GABRIELLE. ROMAN VAN J. J. DAVID- 4) Voor den hof van Riitteman staan zonnebloemen. Nu knikken zij met hoog-gele kopjes, dan weer met zwarte vruchtbodems. Zij waren het laatste overblijfsel van de gewel dige reformatie-plannen van Frans, die om er olie uit te bereiden, wijl de gewone vruchtenteelt toen niets meer opbracht, ze in 't groot had willen kweekenzoo waren er nog meer staaltjes van 's jongsten genie. En de oudste had het hart niet, dat hij er flink tegen optrad. Daarbij kwam, dat die niet hield van bij den weg timmeren, de jongste wel, waar door die de vrouwen en bij gevolg de publieke opinie op zijn hand had. Als hij zoo dandy-achtig door 't dorp liep, een knappe slanke jongen met schalksche oogen en zich over 't lot beklaagde dat hem dwong bij zijn broer in dienst te zijn dan zei hij„ziet u buurvrouw, ik wil geen kwaad van hem spreken, maar daar", en wees op zijn voorhoofd en allen sloe gen de handen in elkaar. De alge- meene stemming was nu eenmaal tegen Johan, en daartegen te strijden, die kunst verstond Johan niet. In het begin had hij hoop, dat zijn broer ergens oen betrekking zoeken zou. Maar niets daarvan. Toen dacht hij er aan hem uit te huwelijken en ging zelf voor hem uitkijken. Maar ook daarvoor bedankte Frans. En zoo werd de boer bij den dag somberder en minder spraakzaam, en dan op sommige oogenblikken zoo praatziek mogelijk. Maar op de vraag hoe 't met zijn zaken ging kwam altijd droefgeestig zijn„daar spreek ik liever niet van." Een heele troep brutale meiden, die maar op 't eer ste gezicht aangenomen waren, trok den hof binnen en hij wist er zich niet van te ontdoeneen flinke, ver standige vrouw, die alles in 't reine had gebracht, zocht hij, vreemd ge noeg, niet. Deze en gene meende uit angst voor de betooveringskunsten van Frans, want die was een harten veroveraar, niet alleen in 't dorpje, maar in de gansche streek. En juist dat was de band tusschen den meester en den makker zijner jeugd. Eigenlijk mochten zij elkan der niet, misschien wel omdat zij elkaar zoo goed in de kaart keken en omdat Glogar bovendien Frans benijdde. De ander hield den onder wijzer voor een Pharizeeër; en daarin had hij niet heelemaal ongelijk, want hij liet zich niet weinig op zijn deug- zaamheid voorstaan, die nimmer op de proef was gesteld. En Glogar vond Frans eenvoudig een lompe vlegel, maar hij bewonderde hem er niettemin geen haar minder om, verachtte hem heimelijk, omdat hij zoo gansch en al boer geworden was, zich lekkertjes te goed deed en met een „dat is mijn geld niet" troost te over de verliezen, die de hofstede meest door zijn toedoen leed. Hij werd toch ook weer meegesleept door de gewetenloosheid, waarmee Frans het lot van zijn broer voor niets telde en die hem ook op het wijde veld der liefde zooveel succes bezorgde. Daar over hoorde Glogar namelijk het liefst, die zelf nooit zooiets had beleefd, daar over sprak Thütemann bij voorkeur omdat hij wist welken wonderlijk pijn lijken, gemengden indruk dit op zijn toehoorder maakte. Hij was geen stie keme liefhebber, dat kan niemand hem ten laste leggen. Hij noemde heel leukjes de namen van zijn schoonen, en maakte er volstrekt geen geheim van, hoe hij 't met deze had aange legd, hoe hij die aan zijn snoer ge kregen had en ook niet op welke wijze hij zijn veroveringen wist te ma ken. Hij had al den tijd voor zijn hof makerijen, hij was driest, en ondanks de sporen door woeste nacht achter gelaten. een knappe, flinke jongen, die van de vreemde positie welke hij innam, uitstekend partij wist te trekken. Want bij de boerinnen en hare dochters was hij de evenboortige, die door het droevig noodlot en schan delijk onrechtvaardig erfrecht in een ellendigen toestand was geraakt en bij de boerenmeiden aan haars gelijke, een arme duivel die ook van den ar beid zijner handen leven moest, maar toch in beschaving ver boven haar stond, zooiets van een onterfd Prins, die zich tot haar nederboog en zich goedgunstig door haar troosten liet in zijn leed. „Probeer het ook maar eens zoo", zei hij dikwijls, en als dan Glogar met afkeuring in zijn blik voor zich heenzag, dan dacht Frans„Ezel, je kunt het niet" en voelde zich in al zijn waarde. Glogar werd dan treu rig te moede niet alleen wanneer Johan binnonkwam die zijn broer met