DE LEGENDE Koning Gumbi en zijne verlorene Dochter. De geschiedenis van Maranda. VAN EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA Naar iet Engeltch VAN HENRY M. STANLEY. 2) „.Mijne grootmama zegt, dat gjj eeue geit moet offeren voor de ont moeting van de dochter met den va der,"" antwoordde zij. Daarna verzocht de Koning haar aan wal te stappen, en toen hij de schittering van hare gele voetjes zag en het glinsteren van haar lichaam, dat als doorschijnende, heldere gom was en het reine zachte gelaat aan schouwde en in de wondervolle zwar te oogen staarde, smolt Gumbi's hart en hij was vervuld van trots, dat zulk een voortreffelijk, schoon wezen zijne eigene dochter kon zijn. Maar zij weigerde hare voeten aan wal te zetten iotdat er een andere geit geofferd was, want haar groot moeder had gezegd dat zij tegenspoed zou hebben, als deze plechtigheden werden verwaarloosd. Daarom beval de Koning, dat er twee geiten zouden geslacht worden, één voor de ontmoeting met zijne doch ter en één om den tegenspoed voor haar uit te drijven in het land, waar zij voor 't eerst haar voet zou neder zetten. Toen dit gedaan was, zeide zjj ,Nu, vader, het is niet gepast dat uwe teruggekomen dochter hare voe ten zal bezoedelen op het pad naar haars vaders huis. Gij moet een gras linnen kleed op den grond leggen, den heelen weg over tot de denr mijner moeder. ])e koning beval daarop, dat er een graslinnen kleed zou gespreid wor den op het pad naar het vrouwen kwartier, maar zeide niet naar welke deur. Zijne dochter trad toen voor uit, de Koning aan hare zijde, totdat zij in het gezicht van alle vrouwen des Konings kwamen en toen riep Gumbi haar toe; „Men heeft mij gezegd, dat één van u de moeder van dit meisje is. Zie haar aan en schaam u niet haar te erkennen, want zij is zoo vol maakt als een ei. Op het eerste ge zicht van haar voelde ik mij door en door behaaglijk aangedaanlaat dus de moeder naar voren komen en haar j opeischen en zichzelve niet verder ven door een leugen." Nu bogen alle vrouwen naar voren en verlangden te kunnen zeggen „ze is van mij, ze is van mijmaar Miami, die ziek en zwak was, zat voor hare deur en zeide: „Laat de mat tot aan mijne leggen, want daar ik voel, dat mijn hart als met koor den tot haar getrokken wordt, moet zij het kind zijn dat de papegaai naar mijne moeder droeg met een banaan stengel en twee stukken suikerriet." „Ja, ja, gij moet mijne eigene moe der zijn,"" riep de princes, en toen het graskleed tot zelfs binnen in het huis gespreid was, liep zij naar vo ren en sloeg hare armen om haar heen. Toen Gumbi ze bij elkander zag, zeide hij: „Waarlijk, gelijk zoekt toch altijd gelijk. Ik zie nu aan aller lei zaken, dat de princes gelijk heeft. Maar ik vrees, dat zij hier niet lang blijven zal, want eene Koningsdoch- kan niet velen manen zonder aan zoek zijn." Ofschoon Gumbi het eene kleinig heid vond, kinderen te dooden, die hij nooit gezien had, kwam in zyn hoofd niet op Miami of de prinses kwaad te doen. Integendeel, hij was vervuld van blijdschap en nimmer moede er over te praten. Hij was zelfs trotecher op zijne dochter, wier bevallige gestalte en heldere oogen hem zoo bekoorden, dan op al zijne groote zonen. Hij bewees dit door de feesten die hij voor het geheele volk liet aanrichten. Er werden geiten gebraden en gestoofd, de visschers brachten onnoemelijk veel visch, de boeren kwamen beladen met groote trossen bananen en manden met jamswortel en maniok en potten vol boonen en wikke en gierst en koren en honing en palmolie en wat de vogels betreft wie zou ze kunnen tellen? Het volk had ook overvloe dig te drinken van het sap van den palmboom en zoo deed men het volk met den Koning medegenieten van den terugkeer der prinses. Het was spoedig door geheel Ma- nyema verspreid, dat geen vrouw in schoonheid Gumbi's dochter evenaar de. Sommigen zeiden, dat zij de kleur had van een rijpe banaan, anderen dat zij versteende gom geleek, ande ren op eene roodachtige walnoot en weer anderen, dat haar gelaat meer op de kleur der maan geleek dan