GABRIELLE. ROMAN VAN J. J. DAVID. 12) Dacht je dat jij alleen het recht had je geld te verdoen?" had hij eens gevraagd, en daar moest ze het antwoord op schuldig blijven. Zij waagde aan zoo'n opmerking zich geen tweede maal, en per slot van rekening waren ze toch nog rijk genoeg om zich de weelde van een proces te kunnen permiteeren, dat eenmaal gewonnen nog niets gaf en veel kostte Alle middelen om haar den tijd te helpen dooden waren haar welkom. Zij zou graag gezelschap hebben gehad maar in haar jeugd had zij de kunst niet verstaan vrienden te maken, hoeveel te minder nu zij nog veel stijver en ontoegankelijker voor vriendschap was geworden. En zoo kwam langzamerhand een groote leegte in haar leven, vooral toen zij vergelding had genomen voor wat men Gabrielle had aangedaan, zoo volkomen als zjj maar wenschen kon. Maar nu wist ze niet meer, wat ze zou doen of beginnen; bijbellezen en bidden alleen kon haar tijd niet vullen. En zoo verviel zij omdat zij van wandelen ook al niet hield loopen alleen om het loopen vond zij evenals de boeren een onding in gepeins en gedenk. En in haar hart verrees als zij dacht aan vervlo gen dagen een beeld, dat steeds vaste vormen aannam en niet wijken wilde, i en dat zag haar aan met de groote raadseloogen van Gabi. En om haar herinnering levendig te houden, daartoe deed de heer Glo- gar het zijne. Zoo dikwijls hij maar eenigszins kon, en stellig eiken Zater dagmiddag klopte hij aan Salome's deur. Zij had het hart niet hem terug te wijzen en hij begeerde niets dan een groet en een korte pooze te worden geduld. Dan ging hij weer en vond hij de vrouw in een bijzonder goeden luim, dan waagde hij wel oens een toespeling op de afwezige. Maar altijd zonder gunstig resultaat. Of hij sloop naar Suzanne en hoorde soms„Zij is niet in haar humeur, Gabi heeft weer geschreven," en liet zich dan dingen vertellen die hij reeds lang wist. En ten laatste was het gewoonte geworden en zelfs Salome bewondert het onuitputtelijke geduld en de goed moedigheid waarmee hij haar heftig heid verdroeg en de trouw waarmee hij Gabi aanhing en zijn stellig ge loof, dat alles nog zou keeren en zich ten beste wenden. En de geheimste grond kende ze niet, ze dacht dat de heer Glogar niet de man was, die zoo spoedig zijn geloof in de voorzie nigheid en in de goedheid van zijn God opgaf. Het oogenblik was nabij waarop ze hem zelfs als vriend en vertrouwde, zou gaan beschouwen en dat oogenblik kostte beiden genoeg. Het gebeurde maar zelden, dat Salome naar de stad ging, hoewel die toch dicht genoeg bij haar tegen woordige woning was, en als ze dan ging, bleef ze nog een oogenblik langer dan strikt noodig was. Zij kende er niemand, terwijl voorstellin gen en schouwspelen niet strookten met haar strengen zin en afkeer van wereldsch vermaak en stonden haar tegen. Maar zoo gansch onver schillig als vroeger was ze er toch niet meer voor; zoo onver schillig kon zij die tenten niet meer voorbijloopen, nu zij wist dat er een van haar bloed aan verbonden was. Dikwijls bekroop haar een on weerstaanbare nieuwsgierigheid, en wierp zjj een blik, dien zij stellig wel zondig genoemd zal hebben, er heen. Ze voelde zich verlicht als ze niet vond, wat ze vreesde. Zoo liep ze weer op een Zaterdag middag over het veld waar de tenten stonden op de voorjaarsmarkt. Een knaap in clownrscostuum stond er voor en blies geweldig op zijn hoorn. Nieuwsgierige kinderen verdrongen er zich en lichtten het doek op of lagen op den grond te turen of ze ook iets gewaar konden worden van de wonder- din gen daar binnen geschiedden. Men liet begaan, omdat te avond of mor gen toch menigeen met afgebedelde centen de nieuwsgierigheid voldeed, die slechts te meer was opgewekt. Sa- lome wilde voorbij, zooals gewoonlijk, maar dat onbedwingbare verlangen was dezen dag bijzonder sterk. Zij wenschte eindelijk eens te zien wat ze toch uitvoerden, die menschen, waartoe haar pleegkind door eigen wil, aangeboren neiging en beschik king behoorde. Zij trad vlug binnen, haastig, als vreesde ze, dat ze nog te rug zou keeren, en stelde zich zoo op, dat niemand van de artisten haar zien kon. Daar was ze bang voor. De voorstelling was slecht bezocht. Niet ten onrechte, want erbarmelijk was in elk opzicht, w£t gegeven werd. De paarden waren halflam