zijne groote, niet heel verstandige oogen af en toe aanstaarde, met het hoofd knikte en nu en dan mompelde „Ja, Frans" waarvan niemand, mis schien hij zelf niet eens de beteekenis begreep. De onderwijzer had mede lijden met hem, maar met zich zelf ook. Een aangename ervaring; want in het diepst van zijn ziel was hjj vast overtuigd, dat hij dat alles zooalsFrans, ook had kunnen beleven, als hij maar gewild had. Of had nietinWeenen hem deze en gene duidelijk te kennen gege ven, dat ze hem met ongaarne zag Maar destijds had hij niet gewild uit gebrek aan chic en ervaring, en nu wil de hij niet uit overtuiging en vastge- wortelde beginselen. Glogar was een philosoof, niet alleen in de beteeke nis waarin een dorpsschoolmeester, die zich vroeger groote dingen had voorgespiegeld, het nu eenmaal zijn moet. Het principe, waarop zijn le vensbeschouwing rustte was: er be staat een gerechtigheid, die altoos het evenwicht herstelt, niet alleen hiernamaals maar reeds hier. In dit geloof verdroeg hij gemak kelijk alles, wat hem wedervoer. Onder dit gezichtspunt kreeg zijn levensdoel een beteekenis. Yeel was van hem weggenomen, en dus zou veel moeten worden opgebouwd. En zoo verheugde hij zich bijna als hij, anders onwillig, leed verduren moest, en schreef het bij zijn God op den kerfstok, die rijk en sterk genoeg was om hem terug te betalen. Waarom had hij hem anders niet laten omkomen en geheel ten gronde gericht Het wees er alleen op, dat veel voor hem lag opgespaard. Of was hij niet een aangenaam mensch Hij was een flinke verschijning en genoot een goed reputatie. Waarom zou hem niet of andere rijke boeren dochter, die bij hem op school ging, nog eens haar hart schenken en uit die gruwelijke armoede verlossen die hem zoo drukte? Vroeger had hij liever een stadsche dame gehad, maar die illussie was hem ontnomen, en nu scheen het hem wenschelijk een vrouw te nemen die hij zelf had opgevoed en die dus minder ver beneden hem stond. Sedert nu Gabi in 't dorp kwam wonen, was het hem helder als de dag, dat de vergelding gekomen was, dat een benijdenswaardig lot voor hem was weggelegd. Zij was zoo mooi, en 't was bovendien geen geheim, dat zij erfgename stond te worden van haar pleegmoeder, mogelijk zelf van beide pleegouders, die overigens kind noch kraai op de wereld hadden. Haar opvoeding was geheel en al in zijne handen gegeven; zij voelde zich on gelukkig, dat viel zelfs hem op, die anders geen bijzonder scherp opmer ker was. Ook begreep hij, dat zij, omdat er aan haar geboorte een smet kleefde, al big toe zou zijn als er een fatsoenlijk man om haar hand dong. Moeilijkheden waren er niet. Rupert zou dolblij zijn als hij van het hem hatelijke kind af was, en Salome achtte hem. En wie deed dit trouwens niet? Verdiende hij't niet? En trotsch op zijn vlekkeloos ver leden koesterde hij alle hoop. Zulke droomen droomde hij echter eens dan, als hij thuis was gekomen. Want zijn verbeeldingskracht scheen in de vrije natuur dwaas rond te tollen bij gebrek aan een steunpunt. Zat hij echter in zijn kamer, en wa ren de laatste geluiden weggestorven, dan ging hij peinzen. Dan stond zijn stok in een hoek, op 't harde bed lag zijn overjas en zijn das netjes gevouwen daarnaast. Hij zat voor zijn tafel met een stapel cahiers voor zich, die hij na moest zien, droeg een pen achter 't oor en had een andere in de hand, en de pauzen tusschen het werk werden aangevuld door heerlijke visioenen. Dan glansden zijn helder blauwe oogen, en streek door zijn blonde, ondanks alle moeite harde, baard; dan zag hij inplaats van één kamer er een gansche rij inplaats van het rijtje net gebonden zorgvuldig afgestofte klassieken, waar op hij zoo trotsch was, groote noten houten boekenkasteninplaats van de weinige schamele meubelen, die hij met veel opoffering zich had aangeschaft, fraai huisraad. Maar bovenal zag hij hoe de lieve Gabi gebood met bevallige gratie, hoe zij hem begroette, als hij thuis kwam, en hoe zij elkander zouden liefhebben. En dat vervulde hem jaren lang zoowel onder zijn werk als in zijn vrije uren. Een dierbare gewoonte was het hem geworden en elke nieuwe lijn, waarmee hij zijn schilderij aan vulde was hem een schier artistiek genot. Totdat de overtuiging, dat het zoo worden moest, zoozeer in zijn ziel