfried
Godfried" vroeg ik weer, want als
het om het leven gaat, moet men
zelfs de rust van een stervende ver
storen.
„Wie zou er bij mij zijn behalve
deze allemaal?" gaf hij ten antwoord.
En hij sloeg met zijn hand door de
lucht, alsof hij allemaal vreemde ge
stalten in rijen tegen de muur zag
staan. „Ik zou wel willen" sprak hij,
eenigzins norsch, „wie je ook moogt
zijn, dat je die menschen hun handen
terug liet houden. Ze wijzen naar
me en ze steken hun hoofd vooruit
als lantarens."
Hij kroop achter in bed, en toen
alsof hij iets zag dat erger was dan
al het andere, riep bij angstig „Ze
hoeven me toch zoo niet aan te staren
wel. Ik heb niets dan mijn plicht
gedaan."
t Vader" riep ik en liefkoosde zijn
wang met mijn hand.
„Wat is dat? Noemde iemand me
vader? Laat me los. Toe, heeren,
laat me alsjeblieft los. Ze heeft me
noodig. Ze pijnigen haar. Ik moet
naar haar toe!"
„Vader" zei ik weer „ik ben het
uw eigen zoon Hugo die terug
gekomen is, die u wil helpen, als het
kan, die, als 't noodig is, voor de
kleine speelgenoot wil sterven."
iiHugo-Hugo" sprak hij. „Ja, ja,
ik weet het, natuurlijk, mijn beste
jongen."
Hij duwde me achteruit om me
goed te kunnen zien, en toen zij hij.
„Je liegt, waarom lieg je tegen een
stervende man jMijn Hugo had licht
haar, en jij hebt donker."
„Vader" zei ik, „ik ben vermomd.
Hulp komt, als we de terechtstelling
nog maar wat kunnen uitstellen. Maar
vertel, me alles. Spreek vrij-uit tegen
me, als u uw dochter Helena, mijn
verloofde „liefhebt."
Hij was nu gaan opzitten en kwam
naar voren. Er schitterde een donker,
woest, onwereldsch licht in zijn oogen.
Hij zette een peluw achter zijn rug.
Ik vertelde hem, hoe ik'met Des
sauer gekomen was, en vertelde hem,
hoe ik aan hem gehecht was.
„Nu, vader" zei ik, „wij hebben
niet lang den tijd. Wij moeten ons
haasten naar bisschop Peter, voor we
gemist worden.
Vader lachte.
»Je zult het daar maar schraaltjes
hebben" merkte hy op met een flik
kering van zijn ouden glimlach
„Vertel me nu eens", drong ik aan
„hoe het is gekomen, dat men Helena
van zoo iets vreeseljjks beschuldigt?
Vader wachtte geruimen tijd, voor
hij antwoordde.
„Het is niet gemakkelijk je alles
te vertellen," zei hij. „Ik weet het
en kan het zeggen. Maar, als ik
probeer de juiste woorden voor de
zaak te vinden, dan loopen zij weg,
en willen zich niet vermengen als
water en olie. Maar, zie je, Hugo,
hier is een bijzonder elixer. Druppel
wat op mijn tong en dan zul je me
eens zien veranderen. Het zal me
heelemaal opknappen voor een oo
genblikje.
XLII
Prinses speelgenoot.
Toen begon mijn vader de histo
rie langzaam te vertellen, met heel
veel pauses en interrupties.
Ik zal het alles niet herhalen, maar
dit was de korte inhoud
Nadat je ons verlaten had, ging
het in het Hertogdom hoe langer hoe
akeliger geen vrede, geen rust,
geen geld. Hertog Casimir luisterde
hoe langer zoo minder naar mijn raad
maar begon integendeel weer met
zijn oude gruwelen, moord en plun
dering, vrees op vrees stapelende.
Hij dreigde Forgan. Hij viel Piassen-
burg aan.
„Toen kwam opeens zijn neef te
rug, en bijna oogenblikkelijk stond
hij bij hem in hooge gunst. Oom en
neef dronken samen. Arm in arm
wandelden zij over het terras. Otto
von Reuss reed aan 't hoofd der
Zwarte Bende.
tMaar op 't zelfde oogenblik ver
scheen, tot mijn groote vreugde, de
kleine Speelgenoot. Zij was bij mij
veiliger zei ze. En toen ik haar had,
had ik niets meer noodig. Zij bracht
goed nieuws van je, en kwam onder
geleide van twee mannen uit het ge
volg der Prinses.
„De Prinses," zei ik, „dat dacht
ik wel, ik dacht wel, dat die haar
teruggezonden had."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.