DE LEGENDE van den Kleinen Kibatti, die al de groot© dieren overwon. EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA Naar het Engeltch TAN HENRY M. STANLEY. 2) Binnenkort droomde er niemand van al die droomende zielen, maar waren onherroepelijk naar die gewes ten gegaan, waar droomen onbekend zijn allen, behalve een knappe jongen genaamd Kibatti en zijne ou ders, die de ramp overleefden. Deze woonden toevallig in een kleine hut, dicht verborgen door een bananen- boschje aan den zoom van het woud. Kibatti was omstreeks middernacht in zijn slaap gestoord door eene drukking op zijn maag waardoor hij wakker werd en niet meer in slaap kon komen. Hij zat dus te treuren over de roode sintels van zijn vuur, toen hjj de zware treden van groote dieren hoorde en zijne ooren spitsend, hoorde hij ook trappelen van een anderen kant waarop hij vermoeden kreeg, dat er iets ongewoons zou gebeuren, zoodat hij zijne ouders wekte en hen ver zocht te luisteren naar de romme lende geluiden, die door zulke geoe fende jagers duidelyk rondom konden gehoord worden. „Kom vader, talm niet I Laat moe der dadelijk opstaan. Lezen nacht is mijn slaap gestoord als eene waar schuwing voor mij dat er Kwaad broeit. Laten wij in den grooten boom hier dichtby klimmen en toe zien." „„Kind, gij hebt gelijk,"" zeide zijn vader, na een oogenblik te heb ben geluisterd, „de démonen der wildernis zijn tegen het dorp verga derd, want menschelyke vijanden maken zulk een rumoer niet. We zullen dadelijk in den grooten boom klimmen."" Laarop haalde hjj zijne vrouw uit bed, Kibatti wrong zich door een gat in de wolfsmelkhaag en in het bananenboschje en onder bedekking van zijne zware schaduwen, rende hy naar den groote boom, op de hielen gevolgd door zijne ouders. Er hing een lange klimplant naar beneden en langs deze rank klom Kibatti naar boven, zijne moeder na hem, de oude man 't laatst. Geen oogenblik te vroeg, want juist toen werd het trompetgeschal van Koning Olifant gehoord en daarna zulk een verza meling van geluiden, dat noch Kibatti noch zijne oude vader ooit te voren zoo iets had gehoord. Bij 't licht der sterren zagen zij de kolossale gestalten van ulle soorten van woe dende dieren onder hen heen en weder gaan; maar zoo dicht onder de be schutting van de reusachtige takken van de boom houdende, waren zij van deze veilige zitplaats uit getuige van den vreeselijken dood hunner vrien den en betrekkingen. Toen hij de ramp in al haren omvang had waargenomen, stelde Ki batti zijnen ouders voor naar de hoogste splitsing van den boom te klimmen, daar zy anders in den mor gen opgemerkt zouden worden en al klimmende vonden zij eene gemak kelijke schuilplaats heel in de hoogte, rondom verborgen onder dikke, groote bladeren van den boom. Daar bleven zij stil tot den morgen, toen de nieuws gierigheid van den jongen zoo groot werd, dat hij besloot haar te bevre digen. Een groote boomtak grijpende klom hij tot de lagere splitsing naar beneden en keek rond. Hij zag al de hutten vernield en de beenderen van zijn stam, wit en glinsterend rondom verspreid. De heiningen waren alle naar den grond geworpen, maar de olifanten waren onder hun aanvoerder bezig de staken rondom weer op te zetten. De leeuwen liepen waakzaam rondrhinocerossen en buffels waren afzonderlijk bijeengeschaard, ziende1 naar de olifantende luipaarden lagen in verstrooide groepjes onder de hoornende hyena's lagen beenderen te vermalen, want deze laatsten weten nooit of zij genoeg hebben gegeten. Kibatti bleef den geheelen dag op zijn post. Toen het avond was gewor den, omheindden de palen het dorp rondom als te voren, en in het duister zag hij al het gedierte 2ich in een kring rondom Koning Olifant verza; melen, om hem met zijne dreunende stem eene redevoering te hooren hou den tegen de gemengde bondgenooten. Toen het uit was brulden de leeuwen, snurkten de rhinocerossen, loeiden de buffels, lachten de hyena's en het schelle getrompet van de olifanten kondigde aan dat de vergadering afgeloopen was. Kibatti bleef niet langer om te zien wat er verder gebeurde, maar klom weer naar boven om zijnen bezorgden ouders bericht te brengen. „Het lijkt