GABRIELLE. ROMAN VAN J. J. DAVID- -8) De gesprekken in de spinkamer hadden hun aantrekkelijkheid verlo ren. Wat daar verhandeld werd was werkelijkheid voor haar geworden en hij waken en slapen droomde zij er van. Maar het cirkus vond zij toch het belangrijkste, in haar ver beelding zag zjj zich, als de rijde ressen gekleed in de manege springen. Donderend bravo begroette haar, omdat zij mooier was dan alle ande re; bloemen werden haar toegeworpen, fanfares schetterden, en hnn koperen stem maakte het zwakke geroep van Eduard Böhm onhoorbaar. Zij was dikwijls ziek dien winter. Breede kringen lagen om haar oogen, haar humeur was zeer ongelijk en haar gelaat was wit [als was. Men riep den arts, die wist er geen raad voor. Hij uitte zich niet, maar meende dat voor 't eigenlijke ge neesmiddel Gabi nog te jong en te zwak was. Salome begreep^hem niet, maar zij was zeer bezorgd voor de gezondheid van het meisje, ontsloeg haar van al haar werkzaamheden en zoo kon Gabi ongestoord denken en ongestoord buigingen inaken en kushandjes werpen, zooals ?ze| 't in 't cirkus had zien doen. Men had, om als 't noodig was een verpleeg ster bij de hand te hebben een lief, jong meisje in dienst genomen. Met dit meisje, met Marie, sloot Gabi vriendschap, bad gezamelijk met haar den rozekrans, verdiepte zich in de mystiek en trachte op alle mogelijke manieren den tijd te dooden, die haar dit geloofde zij vast van iets grootsch scheidde. Maar waar van Dat wist ze niet. En dat vond ze heerlijk. Het zou komen dat wist ze. Maar wat de oorzaak van die opwinding, van die zalige ont roering was, wist ze niet. Wat was het anders dan het bloed van Thérèse Wagner, dat in haar bruiste, een wilde stroom dien men niet bedaren kan. YIII Nog geen winter was Gabrielle zoo snel omgegaan als deze. Eindeloos Bcheen elk uur, maar in snelle vaart volgden de weken en maanden elkaar. En steeds vaster en levendiger werd in haar het geloof, dat het grootsche komen ging. Zij meende het nade ren van 't verwachtte reeds te zien, in haar slapelooze nachten stond het voor haar, en staarde haar aan, met groote raadseloogen, vormloos en toch lokkend en wenkend. Het werd lente. De wind droeg de zoele voorjaarslucht over het land. Achter het huis stonden de viooltjes in bloei. Gabi plukte, als ieder jaar, de eerste zjj sprong daarbij niet meer als vroeger over de beek en legde een sierlijk bouquetje in haar bijbel, zooals ze gewoon was. Dat was het achtste nu. Men liet haar melkverkoopen. Want het meisje moest leeren ver dienen. Zij deed dat heel goed en een gedeelte der winst mocht zij behou den", om te leeren sparen." Dat legde Gabrielle zorgvuldig weg, en was blij de als ze 't zag vermeerderen. En dat mishaagde Salome in geenen deele. Maar nooit had zij Gabi gade geslagen als die haar geld natelde en trachtte uit te rekenen, wat ze er mee doen kon ~De zomer kwam, plotseling, bran dend heet, onbarmhartig. Brouwsel na brouwsel mislukte; het ijs in de kelders van de brouwerij moest met veel meer moeite goed gehouden wor den dan anders, en Rupert was hu meurig en bekommerd. Het gras groei de niet, de koeien konden niet ge noeg voedsel vinden en Salome keek ook al bedrukt de wereld in. Gabi had van beiden te lijden. Iedere week bijna barstte er over haar hoofd een onweer los, dat haar in 't diepst van de ziel greep en deed opstaan tegen haar lot. Zij had weer slapelooze nachten en dagen die eindeloos waren. Dat, wat haar phantasie haar toover- de, kwam niet, en toch klonken de oude, verlokkende stemmen sterker dan ooit en wilden niet zwijgen. Heim wee verteerde haar bij den dag, wondere geluiden hoorde zij, tot zij des nachts niet meer wist wat werkelijkheid was en wat het spel van haar koortsachtig jagend bloed. En dan fluisterden altijd vlak bij haar venster menschenstemmen. Een kwam haar bekend voor het was Marie's stemde andere was haar vreemd maar klonk driest en dringend.Nieuws- gierigheid naar wat daar verhandeld werd, voelde zij wel, maar zij begreep 't wel half en half en ze was te moe en te loom om op te staan. En wie kon zeggen, of ze zich weer niet ver gistte Hoe dikwijls had ze gemeend geroepen te worden, om niets te vin