DE LEGENDE De lotgevallen van Saruti. De knaap Kinncncli en de Gorilla. VAN EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA Naar het EngeUch VAN HENRY M. STANLEY. 2) Eén ervan was: „Wat gaat altijd recht vooruit en kijkt nooit om P" Ik beproefde met inspanning het op te lossen, maar toen hij ten laatste zeide dat het eene rivier was, voelde ik mij al heel dom. Toen vroeg hij: „Wat is been van buiten en vleesch van binnen Het volk lachtte en bespotte mij. Toen zeide hij dat het een ei was, 't geen zeer waar was Een ander raadsel, dat hij mij opgaf, luidde: „Wat kijkt beide kan ten uit, als gij er langs komt Sommigen zeiden dit en anderen wat anders en ten laatste antwoordde hij dat het 't gras was. Toen vroeg hij„Wat voor goed ding is het dat een mensch eet; en waar hij voortdurend teiwijl hij het eet zijne oogen op gevestigd houdt, en waar hij de helft van weggooit als hij het gegeten heeft Ik dacht en verzon, maar kon er niet achter komen wat het was, totdat hij mij vertelde dat het eene geroos terde Indische korenaar was. De oude man was zeer wijs en onder zijne gezegden behoorde dit: „Als de menschen erg droomen, sterft de oude maan zeker. Hij zeide ook: „Wanneer de oude maan sterft, behoeft de jager niet van huis te gaan om wild te zoeken, omdat het wel bekend is dat hij niets zal tegenkomen." En hij voegde er verder bi), dat op dien tijd de pottebakker geen potten behoeft te bakken, omdat de klei Btellig bedorven zal wezen. Enkele andere dingen, die hij zeide, deden mij oen weinig over de beteeke- nis ervan nadenken. Hij zeide: „Wanneer de menschen wat voorraad in hunne hutten hebben, zeggen zij nietlaat ons heengaan naar eens anders huis en hem beste len." Hij zeide ook: „Wanneer gij een gebochelde ziet, vraagt gij hem niet rechtop te staan, noch een oud man om deel te nemen aan den dans, noch den man die pijn heeft om te lachen." En wat hij van den reiziger zei is zeer waar. „De man, die aan zijn eigen haard gehecht is kittelt uwe ooren niet, zooals hij die veel landen ziet en veel nieuwe geschiedenissen hoort." Den volgenden dag vertoefde ik in een dorp bij het kleine meer van Kitesa, gnaamd Mtukura. Het opper hoofd hield zoo van praten, dat hij mij weldra zoo op de hoogte had gebracht van zijn familiezaken alsof hij mijne zuster het hof maakte. Zijn volk was gewoon kikvorschen en ratten te eten ;en te oordeelen naar het geweld in 't riet en het geruisch en gepiep in 't dak van de hut waar ik in sliep, denk ik dat er weinig vrees voor hongersnood in dat dorp is. Ook vertelden zij mij dat zij niet afkeerig zijn van hagedissen en van die gemeene vetweiers, de hyena's Het is een volksgeloof dat het meer in dit land gemaakt is door Naraki, eene vrouw van Uni, den sultan van Unyoro. Terwijl zij het doortrok, had zij hevigen dorst en riep haar Muzimu (den geest) aan, den Muzimu die de koningen van Unyoro, die zeer mach tig zijn, vergezelt. En op eens was j er eene sissende vlucht van vuurstee een (meteoorsteenon in de lucht nn onmiddelyk daarop viel er een van reusachtige grootte naar boneden, die in den grond vlak bij haar een groot gat maakte, waaruit het water opspoot en op bleef borrelen totdat er een meer was gevormd, dat de fontein uit het gezicht deed verdwij nen. Eu de wassende wateren vorm den eene rivier, die sedert dien tijd steeds ten noorden van het meer in de Kafu is gevloeid. Dicht bij dit meer is een donker boschje, gewijd aan Muzingeh, den koning der vogelen. Men zegt, dat hij maar één oog heeft; slechts éénmaal in 't jaar bezoekt hij het boschje en beveelt, na zijn huis te hebben ge bouwd, al de vogels van de Nyanzas en van de boschjes hem te komen bezoeken en hunne hulde te brengen. Gedurende eene halve maan kan men de vogels, groot en klein, hem langs de oevers van het meer zien volgen als zoovele wachten rondom een koning; en vóór den avond ziet men ze op dezelfde wijze naar het boschje terugkeeren. De kreten van de papegaaien vertellen den inboor lingen wanneer zij komen en niemand zou gaarne het schouwspel missen en de blijde opgewektheid onder het gevederde volk. Maar er is één vogel, genaamd de Kirurumu, die de opper heerschappij van Muzingeh weigert te erkennen. De andere vogels hebben vaak getracht hem over te halen zich met den Muzingeh te verbinden maar Kirurumu antwoordt