DE LEGENDE
van de Luipaard en hare dienaren
den Hond en de Jakhals-
EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA
Naar het Engcltch
TA*
HENRY M. STANLEY.
1)
De volgende legende werd ook
door Kadu verteld, toen wij den
Isangila-waterval naderden.
Lang geleden, in de vroegere eeu
wen van Uganda, had eene Luipaard
een bediende noodig om het huiswerk
in haar hol te doen en werd door
een jakhals aangezocht, dat zij hem
voor dat werk mocht nemen.
Daar Jakhals met zijn ooren naar
beneden en zijne glurende oogen en
een lach die altijd een loenschen blik
geleek er erg verdacht uitzag, raad
pleegde de Luipaard met den Hond
dien zij onlangs voor haar hofmeester
had gehuurd, in hoeverre het goed
zou wezen zulk een sluw uitziend
dier te vertrouwen.
De Hond trad buiten den ingang
van het hol om zelf den vreemdeling
in oogenschouw te nemen en vroeg
na een nauwkeurig onderzoek van
zijn persoon, aan Jakhals welk werk
hij kon doen.
Jakhals antwoordde nederig en
kruipend, en zeide dat hjj water kon
halen uit de beek, brandstof verza
melen, het huis aanvegen en dat hij
bereid was als zij het noodig vond,
nu en dan te koken, daar hij geen
nieuweling in de kookkunst wasen
Luipaard aanziende. „Ik houd veel
van kleintjes en ben zeer handig om
ze te verzorgen."
Mevrouw Luipaard dit hoorende,
scheen een grooten dunk van de
bekwaamheden van Jakhals te krijgen
en zonder naar den raad van den
Hond te wachten, huurde zij hem
dadelijk en zeide
„Jakhals, je moet weten, dat ik
gewoon ben mijne bedienden goed te
voeden. Wat van mijne tafel over
blijft is zoo overvloedig, dat ik geen
klachten heb gehoord van wie ook
bjj mjj geweest zijn. Daarom behoef
je niet voor honger bevreesd te zijn,
maar terwijl je er op rekenen kunt
overvloedig vleesch te zullen krijgen,
mogen de beenderen niet aangeraakt
worden. De hond zal uw metgezel
wezen, maar noch hem noch iemand
anders iB het geoorloofd de beenderen
aan te raken."
„„Daar ben ik volmaakt mee te
vreden, Mevrouw Luipaard. Vleesch
is goed genoeg voor mij, en gij kunt
er op aan dat ik voor goed vleesch
goed werk zal leveren.""
Daar het huishouden van Mevronw
Luipaard dus in orde was, had zij
geen zorg meer en vermaakte zich
op haar eigen manier. De jacht was
haar groote genoegen. Het bosch en
de vlakten leefden van wild en het
was hare gewoonte iederen morgen
by zonsopgang op de jacht te gaan
en er ging zelden een dag voorbij,
of zij kwam met voldoende vleesch
voor hare huishouding terug. Hond
en Jakhals toonden zich verheugd
over de heerlijke maaltijden, die zjj
genoten, en een zachte ronding ge
tuigde er van dat zij voortreffelijke
kost kregen. Maar zooals het dikwijls
gaat met menschen die alles hebben
wat zij wenschen, de Hond werd
binnenkort keuriger en weelderiger
in zjjn smaak. Hij hunkerde naar de
beenderen die hem verboden waren,
en men hoorde hem diep zuchten,
wanneer Mevrouw Luipaard de klui-l
ven verzamelde en ze binnen in het
hol opstapelde, en hij kreeg de tranen
in de oogen als hij de heerlijke brok
ken zag, die werden weggezet. Toen
hjj op 't laatst niet meer dragen
kon wat er in hem omging, besloot
hjj een beroep op zijne meesteres te
doen op een dag dat zjj in eene
beminneljjker stemming dan gewoon
lijk scheen, en hij zeide
„Meesteres, dank zy u is uw huis
altjjd goed voorzien van vleesch, eD
geen uwer bedienden heeft eenige
reden om te denken dat zy ooit het
knagen van den honger zullen ge
voelen maar van my zelf sprekende,
beste meesteres, wensch ik nog iets
meer, als gjj zoo goed zoudt willen
wezen het toe te staan."
„„En wat mag dat zyn, gulzi
gaard?"" vroeg de Luipaard.
„Wel, ziet ge meesteres, ik vrees
dat gjj de natuur van honden niet
heel goed begrypt. Gjj moet weten
honden houden van merg, en ver
kiezen het vaak boven vleesch. Het
laatste is op zichzef wel goed, maar
hoe volop en best het moge zyn,
zonder af en toe een brokje merg
wordt het licht smakeloos. Honden
houden er ook van hunne tanden
op kluiven te scherpen en hunne
tongen in de holten te wringen ter
wille van de voedzame sappen. Op
zichzelf zou merg mjjn ribben niet
vetter maken, maar vleesch met
merg is allerverrukkeljjkt. Nu, goede
meesteres, daar gjj toch weet dat ik
zoo trouw in uw dienst ben geweest,
zoo jjverig en stipt in het doen van
uwe bevelen, wilt gjj nu zoo goed
gunstig zjjn mij aan de beenderen
te laten knagen en het merg er uit
te halen
„„Neen,"" brulde de Luipaard
beslist, „„dat is bepaald verboden,
en wees gewaarschuwd dat, den
zelfden dag dat gij wagen zoudt het
te doen, er plotseling iets vreemds
gebeuren zal dat hoogst ernstige
gevolgen zal hebben voor u en dit
geheele huis.""