den dan de zwijgende nacht om haar heen en met kloppend hoofd en bran dende oogen weer naar bed te gaan. Maar een nijdige afgunst kwam in haar. Om haar deed niemand moeite en ze was toch veel mooier dan Marie. Want wel was die even slank, had ze een even mooi figuur als Gabrielle maar heur haar? Gabrielle moest lachen en liet haar prachtige donkere lokken door de vingers glijden. Ze wist trouwens in de gansche buurt niemand, waar ze bepaald iets voor gevoelde. Aan den heer Glogar dacht zij niet meer, omdat hij haar onder wijzer niet meer was hoe zeer zij ook door de vrijheid die zij daardoor zou gekregen hebben, als hij aanzoek had gedaan, dit in overweging zou heb ben genomen. Maar hij deed geen aanzoek, niet alleen was Gabrielle hem nog te jong, maar hij zou zoo'n stap nooit gedaan hebben, dan na ernstig nadenken. Boeken bracht hij haar altijd nog, maar zij las daarin niet meer. Wat zij begeerde te weten vond zij in de boeken toch niet. Dikwijls dacht zij aan Franszijn naam werd in huis meermalen genoemd. En dat dit altijd op ongunstige wijze geschied de, dat deed aan zijn kansen bij haar geen afbreuk. Maar zij gaf toch niets om Frans, om niemand en toch gevierd worden, zich laten smeeken, zooals het daar vlak in haar nabijheid gebeurde, naar zij meende, dat moest toch iets heerlijks, iets zaligs wezen. Wat wilde de fluisterende toch? Zij stond op; een venster was open en haar nieuwsgierigheid dwong haar te luisteren. De nacht was stil en donker. Des te beter bleef zij onbemerkt, terwijl haar aan de duisternis gewend oog heel goed den jongen Röttemann her kende: niets van het gefluister kon haar ontgaan. De man was op 't hek geklommendaarom beefde zijn stem misschien zóó, dat het een vreemde tinteling door Gabi's leden deed trillen. „Toe, Marie, wees nu verstandig en zeg ja" smeekte hij. „Ik kan niet, Frans, ik kan niet" klonk het terug. „En je hebt het mij toch beloofd, je hebt mij gezworen dat je zonder mij niet leven kunt. Weetjehetnog?" „Maar ik kan niet. Ik ben zoo bang." „Waarvoor toch Weetje dan niet, hoeveel ik van je hou „Ja maar hoeveel heb je er tege- Gedrukt bjj DE ERVE1 AS) S lijk? En ik ben een arm meisje en heb niets dan mijn eer, en een uit zet, die grootmoeder mij beloofd heeft. En wat beteekent dat voor jou?" Hij sprak plotseling in dialect. In het dialect van de geboortestreek van Marie. „Ben ik ook geen arme jcn- gen Ik was wispelturig, maar sinds ik jou heb gezien, geef ik om geen enkele meer Hoe zou ik anders hier iedere nacht kunnen komen en je be delen en smeeken, tot ik mij voor mezelf schaam. Maar je houdt er niet van en hebt liever, dat ik je met rust laat." „Jezus, Maria", zuchtte het meisje „ik heb je meer lief, dan goed voor me is." „En dit wil ik je ook nog zeggen" ging Frans nog dringender voort „Ik zal niet altijd zoo moeten scharrelen om een schamel stuk brood, dat mij de gierige Johan nauwelijks gunt. Hij is zieker, dan men denkt, en wie dan de hof krijgt, dat weet je, en wie als vrouw daar dan in zal trekken, dat zul je later zien". „Wacht tot zoo lang" smeekte ze. „Ik zou zoo graag je vrouw worden maar voor God en menschen". „Maar God gaat voor" hield de verleider aan. „Laat me tijd. Laten wij ons eerst verbinden voor de Heilige Moeder Gods, al weet ook niemand het." „Maar ik kan niet meer wachten en ik ben luthersch." ,,En hoe wil je me dan tronwen „Dat word jij later ook; wil je me dan niet het kleinste offer brengen? Ik kan de rijkste uit heel 't Tand krijgen en jij wijst mij af inplaats van met beide handen toe te grijpen." „Dat doe ik toch niet; je maakt me zoo gelukkig, Frans." „Doe de deur dan open." „Dat kan ik niet. Hjj is afgesloten." „Ik kom morgennacht in den ach tertuin. Wil je?" Gabrielle hoorde haar zwaar zuch ten. „Ik kom." „Hoe laat? Elf uur?" „Ja, elf uur." „Stellig, op je eerewoord „Op mijn eerewoord." „Geef mij er dan de hand en een kus op." Weer zweeg de nacht. Frans was verdwenen als had de duisternis haar mantel om hem heen geslagen. Nu klonk nog alleen maar het sluiten van een venster en het zachte ge murmel van de beek. Gabrielle kroop in bed, en voelde dat haar wangen zoo gloeiden. Wat maalde haar in 't hoofd? Wat