mij toe, vader," zeide hij, „dat zij het dorp weer gaan opbouwen, want zij hebben het alweer omheind, beter zelfs dan het voren was. Deze dieren hebben knappe aanvoerders, dat is zeker, maar ik ben geen men- schenkind als Kibatti het niet van ze winnen zal." „O, ge zyt knap, mijn kind, dat is waar,"" zeide de oude man. Wat gij ook onderneemt te doen, gelukt. Dat heb ik al lang geweten. Wanneer verstand ons uit deze plaats van gevaar zal krijgen, ben ik overtuigd dat het door het uwe zal wezen, en niet door dat van mij of mijne oude vrouw."" „Ik heb nog geen plan om den boom reeds te verlaten, vader," antwoordde Kibatti. „Als wij ons stilhouden, zouden wij geen veiliger plaats dan hier kunnen vinden. De boom is zoo hoog, dat zy ons niet kunnen hooren praten, tenzij zij hunne ooren te luisteren leggen aan den voet ervan en wij moeten voor alle mogelijk heden op onze hoede zyn." „Schenk my uw vertrouwen mijn jongen, en laat mij over nw plan oordeelen,'" sprak de vader. „Wel, mijn idee is zoo: van nacht zullen zij allen weggaan, sommigen om het kleinere wild te vangen, anderen om te grazen en te vreten. De aanvoerders zullen natuurlijk achter blijven. Ik stel voor, na een beetje geslapen te hebben, naar be neden te gaan naar het hek om te zien hoe de zaken staan. Als het mogelijk is, zal ik trachten mijne vischlynen te krijgen. Ik zal ze voor mijn plan noodig hebben. Wij moch ten eens wat wild vangen, weet gij." „Ja, ja, mijn jongen. Dat is een goed idee. Zal ik je helpen „Van nacht niet, Vader, behalve dat gij de wacht houdt totdat ginsche heldere ster vlak boven ons hootd staat." De oude man nam op zich de wacht te houden, totdat de ster haar toppunt zou bereikt hebben. Omtrent mid dernacht werd Bibatti gewekt en nadat hij zijnen vader bevolen had te gaan slapen, klom hij naar bene den. Hij ging recht op zijn huis af en vond onder de puinhoopen zijne sterke vischnetten en zijne lijnen en zyn scherp jachtmes, behalve de vijf speren van zynen vader en zijn eigen pijlkoker. Deze wapens bracht hij onmiddelljjk naar den boom en droeg ze tot aan de lagere splitsing. Toen dit gedaan was, klom hij weer van den boom af en sloop voort naar een stuk moerasgrond, niet ver af, waar het nest van een Kraanvogel was met eenige eieren. Dezen nam hij in de hand en liep toen rondom de boschjes naar den Unyoroweg. Dat alles was zeer snel verricht, omdat hij, een jager zijnde, de nabuurtschap heel goed kende; en terwijl hij de dieven in 't dorp had bespied was zijn geest bezig geweest een plan te smeden. Toen hij nu aan den Unyoroweg kwam, stond hij recht overeind en schreed haastig in de richting van het dorp, hetwelk van zyn stam was geweest. Naderbij komende kroop hij tegen het hek op en keek naar binnen en zoo volgde hij de heining rond, totdat hy weer aan hetzelfde hek kwam. Nu stond Kibatti op en riep de dieren toe, luid schreeuwende: „Hallo, hallo daar! Slapen jelui allemaal? Wilt gij niet een armen, door den nacht overvallen vreemde ling binnenlaten de nacht is koud en ik ben hongerig." Koning Buffel, die de wacht had, kwam naar het hek toe, en naar buiten ziende, zag hij een kleinen jongen, geheel naakt, uitgenomen een kleedje, dat van zijne schouders afhing. „„Wie zijt gij?"" vroeg de Buffel met zijne zeer grove stem. Kibatti antwoordde met het schrale stemmetje van een van honger ster vend weesje. „Ik ben het, de kleine Kibatti van Unyoro. „„Wat moet je?"" «Alleen maar een beetje vuur om mijne eieren te bakken en een plaatsje om te slapen. Ik ben een boschjongen en woon alleen in Unyoro. Myne ou ders zijn beiden dood, en ik heb geen thuis. Als gij mij werk wilt geven, wil ik bij u blijven; want dan zal ik overvloedig te eten hebben. Zoo niet, laat my dan hier van nacht blijven, en dan ga ik morgen ochtend weg." „„Welk werk kunt ge doen „Niet veel, maar ik kan water en brandstof halen." „„Wacht een oogenblik; ik zal gaan hooren of mijn volk je wil bin nen laten."" De Buffel ging heen en maakte de Rhinoceros, den Olifant, den Leeuw, den Luipaard en den Hyena wakker en vertelde hun dat er een kleine bosohjongen was, die een nachtverblyf zocht. Eerst was het algemeen geloof