GABRIELLE.
ROMAN
VAN
J. J. DAVID-
14)
„Mijnheer Glogar? "Wil je met
Hfem trouwen?" Gabrielle begreep
de beteekenis van dezen uitroep niet
en voelde nauwelijks dat de gedachte
alleen dat zij met haar verleden de
vrouw van een eerzaam burger wilde
worden, haar tante afschuwelijk en
godslasterlijk toeschijnen moest. Zij
knikte dus maar. Salome echter ging
driftig in haar kamer en gebood kort
«Wacht." Toen ze weer terug kwam
hield zij een groote omslagdoek in
de hand, die ze om haar schouders
sloeg, een pakje stopte zij in haar
zak. Toen ontgrendelde zij de deur
en riep Suzanne. «Kom" zei ze kortaf
ze ging naar de stad en schoorvoe
tend volgde Gabrielle.
Zij had veel gesproken onderweg
en 't was toch maar beter geweest
als ze gezwegen had. De vrouw, die
als haar richtster naast haar ging,
moest haar een diepen blik in de
dingen toekenneD, waarvan ze geen
flauw vermoeden had gehad, en
waarvoor ze huiverde. En toch greep
Gabi haar eenmaal in 't hart. Want
toen Salome, zwaar ademend een
oogenblik stilhield, sloeg de jongere
den arm om haar heen en vroeg deel
nemend: „Bent u moe, tante? U
moet ook niet zoo ver loopen. Wacht
maar even, ik zal in de stad een
wagen halen." Salome weerde haar
niet af, maar schudde het hoofd en
ging verder.
Niet ver van de stad hield ze
weer stil. Reeds schemerden de lich
ten heel nabij, maar de straat was
leeg, want een wild stormen joeg
door de luchten. «Wat nu Gabi?"
vroeg ze, „Wat nu? Het oude leven
weer?"
Gabi haalde de schouders op.
„Wat staat me anders te doen? U
wilt me niet helpen."
„Ik wil niet?" klaagde Salome,
„ik kan niet. Jij bent niet te helpen.
Wat voor een mensch ben je toch?
Ik heb dikwijls van je gedroomd en
dikwijls aan je gedacht. Dan stond
je op je paard, dat werd schuw, je
krijgt een trap tegen 't hoofd, en je
bent dood en in den slaap heb ik om
je moeten weenen."
„Dat kan gebeuren" zei het meisje.
„Ik ben er te laat bijgekomen en 't
gezelschap is niet veel bijzonders. En
in 't begin heb ik van den stalmees
ter te veel slaag gekregen, omdat ik
niet zoo lief tegen hem was als de
andere; daardoor heb ik mijn zelf
vertrouwen verloren. Maar als het
paard me dan maar zoo treft, dat ik
meteen dood ben, als ik maar niet
kreupel word."
„Hoor eens, Gabi." Een bede sid
derde in de strenge stem der trotsche
vrouw. „Ik zal je geld geven, als je
me belooft, dat je braaf zult worden
en nis verpleegster in een diacones-
senhuis zult gaan. Want zooals je
nu bent, hoor je niet ouder de men-
schen. Leer daar de zieken verplegen,
je wijden aan anderen. Kun je dat,
heb je daar goed gedaan, dan zal
het je goed gaan of slecht, al naar
het voorbeschikt is."
„Dat kan ik niet, tante I Ik ben
daar nog te jong en levenslustig voor."
„Ik weet het Maar wat jij wilt
dat kan niet, dan moet ik toezien,
hoe je ondergaat."
„Maar help me dan, lieve tante"
riep ze smeekend en wierp zich voor
haar neer in de modder van de straat
Iets theatraals was in die beweging
en in haar weenen, Salome voelde
het. „Sta op" zei ze, „bederf je mooie
kleeren niet. Ik ben niet in staatje
te helpen.
„Wat moet ik dan doen?"
„Ga in 't water. Water wascht
rein. En ik zou weer om je willen
weenen dat alle menschen het zien
mochten, niet kzoo in 't geheim, dat
breekt mij het hart. Zeg zelf, zou
het niet beter zijn, als zoo, waarvoor
je zelf vreest Zoo onbarmhartig als
de woorden waren, zoo vleiend was
de toon, waarop ze werden uitgespro
ken. Gabi zag er een straal van hoop
in, maar een blik op het koude, strenge
gelaat deed haar begrijpen, dat hier
geen hulp voor haar was. „Mijn geld
is op, en ik weet niet, hoe ik verder
moet komen, geef mij wat, tante"
smeekte ze deemoedig.
„Hier."
«Is dat daarginds niet de weg
naar 't station Ik wil den laatsten
trein nog halen, en zoo spoedig mo
gelijk bij mijn troep zijn."