steeds dat een fraai schepsel als hij, met gouden en blauwe vederen en zoo'n mooie kuif nooit behoorde gezien te worden in gezelschap van een leelijkon vogel, die maar één oog heeft. Aan de andere zijde van hel meer Mtukura is een bosch, waar Dungu, de koning der dieren woont. Tot Dungu bidden alle jagers als zij wild gaan zoeken. Eerst bouwt de jager eene kleine hut en vraagt dan aan Dungu, na hem met een klein stuk vleesch gunstig te hebben ge stemd, dat hij fortuinlijk moge zijn. Als Dungu dan met het ofter inge nomen is, vaart hij in 's jagers hoofd en wordt de listigheid van den man groot; zijne zenuwen worden gehard en zijne ingewanden versterkt en de jacht is verzekerd. Wenscht Dungu dat een man op de jacht voorspoedig zal wezen, dan is het nutteloos voor den buffel de aarde te vertrappen en te bulken, of voor den luipaard zich in zijn woede met zand te bedek ken de Bpeer van den jager drinkt bloed. Maar de jager moet niet verge ten zijne schatting aan de godheid te betalen, of hij wordt op zijne thuisreis gedood. De vriendelijke hoofdman drong er op aan, dat ik zijn bloedgenoot zou worden en eenige dagen bij hem blijven. De tooverdokter, een man van grooten invloed in ons land, werd verzocht ons te vereenigen. Hij nam een scherp klein mes en maakte eene snede in het vel van mijn rechterbeen, vlak boven de knie, en deed hetzelfde aan den hoofdmau, en toen wreef hij zijn bloed over mijne wond en mijn bloed over de zijne en nu waren wij broeders. Onder zijne geschenken was dit fraaie schild, 't welk ik Mtesa, mijn Kabaka, ver zoek aan te nemen, omdat ik nooit zoo'n fraai gezien heb en het te goed is voor een kolonel, wiens eenige hoop en wensch is zijnen koning te dienen. Ik was big dat ik daar bleef, want tegen den avond zag ik een aller wonderlijkst schouwspel. Terwijl wij onder de bananen waren gezeten, hoorden wij een grooten geitebok blaten, en aan 't geluid konden wij hooren dat het niet voor de grap, noch een minneroep was. Het was een geluid van toorn en vrees. Bijna op hetzelfde oogenblik kwam een van de jongens, wiens gelaat werkelijk grauw van angst was, naar ons toestui- ven en riep„Daar is een leeuw in de geitenkooi en de groote geitebok vecht met hem." Zij hadden verge ten mij van dien vermaarden bok te vertellen, die Kasuju genaamd was, naar een of andere man die in den oorlog beroemd was geweest. Hij was zeker wel waard, dat er van hem gesproken werd en Kasuju was ron dom bekend om zijne wonderlijk kracht en zijnen aanleg tot vechten. Toen wij met onze speren en schil den nabij do kooi kwamen, was de geitebok bezig den leeuw, die jong was, want hij had geen manen met zijne horens te stooten zoo als hij een jong; neuswijs geitenlam zou doen,'terwijl hij met een groot geluid blaatte, evenals een bufïelkalf. Het schijnt dat Kasuju den vernie ler naar eene zijner vrouwen had zien toesluipen en hem in de zijde stootende neergeworpen had Terwijl wij aan den buitenkant toekeken, zagen wij, dat Kasuju zich ferm hield en wij meenden dat wij het gevecht niet moesten stuiten, maar ons er op voorbereiden om den Leeuw, als hij trachtte te ontkomen, goed te pakken te krijgen. De Leeuw werd opgewekt en wij zagen den sprong dien hij deedmaar Kasuju week vlug ter zijde, en gaf hem zulk een slag dat het klonk als een trommel. Daarop stapte Kasuju achterwaarts en stond voor zijne bevende vrouwen, en zagen wij hem, toen de leeuw opkwam, zijne ooren naar achteren steken, terwijl hij als een krijgsman op zijne achter- pooten ging staan. De Leeuw naderde hem en stond ook overeind alsof hij met hem wilde worstelenwaarop Kasuju hem naar de keel vloog met zoo'n juisten en schoonen slag, dat hij één zijner horens diep in de keel van den Leeuw stiet. Toen begon de Leeuw met zijn klauwen te wer ken, en met elke krab werddebuid van den armen Kasuju deerlijk open gereten, maar hij hield zijn horen in de wond en stiet toe en maakte de wond al grooter. Hu sprong de leeuw los en het bloed spatte over Kasuju heen. Verblind door zijne verscheurde en nederhangende hersenhuid en ver zwakt door zijne wonden waggelde hij rond, blindelings naar zijn vijand stootende, totdat de leeuw hem een hevigen slag nnjjfc zijne klauw gaf en hem onderste Doven smeet. Toen greep hij hem in zijn nek en schudde hem en wij hoorden het vreeselijk