waren de gedachten die zij vergeefs zich zelf zocht te verbergen, den volgenden dag vergeefs zocht te verbannen Met al haar wilskracht verzette zij er zich tegen, maar die was niet groot, en onweer, dat dreigde, maakte haar loom en mat. Het weer trok hoe langer hoe meer nabij, maar het wou niet los barsten. Het maakte den dag grauw, het schemerde vroeg. De,schemering overviel Gabrielle, terwijl ze aan 't soezen was. Ze schrikte op, stak de lampen aan en zocht in druk werk afleiding voor wat duister en bang was in haar ziel, zij vluchtte voor zich-zelf. Men maakte in de brouwerij toebereidselen voor een nieuw brouw sel, en Rupert gaf er zijn bevelen, onder 't gerol van vaten, dat haar hoofdpijn bezorgde. Tante was uit haar humeur, en de meiden liepen drukker dan gewoonlijk, heen en weer. Zij echter was te verstrooid om dat alles te bemerken, en blij toen 't tijd was om naar bed te gaan. Maar ze ontkleedde zich niet, toen ze op haar kamer gekomen was. In spanning wachtte Gabrielle Wagner op het klokje van elven; zij wilde weten, wat daar in den achtertuin zou om gaan, eindelijk, zij het ook van verre, getuige zijn van datgene, waarvan LOOSJES, te Haarlem. ;iaMdï ze zooveel had gehoord, en wat, na het circus, alleen nog maar beteeke- nis voor haar had; klaarheid over datgene, waarvan zij reeds te veel bij intuïtie voelde. Eindelijk dreunde de klok zijn elf uur. Zij telde; nog voor den elfden slag opende zij de deur van de keu ken. Een snelle blik op 't bed van Marie; dat was leeg. Zij rende de gang naar den achterdeur door; om haar was nog altijd het leven der brouwerij en de angst om gezien te worden ontnam haar schier de be zinning. En ze kon niet meer terug, zij opende de lage deur en vergat er den sleutel uit te nemen, die alleen haar den terugweg mogelijk kon maken. Zij trad naar buiten, in den sterrenloozen, af en toe van den weerglans van ver verwijderd lichten verlichte nacht. Dikwijls trok als een zware ademhaling een windzucht over het land en dan knersten de blaren en spookachtig sloeg een neerhan gende tak tegen een boomstam. Over 't krakende bruggetje; het waterrad steunde en droppels spatten haar in 't gelaat. Zij verkoelden haar niet. Nu een heuveltje voorbij, waar ze eenmaal een nest jonge katten had gevondenzij dacht er aan, hoe komiek die diertjes waren. Zij bleef in de schaduw en schreed bedacht zaam en ademloos vooruit. Toen werd de lucht helderder en verschrikt trad zij uit het beschuttende duister. Op 't zelfde oogenblik voelde zij zich bjj de hand gegrepen. „Zoo, ben je daar eindelijk? Ben je toch gekomen klonk haar in 't oorheete kussen vlamden op haar mond. Zij wilde schreeuwen maar kon geen geluid geven; hem terugstooten kon ze nietde arm, die stijf om haar middel gedrukt was, hield haar als in toovermacht; zij kon niet wegloopeD, zij was als ver lamd. Haar hart sloeg onstuimig. Zij sloot de oogen, en vergat de heele wereld Op den hof en in de stallen ging alles zijn gewone gang. Nog altijd klonk het geloei van een kalvende koe door den nacht. Eindelijk tegen mid dernacht werd het stil. Maar voor Rupert nog niet, nog altijd brachten handkarren ladingen bij ladingen hout in de brouwerij. Hij scheen onver moeid, liet overal zijn oogen gaan en deelde zijn bevelen uit, in 't on aangename humeur waarin vele men schen verkeeren als ze aan werk bezig zijn, dat door een kleinigheid, mislukken kan. Daar knerste hét deurtje van Sa lome's tuin. Gabrielle, die den an deren terugweg afgesloten vond, sloop er doorheen, om zoo over den hof het woonhuis te bereiken. De lichtjes om haar heen verblindden haar, de moeheid was toegenomen, en ze stond een oogenblikje stil om adem te scheppen en haar vasten tred weer te herwinnen. Toen zag Rupert haar haar ongewoon uiterlijk viel hem op, en hij was woedend haar zoo laat nog te zien rondloopen, terwijl hij een heimelijke argwaan koesterde over wat haar zoo vroeg uit 't bed had gejaagd. „Landloopster," schreeuwde hij, „wat doe je daar nog? Vooruit, naar bed!" Zij gaf geen antwoord, doch kromp ineen, als een slaapwan delaar, dien men bij zijn naam roept. Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1899 | | pagina 6