„En gjj, Jakhals, onthoud ook
goed wat ik zeg" vervolgde zy zich
tot dien slaafschen onderhoorige wen
dende.
„„Ja meesteres; dat zal ik stellig.
Waarljjk, ik geef niet erg veel om
kluiven," zeide Jakhals, en ik hoop,
goede meesteres, dat mijn vriend en
kameraad Hond onthouden zal wat
gy zegt.""
„Ik hoor, meesteres" antwoordde
de Hond, „en daar het uw wil is moet
ik gehoorzamen."
De verontrustende woorden der
Luipaard werkten uit, dat zij Hond
en Jakhals voor een poos noodzaak
ten om er van af te zien zelfs aan
merg te denken, en het verzoek van
den Hond scheen vergeten door de
Luipaard, ofschoon Jakhals wel aan
het vonkelen van de begeerige oogen
van den Hond zag, wanneer er een
groote kluif naast hem lag, hoe moei-
eljjk het hem viel der verzoeking
weerstand te bieden. Dag aan dag
ging de Luipaard uit haar hol en
keerde terug met bokjes, geiten,
schapen, antilopen, zebra's en vaak
een jongen giraffeen op een goeden
dag bracht zjj een grooten buffel in
haar huishouden en kwamen kinderen
en bedienden naar buiten om haar
te begroeten en hare voorspoedige
jacht te prjjzen. Op dien dag zou de
Hond het eten klaar maken. Het
buffelvleesch was op eene uitstekende
manier gekookt en, toen het uit de
groote pot genomen werd, dampende
en overal druipende van jus, kreeg
de hond een djjbeen in 't oog en de
gele merg glinsterde er binnen in.
De verzoeking om het te stelen was
te groot om te weerstaan. Het ge
lukte hem het been weer terug te
laten vallen in de pothjj vulde den
schotel vlug met het vleesch en zond
Jakhals er mee naar de Luipaard,
zeggende dat hjj volgen zou met de
kabobs en de vruchtenmoes. Zoodra
Jakhals uit de keuken was, haalde
de Hond den kluif uit de pot en
verborg hem sluwdaarna de moes
en de kabobs op een schotel ladende
spoedde hjj Jakhals achterna en begon
druk en gedienstig rond te loopen,
de Luipaard vleiend, de welpen
streelend terwijl hjj ze naast hunne
mama rondom de rookende schotels
plaatste, Jakhals uitscheldend om
zjjne luiheid en hem bevelend wat
voort te maken met de biefstukken.
Hetgeen allemaal natuurljjk kwam
door zjjne bljjdschap, dat hjj eene
zeldzame traktatie voor zich in voor
raad netjes had weggeborgen. Het
behaagde Luipaard heel wat lof over
de kookkunst van den Hond ten
beste te geven; en zelfs de welpen
waren zoo welwillend om glimlachend
hunne goedkeuring te betuigen over
de uitstekende wyze, waarop in hun
ne behoeften werd voorzien.
Tegen den avond ging Mevrouw
Luipaard weer uit, maar niet voordat
zjj Jakhals aan zyn plicht tegenover
de welpen herinnerd had, tenzjj zjj
hem verzocht, als het te laat mocht
worden vóór zjj terugkeerde, ze
onder geen voorwensel alleen in het
donker te laten. De Hond volgde
zjjne meesteres glimlachend tot aan
de deur en wenschte haar op de
kruipendste manier allen voorspoed.
Toen hij dacht dat zijne meesteres
ver genoeg was en Jakbals zich druk
bezig hield met de welpen, spoedde
de Hond zich naar de keuken en
vloog, zyn kluif oppakkend, uit het
huis, en droeg hem op een aanmer-
kelyken afstand weg. Toen hjj meen
de dat hjj vrij van bekjjk was, lag
hjj neer en den kluif tusschen zjjne
pooten plaatsend, was hjj er juist
aan toe om aan zyn verlangen naar
merg te voldoen, toen zietde kluif
wegvloog, terug naar het hol. Ver
baasd over zulk een zonderling voor
val, woedend over zijne teleurstelling
en eenigszins bevreesd daar hjj zich
Luipaards waarschuwende woorden
herinnerde, rende hjj het achterna,
roepende:
„Jakhals, Jakhals, sluit de deur;
daar komt het been. Jakhals, ach,
sluit de deur."