vermalen, toen de slagtanden samen kwamen. Maar het was de laatste poging van den leeuw, want juist toen Kasuju levenloos was, rolde ook de leeuw dood over hem been. Indien mijn vriend deze historie verteld had, zou ik hem niet hebben geloofd, maar daar ik het met mijne eigene oogen zag, dien ik het wel te gelooven. Wij begroeven Kasuju eervol in een graf, zooals wij een dapper man zou den begraven, maar den leeuw vilden wij en ik heb zijn pels met het gat in de keel gekregen. Het op merkelijk gevecht, waarvan wij getuige waren geweest, verschafte ons allen veel stof tot verhalen van leeuwen, en het bracht één hunner eene geschiedenis in de gedachte van het gevecht tusschen een leeuw en een krokodil, dat een tijd geleden 's nachts plaats had gevonden. Het meer Mtukura krioelde van krokodillen en daar het gelegen is in een landstreek vol wild, moeten zij wel vet van roof zijn. Op een nacht kwam een volwassen leeuw met fraaie manen zijn drogen keel in het meer koelen en voelde onder het opzwelgen van het water zijn neus gegrepen door iets dat van beneden oprees. Naar de sporen van de worste ling aan den rand van het water moet het verschrikkelijk geweest zijn De lange klauwen van den krokodil had den diepe indrukken achtergelaten en wezen aan hoe hij uit het water moet gelicht zijn, en met kracht neergesmeten. Maar 's morgens wer den beiden, leeuw en krokodil, dood gevondende keel van den krokodil wijd open met een gapende wond, maar zijne tanden nog steeds gehecht aan den neus van den leeuw. Saruti had zijne geschiedenissen nog niet half geëindigd, toen hij begreep, daar hij Mteza zag geeuwen, dat, ofschoon zijn avonturen zeer belang rijk waren en hij nog heel gaarne zou voortgaan, het goed voor hem zou zijn, voorshands zijne tong in te too rnen. Hij zeide dus: „Kabaka, die wijze oude man, dien ik ontmoet heb, zeide mij één ding, dat ik bijna vergat te vertellen. Hij zeide: Ik weet dat gij een dienaar des konings zijt, en wanneer gij ooit wilt, dat 's konings gelaat zich over u zal verteederen en zijne hand zich met geschenken zal openen, vergelijk uzelf dan bij het deksel van een kookpot, dat ofschoon de pot vol geurig gestoofd vleesch moge zijn, niets dan den damp krijgt. En de koning die wijs is, zal het verstaan en met zijn dienaar ingeno men zijn." „„Waarlijk heel goed gezegd Saru ti,""riep Mteza lachende. „„Begre pen! Het deksel moet dezen keer met den pot deelen. Hofmeester,"" zeide hij, zich tot Kauta wendend, „„zorg dat er zes stuks vee naar Saruti's schuur worden gebracht."" Saruti bedankte met buigingen zoo vaak, dat hij er duizelig van werd. i) In geschiedenissen als de fabel van het Konijn, de Luipaard en de Geit den Hond en het Kuikentje; de Lui paard, het Schaap en de Duif; den Kraanvogel, de Luipaard en het Schaaphet Konijn en den Leeuw de Koe en den Leeuw; den Leeuw en zijne manen; het Konijn en de Luipaard en den knaap Kinneneh en den Goiila muntte Kadu, onze talent volle verteller, uit. Het is intusschen niet omdat ik onvriendelijk wensch te zijn tegenover Kadu, als ik zeg hoe hij wat al te goed deed uitkomen, dat volgens hem slimheid boven kracht gaat. Misschien had hij gelijk, ofschoon slimheid een woord is, dat tegenwoordig erg in discrediet is, omdat wij gewoon zijn er bedrog en valschheid mee te verbinden. Doch wij willen er de best mogelijke uit legging aan geven, uit bewondering voor en dankbaarheid aan Kadu, en beweren dat zijne slimheid, die de moraal van de meeste zijner geschie denissen was, eene soort van onge wettigde wijsheid, of eene geoorloofde behendigheid was. Niemand onzer ten minste of hij sympathiseerde met Kadu's stomme helden, als door een klein aardig be drog of eene sluwe krijgslist, de loeiende buffel het onderspit dolf voor het scherp vernuft van het konijntje; of als de hond het won van zijn norsche meesteres de luipaardof als het konijn den Btuurschen olifant beschaamd maakte, of als Kibatti den Koning der dierenstammen overwon. De legende van Kinneneh en de Gorilla was een ander verhaal, dat klaarblijkelijk door Kadu en den onbe kenden oudste van Uganda, die het bedacht, bedoeld was om te doen uitkomen dat slimheid meer vermag dan kracht. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSIES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1900 | | pagina 6