op iets anders. Het gevolg van deze bekende Bchoonheid was dat bijkans alle jonge hoofden van het land aan zoek om hare hand kwamen doen. Yerscheidenen van hen zouden den Koning wel bevallen hebben, maar de prinses was van hen afkeerig en zij zorgde dat het bekend werd, dat zij niemand zou trouwen dan dien hoofdman, die door het poetsen van zijne tanden mataks (bronzen roeden of staven) kon maken. De Koning vond dit bijzonder vermakelijk, maar de hoofden staarden verbaasd rond toen zij het hoorden. De Koning zocht een keur van jonge mannen uit, en hij vertelde hun dat niemand behoefde te hopen de prinses te trouwen tenzij hij bron zen staven kon laten vallen door het poetsen van zijne tanden. Ofschoon zij het voor onmogelijk hielden dat iemand zoo iets kon doen, begon toch iedereen hard zijne tanden te wrijven en terwijl zij dat deden, zietdaar zag men bronzen staven op den grond vallen bij een hunner, en het volk slaakte een grooten kroqj van ver wondering. De prinses werd toen voorgebracht, en terwijl het jonge opperhoofd opstond hield hij ann met zijne tanden te wrijven, en men hoorde de bronzen staven klinken terwijl zij op den grond vielen. Bijgevolg had het huwelijk behoorlijk plaats en volgde er nog eens een nieuwe rij feesten, want de Koning was rijk in kudden, geiten en schapen en in goed bebouwde velden en in slaven. Maar nadat de eerste maan afge nomen en verdwenen was, zeide de echtgenoot: „kom, laat ons vertrek ken, want ik gevoel mij in Gumbi's land niet thuis." En buiten weten van Gumbi maakten zij toebereidselen voor de vlucht, en vulden hunne kano met allerlei zaken die voor eene lange reis noodig zijn, en op een nacht, spoedig na donker, scheepten zij zich in en roeiden de rivier af. Eens op een dag, terwijl zij op hare kussens zat, zag de prinses een zonderlinge noot naast de kano drijven, waarop zij in de rivier sprong om haar te krijgen. Zij ontglipte aan haren greep. Zij zwom haar achterna en haar man volgde haar zoo goed als hij kon, haar toeroepende dat zij tot de kano moest terugkeeren, daar er gevaarlijke dieren in het water waren. Maar de prinses sloeg geen acht op hem en bleef de noot achterna zwemmen, totdat zij tegen over een dorp gekomen, aangeroepen werd door eene oude vrouw, die riep „Ho, prinses, ik heb wat gij zoekt. ZieEn zij hield de noot op in hare hand. Toen stapte de prinses aan wal en haar man maakte zijne kano aan den oever vast. „Toe, geef haar mij," vroeg de prin ses hare hand ophoudende. „„Gij moet eerst iets voor mij doen, voor gij haar kunt krijgen."" „Wat dan," vroeg zij. „Gij moet eerst uwe hand op mijn boezem leggen om mij van mijne kwaal te genezen. Slechts dan kunt gij haar krijgen,"" sprak de oude vrouw. De prinses legde hare handen op haar boezem en toen zij alzoo deed was de oude vrouw van hare ziekte genezen. „Nu moogt gij uwe reis vervolgen, maar onthoud wat ik u zeg. Gij en uw man moet dicht aan dezen kant der rivier blijven, totdat gij vlak voor een eiland komt hetwelk in het mid den van den ingang naar een groot meer ligt. Want de kust die gij zoekt is aan dezen kant. Eenmaal daar zult gij vrede en rust voor vele jaren vinden. Maar gaat gij naar den ande ren kant der rivier, dan zijt gij verlo ren, gij en uw man."" Zij gingen toen weer aan boord en de rivier stroomde recht en effen voor hen uit Na eenige dagen ontdek ten zij, dat de kant waar zij waren onbewoond en dat hun voorraad uit geput was, terwijl de andere kant bebouwd was en daar vele dorpen en plantages waren. Den raad der oude vrouw vergetende, staken zij de rivier over naar de tegenovergestelde kust, en bewonderden de schoonheid van het land, en verheugden zich in de geuren, die uit de tuinen en plan tages kwamen en luisterden droome- rig naar den wind, die de groote ba- naanboomen kraakte en schudde, en verheelden zich niet, dat zij de lucht nog nooit zoo blauw hadden gezien. En terwijl zij alzoo droomden, ziet daar droeg de stroomende rivier hen pijlsnel voorwaarts en zij zagen het eiland aan den ingang van het groote meer, en