dat hij van den stam was, aan wien het dorp had toebe hoord, maar de Buffel hield vol, dat deze jongen de landstreek niet kende daar hij onversaagd naar het hek van den Unyoroweg toe gekomen was; daarenboven was het waar schijnlijk, dat een kleine jongen, wetende wat er gebeurd was, ooit zou teruggekomen zijn, wanneer zy die het dorp hadden verwoest, in 't bezit ervan waren. Deze laatste op merking bracht de zaak ten einde. Koning Olifant zeide „Zooals gy wilt, Buffel. Zelfs wan neer het geval anders was, kan een kleine jongen geen kwaad. Laat hem binnen. Wij zullen hem volop werk geven." Koning Buffel opende het hek en gaf Kibatti verlof binnen te komen en stelde hem aan zijn vrienden voor. Koning Olifant en de overigen moes ten allen glimlachen toen zy zijne slanke en smalle gestalte zagen, den eenigen mensch onder hen. De Buffel gedroeg zich heel vriendelijk tegen zijnen beschermeling en leidde hem rond terwijl Kibatti hen vermaakte met zyn onschuldig natuurlijk gebab bel, hetwelk het koninklijk rund overtuigde, dat de kleine Kibatti werkelijk een onbeheerd kind was der wilde bosschen. „En waar slaapt gij allenvroeg Kibbatti aan den Buffel. „Ik slaap hier, naast het hek koning Olifant rust naast dien grooten boom. Koning Leeuw ligt liever naast dien grooten balk daar, broeder Rhinoceros werpt zich neer aan den rand van het bananenboschje, Luip aard rolt zich op nabij de heining en Hyena snorkt onnoozel naast zyn hoop beenderen."" Na een poosje legde de Buffel zich naast het hek neder om een weinig te rusten. Kibatti strekte zich naast hem uit. Maar niet om te slapen. Zijne oogen stonden wijd open en weldra zag hij Buffels neus op den grond rusten en zijn kop van den eenen naar den anderen slingeren. Toen maakte Kibatti zijn touw los, en het steelsgewijs rond de vier pooten van den Buffel slingerend, deed hij het andere eind met een lossen knoop om zijn nek, zonder hem wakker te maken. Toen sloop hij naar den Olitant, en bond zijne vier pooten te zamen zachtjes den knoop aanhalende, ter- wyl hij het touw drie- of viermalen er om heen wond en bracht ze toen alle te zamen. Aan den Rhinoceros deed hij hetzelfne. Toen ging hij het hek uit en bracht zijn pak netten. Hij nam er een op, bevestigde het eene einde aan de heining, en het luchtig als een gordijn over het lichaam van den slapenden Leeuw trekkende, hing hij het op aan splin ters en uitsteeksels van de heining. Op gelijke wijze verzekerde hij een net over den Luipaard en een ander over den Hyena. Dit alles deed de handige kleine Kibatti zonder één van allen wakker te maken. Toen sloop hij nogmaals uit het hek, en sloeg den weg in naar den boom waar zijne ouders sliepen. „Kom, vader," zeide hij, „de Ko ningen der kudden zijn in den val en onder het net. Breng moeder naar een lageren tak van den boom, en kom gy spoedig met mij mede, met een bundel speren, twee bogen en pijlkokers vol pijlen, want wij moeten het spel uithebben vdór den morgen." Flink toegerust met speren en pijlen, leidde Kibatti zijn vader naar 't hek en trad steelsgewijs de omheinde ruimte binnen en nu stonden zij naast den steeds slapenden Buffel. Kibatti gaf zjjn vader een scherp gepunte speer, en zacht zijn vinger leggende op den doodelijken plek tusschen nek en kop, wees hij bem waar hij treffen moest. De vader lichtte zijn rechterarm hoog op en spleet met één slag den ruggegraats- streng. Er voor eene huivering door het lichaam van Koning Buffel en hij rolde omver, dood als een pier. Toen naderden Kibatti en zijn vader Koning Leeuw, die in volle lengte naast een balk bij de heining lag, met zijne zijde naer boven. Kibatti wees naar zyn eigen linkerzij achter het schou derblad, en vader en zoon trokken hunne bogen en dreven twee pijlen in het hart van den Leeuw, die op sprong en zich als een bal in het nest neerwierp, dat zich stijf om hem heensloot eu meteen lag hij stil en levenloos neder. Op dezelfde wijze maakten vader en zoon Luipaard en Hyena af. Er bleven toen nog maar de Rhinoceros en de Olifant over. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj BE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1900 | | pagina 6