Salome's hart bonsde onstuimig.
Ja, dat was de kortste weg. Veel
korter. En als Gabrielle hem volgde
dan kwam ze daar waar hij traps
gewijze, meer dan een manshoogte
naar beneden liep. Daar stonden
donkere boomen en de nacht zou heel
zwart worden. Het water zou er zeker
hoog staanéén misstap en alles was
voorbij. „Ga niet" wilde ze roepen.
Maar ze hield zich in. „Ik mag den
Heer niet verzoeken." „Je gaat een
breeden weg op, Gabi" riep ze luid,
„en weet niet waar je belanden zult.
Ga den straatweg langs, en je zult
terecht komen, zooals over je be
schikt is."
Zoo scheidden zij. In den voor-
jaarsstorm. Die blies de terugkeerende
krachtig in den rug en belemmerde Ga-
brielle's schreden. Die deed de kleeren
aan het bloeiende en aan het oude
lichaam fladderen, naar achter trek
kend die van de eene, naar voren
die van anderen, als wensch en ver
vulling. Dikwijls bleef de oude staan
en vlogen haar blikken terug in
net donker; dikwijls rustte zij, en
niet van vermoeienis alleen. En
niet van vermoeidheid alleen kwam
ze kuchend en uitgeput thuis. Ze
ging de keuken in, en ze had be
hoefte aan bezigheid. Daarom nam
ze een bijl en ging hout hakken. Maar
het ging niet; ze riep Suzanne en
keek aandachtig hoe die de blokken
klein maakte en in de kamer het vuur
aanlegde. Ze schoof een stoel bij den
haard, liet er zich in neervallen en
staarde in den gloed. Toen stond
zij weer op en haalde Gabrielle's
brieven en wat zij anders van haar
bezat. Een nieuwjaarswensch was er
ook bij, door het kind geschreven.
Zij las hem, en kon het niet meer
uithouden, ze moest haar lippen druk
ken op de met groote letters geschre
ven onderteekening. Toen, met een
beslist gebaar, wierp ze alles in de
vlammen, de poppen de papieren.
Zij keek er naar; toen rustte haar
hoofd op haar armen en zoo lang
bleef ze bewegingloos zitten, dat men
niet wist of ze waakte of sliep.
Zoo trof Rupert haar aan. Nog
was de lamp niet aangestoken, ter-
wyl het reeds diep in den nacht was.
Zelf stak hij het licht aan. Zyn groet
bleef onbeantwoord. Dat maakte hem
ongerust. Hij trad op zijn vrouw toe
en schudde haar bij den schouder
«Wat scheelt er aan?" Zij schrikte
op en zag hem aan met roodge
weende oogen. Toen hij haar ernstig
bedroefd gezicht zag, drong hij nog
meer. „Wat scheelt er aan, waar
heb je aan gedacht. Ik wil het weten."
Maar, tegen haar gewoonte, bleef
zy steeds zwijgen, zoodat de vrees
hem beving, dat ze ziek geworden
was, een vrees, die hij niet anders
wist te uiten dan te stamelen: „Heb
je je om Gabi boos gemaakt. Ver
diend dat slechte schepsel het 1 Denkt
zij aan je
„Zy is hier geweest, Rupert."
„Dan had ze zeker juist geld noodig,
nietwaar?"
„Neen."
Na deze woorden geschiedde er iets,
wat Rupert zich niet kon herinneren
dat was voorgekomen zoolang hij
getrouwd was Salome greep zyn hand
die zy byna hartstochtelijk drukte
en viel hem om den hals.
„Wat beteekent dat?" riep hy.
Geen antwoord. Alleen na een
lange pauze: „Ik denk dat wy nu
eenmaal genoeg gekibbeld hebbon
in ons leven."
„Hoe kom je daarby?" vroeg hij
verwonderd.
„Wy zyn allebei oud en laten we
niet in ongenoegen van de wereld
scheiden."
„Dat heeft nog tijd, denk ik" riep
hy. „Ik zie er nog lang niet naar
uit, en jy alleen maar door die ver
vloekte
„Scheld haar niet" klonk het terug,
„die net zooveel tegen haar lot ver
mag als wy. Met een ruk richtte zy
zich op. „Wy zyn oud, Rupert, het
is tyd dat wy ons planken huisje
bestellen
XIII
Terwyl deze twee vrede sloten aan
't eind van een leven, ging Gabi
bergafwaarts naar de stad en bleef
voorzichtig in den schaduw der hui
zen, om niet gezien te worden. De
voorstad door langs de huisjes der
wevers, die nog niet rustten van den
arbeid, eentonig klonk het gesnor
der weefgetouwen om de eenzame.