van ouder dom en de clowns niet voor de grap, maar inderdaad botteriken. Maar des niettegenstaande amuseerde men zich goed. De fabrikantenzonen be zetten de eerste rang, en maakten grappen. Hen was de voorstelling een welkome gelegenheid hun geestig heid te luchten, en niet degene die tot nog toe waren opgetreden, waren het geweest, die de heertjes hadden gelokt. Zg schenen nog iets te ver wachten dat bemerkte Salome met haar nuchteren, scherpen blik, die achter de geschminkte gezichten ook de ongeschminkte ellende zagwat zou het zijn Zij had er een voorgevoel van. Maar ze bleef toch, zonder recht te weten, wat zg deed, met haar gedachten elders en beklemd door een hevige onrust, die haar byna ziek maakte, en alles waasde als in een mistgryze sluier. Toen klonk een fanfare. De eerste rij brak los in een oorverdoovend handgeklap en een geroep: „Bravo, bravo Gabrielle!" De vloer dreunde. Salome keek op en zag haar pleegkind in een costuum, dat haar het bloed naar slapen joeg, op den rug van een oud mager paard sprongen doend, met den clown de gewone aardig heden vertoonend en vertrouwelyk met deze en gene een knipoogje van verstandhouding wisselend. Om haar lippen speelde een lachje, vak matig, maar toch zoet, haar beval ligheid was nog natuurlgk en bekoor lijk. Haar gezichtje was „ingesmeerd" zooals Salome het noemde; de schoonheid was er niet minder om geworden. „Die schaamtelooze" dacht Salome „zy heeft zelfs niet haar naam ver anderd". Zij hield haar adem in en waagde geen beweging, om zich niet te verraden en was blij zulk een veilig plaatsje te hebben opge zocht. Zy moest het gansche nummer ten einde zien, het buigend danken, de verdachte oogentaai, eer ze kon vertrekken, en in de verfrisschende buitenlucht kwam. Het was haar, alsof zy zich zelf zoo half ontkleed aan de wereld vertoond had. En ze kon niet tegen. Zy voelde haar onmacht en sterker werd haar gevoel van vereenzaming, by de gedachte dat zy in haar omgeving niemand wist die met haar meevoelde en in haar geest zou weten te handelen. Aan Rupert dacht zij in dit opzicht niet, hem moest verborgen blijven wat zy had aanschouwd. Zy wist niet waarom, maar op dit oogenblik speet het haar. Zoo kwam ze thuis. Op zyn gewone plaats zat de onderwyzer, die by haar binnentreden opstond. Het trou we gezicht was haar welkom, en een plotselinge ingeving volgend, vroeg ze hem „Wilt u my een genoegen doen, mynheer Glogar?" Hy knikte vol yver, en gelukkig, terwyl zy naar de secretaire ging, die zy opensloot. Uit een lade nam ze toen geld hoeveel, kon Glogar niet zeggen, maar de som scheen aanzienlyk en wikkelde het in een doek. „Breng haar dat." »Wie „Ja, u weet nog niets. Daar ginds in de stad is een paardenspel, een kermistroep, en daarby is de naam kon haar niet over de lippen is i iemand. Die moet u het geven, maar alleen op voorwaarde, dat zy vandaag nog vertrekt, en u belooft niet meer in den omtrek te zullen komen. Ten minste niet meer zóó" verbeterde ze, toen hy haar bedroefd en verwytend aanzag. „En zult n tegenover ieder zwygen, mijnheer Glogar? En breng my nog heden bescheid hoe het gegaan is, en wat zy gezegd heeft. Maar wat praat ik toch 1 Vandaag gaat het niet meer, het is haast nacht, en Rupert zal wel thuis wezen, eer u terug kunt zyn. Maar morgen nietwaar? zoo vroeg mogelyk. Ik kan 't niet meer uithouden," klaag de zy. Als er iets is, dat den mensch eerst recht zyn onmacht doet ge voelen, tegenover een sterk, onbarm hartig geweld, dan is het een tijd van angstig wachten. Men zou de minu ten vleugels willen aanschieten en moet machteloos toezien, hoe ze lang zaam voortkruipen, minuut na mi nuut. Dat ondervond Salome in die nacht vol zorg en angst, dat Ga- brielle's schande, de geërfde schande van haar zuster, bekend zou worden en zy moest zich in woorden en gebaar beheerschen, opdat niets het leed van haar hart verried; zelf dragen als een sterk mensch. En toen Glogar eindelyk kwam, werd zy maar door één gedachte beheerscht „Is zy weg?" Toen hij bevesti gend knikte, haalde ze diep adem en zochten haar handen een steun. Toen„En hoe hebt u het kind aangetroffen?" Hij echter, systema tisch als in alles wat hy deed, ver telde haar ordelyk en geregeld van zyn gang naar de stad, zijn gedachte daarby, en hoe hy vervolgens in 't circus