Jakhals was gelukkig juist aan de
deur neergehurkt op zjjn achterste,
hjj was daar pas gekomen toen hjj
klaar was met het verzorgen van
de welpen, en zag het been regel
recht naar hem toekomen en den Hond
rennen en roepen dat hjj de deur
moest dicht doen. Snel begrijpend,
dat de Hond eindeljjk zjjn eetlust
veroorloofd had de bovenhand te
hebben boven zjjn plicht en, om de
waarheid te zeggen, medegevoel
hebbende voor zyn mededienstbare,
sloot Jakhals juist bjj tjjds de deur;
want omtrent eene seconde later sloeg
het been met een geweldigen slag
tegen de deur, er een diepen moet
indrukkend.
Nadat Jakhals van zjjne verbazing
bekomen was, wendde hjj zich» tot
den Hond en vroeg toornig: »Zeg,
ii Hond, weet je wat je doet? Heb je
geen verstand? Je was daareven
bjjna mijn dood geweest. Ik zal je
wat zeggen, vriendlief, wanneer
Mevrouw Luipaard hiervan hoort, is
je leven geen veertje meer waard." i
„„Non, asjeblieft goede Jakhals
zeg er dezen keer niets van. De
schrik dien ik heb gehad is waarlijk
voldoende, om er mjj wel van af te
houden ooit weer een kluif aan te
raken.""
„Wel, ik wensch je geen kwaad,
dat is zeker, maar terwille van je
leven, wees niet zoo dwaas de les
te vergeten, die je nu geleerd hebt."
Spoedig kwam nu de Luipaard
terug met eene kleine antiloop voor
het ontbijt van den volgenden morgen
en riep luide tot Jakhals, zooals
gewoonlijk wanneer zjj van de jacht
kwam:
„Nu, Jakhals, breng mjj de welpen
mijne uiers zyn zoo zwaar. Hoe is
het met de kleintjes?"
„»0, heel wel mevrouw; arme
kleine schatjes, zjj hebben aldoor
geslapen sedert gjj uitging.""
Weinig dagen later bracht Luip
aard een vette jonge zebra mee, en
Jakhals spreidde zjjn grootste talent
ten toon om haar voor 't middagmnal
klaar te maken. De Hond hielp ook
met verstandige wenken aan het
toebereiden van zekere bjjgerechten
voor 't feestelijk onthaal. Toen alles
gereed was dekte Hond de tafel en
naarmate Jakhals de verschillende
gerechteu bracht, schikte de Hond
ze op de verleideljjkste manier op
frissche bauaanbladen, die over 't
groote schenkblad waren uitgespreid.
Juist voordat zjj zou gaan aanzitten
aan het maal, hoorde zjj buiten een
vrreemd geluid, en sprong naar de
deur, toornig grommend dat zy werd
gestoord. De Hond nam oogenblik-
kelijk de gelegenheid van hare af
wezigheid waar, om een groote kluif
van één der schotels te trekken, en
duwde hem in een schuilhoek in een
muur van den gang, die uit de keu
ken leidde. Nu kwam Luipaard terug
en, toen de welpen gebracht waren,
verliep de maaltjjd in stilte. Toen zjj
allen genoeg hadden gegeten, bleek
de goede uitwerking ervan door de
loftuitingen, die volgden over het ko
ken en den sappigen smaak van het
vleesch, en over het goed klaar
maken van alles door Jakhals. Even
min werd de hond vergeten door de
meesteres en hare jongenhjj mooht
vertrekken met het overvloedig over
schot van het feest voor hem en zyn
kameraad, met den hoffeljjken wensch
dat zjj het meer dan genoeg zouden
vinden. In den namiddag liep Luipaard
na zich met een slaapje verkwikt
te hebben, nog eens uit, terwjjl zjj
Jakhals bij het verlaten van het hol
opdroeg, gedurende hare afwezigheid
zorgzaam voor de kleinen te zyn.
Terwjjl zijn vriend Jakhals naar
de welpen ging, haalde de Hond
steelsgewijs zjjn kluif uit de holte in
den gangmuur en trad onopgemerkt
naar buiten. Toen hjj op eene ver-
wjjderde piaats gekomen was, vleide
hjj zich neer en den kluif tusschen
zjjne pooten nemende was hjj gereed
om hem voorloopig te likken, toen
weer, tot zjjn ontzetting en Bchrik,
het been opvloog regelrecht op de
deur af. De Hond sprong het achter
na zoo snel als zjjne leden hem wilden
dragen en riep luide
„Och, Jakhals, Jakhals, goede Jak
hals sluit de deur, sluit spoedig de
deur, goede Jakhals."
Weer hoorde Jakhals 't geschreeuw
van zijn vriend en sprong op om de
deur te sluiten, en op 't oogenblik
dat hjj het gedaan had sprong het
been er mei eene vreeseljjke kracht
tegen aan.
En Jakhals, zich tot den neer-
slachtigen hond wendend zeide op
strengen toon „Je bent een mooie
jongen, dat ben je. Ik zie wel hoe
dat eindigen zal Luister nu, dat is de
laatste keer dat ik je help, mijn
vriend. Den eersten keer, dat je weer
een been wegkaapt, zult ge de ge
volgen dragen dus zie toe
„„Kom Jakhals, praat er niet meer
vanik zal geen kluif meer aankjj-
ken, ik beloof het je plechtig.""
„Houd je daaraan en ge zult veilig
zyn," antwoordde Jakhals.
(Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.