Tot ze eindelyk buiten de stad was
achter haar waren de lichtjes, voor
haar de duisternis van den nacht.
En om haar heen waren de stemmen
luid en beangstigden haar.
Het werd immer donkerder. Tus-
schen den zwarten hemel en de zwarte
aarde en de zwarte wateren, die nog
altoos door den storm hoog werden
opgezweept, was slechts één lichte
streep, de straatweg dien zy volgen
moest. Zij kon maar enkele schreden
voor zich uitzien, en bij elke krom
ming overviel haar een nieuwe schrik.
Maar ze ylde voort, ze wist niet
waarheen, en als haar een gedachte
klaar werd, dan was het deze waar
om en waartoe dit alles
Gansch verlaten was de straat, en
der eenzame zou een menschenstem,
een vloek, een zweepslag zelfs, liet-
lyke muziek hebben geklonken door
het eentonig lied dat de storm en
de golven zongen. Geen enkel ander
geluid Daar rolde een wagen voorbij
zy week een weinig terzyde en
schreeuwde den koetsier uit alle macht
toe haar mee te nemen. Maar die
hoorde het niet, of had te veel haast.
En weer liep ze voort in de grau
we eindeloosheid. Het eerste dorp
door, de herberg voorby, waar een
lichtje vriendelyk uitnoodigend blonk.
Een oogenblikje dacht zy er over,
daar wat rust te nemen; maar dat
deed ze niet, ze had haast.
Aan terugkeer echter dacht zy
geen oogenblik op haar troosteloozen
weg. Zy voelde zich niet in staat
te doen wat haar tante wenschte.
Nooit had zy ellende en droefheid
kunnen zien, nooit klagen en jammeren
kunnen hooren, en ze voelde zich
niet ernstig genoeg de plichten te
vervullen, die een verpleegster op zich
neemt. Honderd schrikbeelden van
ziekte en smart zag zij voor zich,
als zy er aan dacht. Zy was byna
weer blij dat alles zóó geloopen was,
ze kon zich nu niet voorstellen, hoe
Rupert tegen haar geweest zou zyn
en begreep eigenlijk zelf niet, dat zy
den stap had gedaan. Maar geld,
meer geld had de ryke tante haar
toch kunnen geven jj'Jzyjjj,had haar
toch niet weer in ellende moeten
terugstooten. Dat was gemeen van
haar.
Een raad had tante haar gegeven.
„Het water wascht rein, het water
waBcht rein." Zy meende de onbarm
hartige woorden te hooren, in het
windgehuil en in het geruisch der
golven. Was dat niet het beste? Niet
beter dan in hopelooze ellende voort
te gaan, wetend dat er geen ontko
men aan is Maar daarvoor sidderde
haar jonge leven toch terug en dan
drenkelingen zyn zoo leelyk! En zij
zag toch ook nog wel eenige uitkomst.
Er kon nog redding komen en den
eersten tyd was zij in elk geval ge
borgen. Zy haalde het taschje uit
haar zak en onderzocht den inhoud.
Het bedroeg meer, dan zij in de
eerste weken noodig had. En dan
Waartoe voor de toekomst bezorgd
zyn? „'t Zal wel gaan, 't zal wel
gaan" zong zij zich zachtjes voor.
Zy moest voort. De angst, dat zy
den trein zou missen verontrustte
haar. Reeds schemerden de hutten
van het tweede dorp uit het duister
en groetten gastvry. Dat dorp was
spoedig doorloopen en zy bevond zich
weer in de ruwheid der uit haar
sluimer geschrikte natuur. Zy was
nu toch niet ver meer van haar doel.
„Een uur nog" riep ze luid, om toch
maar een menschelyke stem te ver
nemen. Maar juist nu voelde zy zich
moe en uitgeput. Haar lichaam, dat
zeer vermoeid was geworden en niets
gekregen had den ganschen dag deed
zich gevoelen. Zoo sleepte zij zich
voorwaarts, machinaal, zonder bewust-
zyn, zooals dikwyls het geval is by
menschen die tot den dood vermoeid
zyn. De ledematen gehoorzamen
altyd nog willoos, een overmachtigen
aandrift die de geest hen verleend,
die zelf reeds lang in sluimer is.
Werktuigelyk en gelijkmatig zette
Gabrielle voet voor voet en voelde
zich verlamd en weer opgewekt door
het woeden van den voorjaarsstorm.
Daar schemerde weer licht. De
straat werd levendiger. Mannen gin
gen haar voorby en keken haar ver
baasd aan. Zy lette er niet op doch
liep achteloos in den schemer naar
de laatste halte voor het station.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE EIRVEN LOOSJES, te Haarlem.