haar had moeten zoeken en wachten tot hy haar te spreken kon krygen. Zij had namelyk juist bezoek. Wie? Dat wist hy niet. Maar zy was hartelyk en lief voor hem geweest liet tante duizendmaal bedanken, haar alles beloven wat ze maar wenschte en had zich bereid verklaard morgen voor altyd heen te gaan; mogelijk zou ze, nu ze geld had, zich beter kunnen uitrusten en een engagement by een grooter gezelschap krygen. Hem schonk ze als aandenken haar portret in costuum. „Waar is het?" vroeg Salome met verstikte stem. Argeloos hield hij het haar voor. Zij wierp er een blik op, ontrukte het hem, verscheurde het, met van woede vlammend oogen in kleine stukjes en trapte er op met haar voet. Toen hij verlegen zweeg vroeg ze eindelyk: „En hoe was 't u daarby te moede, mijnheer Glo- Sar?" „Niet heel pleizierig, toen ik zag en hoorde, hoe ze beurtelings lachte en schreide, hoe ze vertrouwelijk, bijna teeder werd, en dan weer haar leven heerlyk noemde en zwoer er niet meer van af te willen, en een oogenblik later klaagde dat eens de tyd zou komen dat ze oud zou wezen en ellendig verhongeren zou. Zy scheen my zéér, en niet in haar voordeel, veranderd," zei hy. Zy fluisterde hem in 't oor: „Dat is me te geleerd gezegd. Ik heb geen woord met haar gesproken, maar toen ze zoo binnenreed op haar paard, en lachte en lief deed tegen alle heertjes, ik kan u wel zeggen hoe ik mij toen gevoelde. Zooals iemand die in dicht gedrang is, en zyn handen niet roeren kan en wien men in 't gezicht spuwt. Hij kan zich niet wreken en den smaad zelfs niet afwisschen." „U is dus wel heel boos, vrouw Lohwag?" vroeg hy bekommerd. Salome ontkende 't nadrukkelyk. „Dat ben ik niet. Omdat ik driftig was, toen ik 't portret zag? Dat is myn natuur, en tegen zyn natuur kan niemand. Maar wie is en on dervonden heeft, wat ik ben engeleden heb, die is niemand genegen en is op niemand boos. Hy doet de dingen, niet om iemand van dienst te zyn, maar omdat hy gelooft dat het niet anders kan." Haar stem was zoo gedempt, dat de heer Glogar haar nauwelyks verstond. „Ik heb het vroeger al wel gedacht, en het eerst heb ik het van Johan Ruttemann, die in Amerika is het gaat hem goed en hy heeft my alles afbetaald, wat hy my schul dig was gehoord, en van nacht heeft het my helderder dan ooit voor den geest gestaanwy zijn niets en wy kunnen niets. Dat Gabi slecht geworden is, het zat in 't bloed, zei Rupert. Dat is waar. Maar kan de mensch iets tegen het bloed dat door zyn aderen stroomt NeenEn daarom is er niets, waartegen hy wat vermag. En wat kan ik eigenlyk voor Gabi doen Absoluut niets. Wy moeten toezien. Het gaat ons, zooals een hooger Macht, die alles heeft beschikt, vourtyd en eeuwigheid, wil. Waarom, en waartoe kunnen we niet vragen en moeten we ook niet weten." „Maar dat is troosteloos" riep Glogar. „Men moet dus maar louter toezien wat er gebeurt, zonder te mo gen ingrijpen?" „Gy begrypt my niet" gaf zy ten antwoord. „Neen, we moeten juist doen wat ons plicht schijnt. En dat is niet troosteloos; my stelt het ge rust, dat een Sterker en Verstandiger verantwoordelyk is voor hetgeen ik doe en voor wat ik lijd. Zoo hebben wy ons niets te verwyten en de groote Macht durven wij het niet, en die spreekt uit ons-zelf tot ons." „Al nu Gabi kwam en u smeek te om hulp, zoudt gy dan bijsprin gen „Wanneer ik meende, dat het ergens goed voor was, gewis. Maar hoe komt u daarop? Waarom spreekt u voor haar?" sDat houd ik voor mijn plicht, en ik heb de verlorene eenmaal zeer liefgehad, en ik heb een ver moeden, dat zy nog liefde en steun zal noodig hebben." Hy sprak af- gemeten, als gewoonlyk, maar toch trilde dieper gevoel in zyn stem. „Zoo?" Zy legde haar hand op zijn schouder. „Zoo? maar ik weet, dat ze nog eens terugkomt. Weet u hoe? We zijn nog niet in 't reine, ik en zy. En hoe zou 't er in de wereld naar toe gaan, als twee menschen ik en die andere van elkaar konden gaan alsof er niets was voorgevallen Het moet opgehelderd worden tus- schen ons en daarom moet ze komen, en omdat ze te goed is voor het leven, dat zy leidt. Ik begrijp haar nog niet; ik weet, wat zy is, maar nog niet, hoe zy het gewor den is, en dat moet ze me nog ophelderen, en dan van my hebben, wat haar nog toekomt." Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1899 | | pagina 6