plotseling was de schoonheid van het land, dat hen bekoord had, weggevaagd nu hoorden zij het don derend geweld van wateren en zagen ze met een grooten zwaai omhoog golven en een groote golf boog zich onder hen door, en zij werden opge. heven, al hooger en hooger en in den kokenden afgrond neergesmeten en hoofdman noch prinses zijn ooit weer gezien. Zij werden beide in de diepte verzwolgen. S „Is dat alles," vroeg Safeni, die ademloos naar de geschiedenis had geluisterd. „„Dat is alles,"" antwoordde Ka- tembo. „Wel, wat is dat nu voor een soort van vertelling, die op zoo'n ma nier eindigt?" „Het is de mjjne nietantwoordde Batembo, „de vertelling is overeen komstig de woorden die ik gehoord heb en het is niet goed een verhaal te veranderen." „„Wat is dan het doel van zoo'n verhaal,"" vroeg Safeni op knorrigen toon. „Wel ter waarschuwing dat de menschen hunne neigingen niet vol gen. Vond 't meisje haar vader niet Verwelkomde haar vader niet en ver gaf hij de moeder niet uit pure blijd schap? Was haar eigen keus van een echtgenoot niet voor haar gevonden Was 't jonge opperhoofd niet for tuinlijk om zulk eene Bchoone vrouw te hebben? Waarom behoefden zij ontevreden te worden? Waarom niet thuis gebleven in plaats van te gaan dwalen in vreemde landen, waar zij niets van wisten? Waarschuwde de oude vrouwde hen niet wat er gebeu ren zou en wees zij hun niet hoe zij nog weder in vrede konden leven Maar het hielp allemaal niemendal. Wij kennen de waarde van iets nooit vóór wij het verloren hebben. Ver derf volgt altijd den eigenzinnige. Zij verlieten hun huis en verscholen zich op de rivier; de rivier was niet stil, maar bewoog zich voort en daar hun ne hoofden reeds vervuld waren met hunne eigene gedachten, konden zij geen goeden raad aannemen. Maar Katembo heeft gezegd." i) „Meester" zeide Baruti, lk heb erg mijn best gedaan om mij nog eenige eenige andere legenden te herinneren, die ik placht te hooren toen ik nog heel klein was, en nu komt er mij één voor den geest die niet heel lang is, van Maranda eene vrouw van één der Basoka-krijger8, genaamd Mafala. Maranda's vader heette Sukila en hij woonde in 't dorp van het opper hoofd Busandiya. Sukila was eigenaar van eene fraaie, groote kano en vele pagaaien, dien hij met eigen hand uitgesneden had. Hij bezat ook ver scheiden lange netten, door hem zei ven gemaakt, behalve speren, messen, een voorraad graslinnen en weinige slaven. Hij was hoog geacht door zijne landslieden en zat op de raads vergaderingen naast het opperhoofd. Toen het meisje huwbaar geworden was, meende Mafala dat zij een goede vrouw voor hem zou wezen en hij ging heen en sprak er over met Su kila, die den eisch stelde van een slavenraeisje, zes lange pagaaien ver sierd met ivoren knoppen, zes geiten, zooveel stukken graslinncn als hij vingers en teeneu had, een nieuw schild, twee bijlen en tweeveldspaden. Mafala trachtte den eisch wat te beperken en wandelde vele malen heen en terug om een pijp met Sukila te rooken eu hem er toe te krijgen, dat hij niet zooveel eischend zou zijn. Maar de oude man wist dat zijne dochter den prijs, dien hij op haar gezet had, waard was. en dat, indien hij Mafala afsloeg, zij toch niet lang zonder minnaar zou blijven. Want een meisje als Maranda wordt niet vaak onder de Basako's gevonden. Hare leden waren rond en zacht en eindigden in dunne kleine handen en voeten. De jonge mannen spraken dikwijls van Maranda's lichte, rechte voeten en haar vluggen tred. Een jongensarm kon gemakkelijk hare tengeren leest omsluiten en de wijze waarop zij het hoofd droeg en de buigzame hals en heldere blik in haar oogen behoorde alleen aan Maranda. Mafala daarentegen geleek niets op haar. Hij scheen altoos met iets bezig te zijn, en de rimpels tusschen zijne wenkbrauwen gaven hem een gestreng uiterlijk, dat niet prettig was om te zien, terwijl gij in zijne oogen altoos iets kondt waarnemen, dat u denken deed aan het glinsteren van een slangenoog. {Wordt vervolgt.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1900 | | pagina 6