doordrong, dat voor den minsten twijfel geen plaats was, tot hij zich reeds verheugde op die stille avonden, als op een zalige belofte. Een zeer nabijgelegen doel had, dacht hij, zijn leven gekregen, en daarom, wijl hij dat doel met alle kracht nastreefde, inplaats van te streven naar een onzekere toekomstschijn die door den nacht zijner dagen brak, was die tijd wel de allerbeste van zijn heele leven Een krachtige stroom trekt door zee. Het grootste schip wordt er als weerloos door meegesleept. Niets is er tegen bestand. Maar als het diep lood slechts diep genoeg zinken kan, zal het komen waar de wateren rusten, om eindelijk in het rijk van den tegenstroom te geraken. Wie zal zeggen, wie de machtigste is, de stroom of de tegenstroom? En is niet dat, wat in het verborgene werkt, niet vaak geweldiger dan wat in zijn wegen openlijk voor oogen ligt? Een sterke tegenstroom trok voor Lohwag's huis. Daarin was Gabi's ziel gevangen. Ieder wist het, slechts Salomé begreep niets. Volgens haar wil en naar haar voorbeeld wilde zij haar pleegkind opvoeden; haar per soonlijkheid was machtig genoeg om invloed te knnnen uitoefenen. Maar wat Salomé voortreffelijks had, be greep Gabi niet, en wat hard en hoekig aan haar was, dat deed haar pijn. En het onstuimige bloed van Thérésa Wagner, versterkt door dat van een vader, die zich zoo weinig omj zijn kind bekommerd had, dat het zijn naam niet gissen kon, deed het]]zijnezij vergeten zich tegen de meedoogenlooze huis-orde. Open deu ren vond Gabi nergens, nergens liefde, die haar begreep. En zoo zocht zij bui ten den huiselijken kring genegenheid, die zij vond, waar Salomé nooit ver moed had, bij het dienstpersoneel in de brouwerij. En Salomé zelf had het haar zonder het te willen geleerd. Want zij sloeg het kind nooit, maar wist straffen te bedenken, die in den beginnen pijn genoeg deden. Het kind mocht voor straf niet aan tafel eten, maar in de keuken bij de meiden. En de schaamte, die Gabriella bjj de eerste maal ge voeld had, verloor zij weldra. Vroeg genoeg legde zij 't er listig op aan dat tante zeiJe moet in den keuken eten." Want daar was het veel plei- zigermen lachte en praatte daar vriendelijk met haar. Deze uit bere kening, want niemand twijfelde er aan of Salomé hield inderdaad toch veel van het kinddie uit werkelijke genegenheid, gewonnen door de lief talligheid en de goedhartigheid van de kleine. Vooral Suzanne hing haar op haar manier, aan, met oneindige teederheid. Daarvan kon ze onder meer getuigen; onder een olm lag een popje begraven met ander speeltuig zooals een dienstbode van haar ar moede koopen kon, en zooals het een kind, van alle] liefde verstoken, gelukkig kan maken. En Gabrielle speelde gaarne, ook in de jaren, waarin meisjes gewoonlijk niet 'meer met de pop spelen en met grootere innigheid dan andere kinderen ple gen aan den dag te krijgen kon zij het sussend in haar armen houden zooals zij zelf zoo gaarne zou gehou den worden. Als het nacht werd, als de einde- looze voorlezingen uit den Bijbel waren afgeloopen en zij voor de laatste maal Rupperts pijp gestopt had, hij had graag dat zij 't deed, en geleid door het scherp opmerkings vermogen van een verdrukte, deed ze alles wat hem in een goeden luim brengen kon dan wachten ze 's winters in spanning het teeken van naar bed te gaan. En zooals in dien eersten nacht, speurde zij dan naar het laatste schijnsel van licht, maar zij werd niet meer bang als het ver glommen was. Dan verliet zij na verloop van een tijdje dat zij af mat naar de slagen van hart, haar bed; met onhoorbare schreden liep zij door de kamers. Zij kende reeds elke plank, wist welke het meest kraakte, en vermeed die. De andere deur van haar kamer kwam in de keuken uit; zij hield er niet van, dat de maan in de groote ruimte scheen. Dan glinsterde het koperwerk aan den muur, en de roode vloerte gels schenen als van bloed overgoten. Dan een lange stikdonkere gang, dan nog een deur, die behoedzaam moest worden geopend. Dan een zucht van verlichting, Gabi Wagner, de nicht en erfgename der Lohwah's was in gezelschap, waarnaar ze zoo verlangd had den ganschen dag, en waar zij nooit ontbrak, sinds Susanne haar den weg en den tijd daarvoor genoemd had. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1899 | | pagina 6