HAARLEMSCH
Eerste Blad.
No. 53 Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 88. Tweeëntwintigste jaargang.
144
van WOENSDAG 4 Juli 1900.
N ieuwsberichten.
TELEPHOONNUMMER
TELEPHONISCHE VERBINDING
met AMSTERDAM.
ABONNEMENTSPRIJS
Per drie maanden—,25.
franco p. post —,40.
Afzonderlijke nommers 8 centen per stuk.
Pri|s per Advertentie van 1—5 regeli f 0,25, elke regel
meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte.
VERSCHIJNT:
Dinsdag- en Vrijdagavond.
Advertentien worden aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden geplaatst.
Tweede Kamer.
BS de voortzetting in de zitting van
Dinsdag der behandeling van het ont
werp tot toelating van matige proges-
sie in de gemeentebelastingen bleek, dat
de heer Rink in zijn amendement hand
haafde de beperking der progressie bin
nen Regeeringsgrenzen, doch dat hij
wilde verwijderen de tweede beperking,
dat de gemeenten niet vrijgelaten wor
den in het maximum-percentage. Daar
in zou liggen eene vrijheidsbeperking,
die de gemeente zou belemmeren om
tot eene billijke lasten verdeeling over
te gaan, met het oog op hare behoeften
en toestanden. Daarom wilde Spreker
de gemeente vrijlaten met heffing van
accres voort te gaan boven het zeven
voud van het minimum voor levenson
derhoud. De heer Kuyper ontwikkelde
bedenkingen tegen de wijzigingen van
de heeren Veegens en Fokker c.s. om
dat die voorstellen schijnbaar gemeen
telijke autonomie huldigend, de gemeen
ten overlaten aan willekeur en de mo
gelijkheid openen om de hoogste inko
mens onevenredig zwaar te belasten.
Spreker stelde een nieuw amendement
voor, strekkende lo. om deelen van het
inkomen, voortspruitende uit een ver
mogen van f 13.000 en hooger, op hun
werkelijk zuiver dedrag te berekenen
met bevoegdheid om de overige deelen
met ten hoogste 25 pet. te verminderen,
2o. de middelmatige vermogens iets
meer te verlagen en de geleidelijke stij
ging in het am. van Dedem te hand
haven. De heer Smeenge meende, dat
het ontwerp de hoogere inkomens nog
te veel ontziet. De Min. van Binnenl.
Zaken stelde bij de bespreking der
amendementen voorop, dat de Reg. alle
elementen van twist in haar voorstel
heeft weggelaten, en dat hjj, een onder
zoek naar progessie-vermeerdering be
lovende, bepaaldelijk opcenten op de hef
fing op ongebouwde eigendommen uit
sloot, zeker wetende, dat die maatregel
in de tegenwoordige Kamer geen meer
derheid zou krijgen. Tegen het am.
Fokker had de Min. bezwaar, omdat de
daarin voorgestelde progessie-regels niet
goed zijn, de reeds bovenmatige pro
gressie nog meer opgevoerd kan worden
en derhalve waarborg tegen te hooge
progressie gemist wordt, en evenzeer
waarborg tegen te hooge belasting der
kleine lieden. Daartegen bevat het Re-
geeringsontwerp waarborgen. De bedoe
lingen der heeren waardeerend achtte
de Min. het am. Fokker c.s. allerminst
aannemelijk. De Min. wenschte nader
te overwegen het pas ingediende am.
Kuyper, ofschoon hij in beginsel vóór
onderscheid tusschen inkomsten uit
arbeid en uit vermogen is. De door de
Reg. voorgestelde regels noodzakelijk
achtende, bestreed de Min. daarom het
voorstel Veegens, dat algeheele vrijheid
voor de gemeente wil. Tegen het voorstel
Rink had de Reg. geen overwegend be
zwaar, en over het voorstel Pijnappel
wilde hij aan de Kamer de beslissing
overlaten, onder voorwaarde van volko
men vrjjheid voor de Reg. om afwijkin
gen van de regels al of niet goed te
keuren. Na de pauze werd bestoten nog
enkele wetsontwerpen van de lijst van
werkzaamheden af te voeren en andere
daaraan te voegen, o.a. de onteigening
voor een visschershaven te Scheveningen
terwijl de Voorzitter den volgenden dag
zou voorstellen nog te behandelen de
Geneefsche Conventie. Verder deelde de
Voorzitter mede, dat de Centrale af-
deeling besloten had Vrijdag te 11 uur
de Ongevallenwet in de afdeelingen te
behandelen. De heer Van der Zwaag
betuigde zijne teleurstelling, dat na de
verwerping door de Eerste Kamer het
Ministerie niet was afgetreden, en de
Eerste Kamer niet ontbonden was. Dat
ware een fiere houding geweest van het
Ministerie na de ferme houding, die
het aangenomen had. Spreker z> u trach
ten de Kamer tot aannemen eener meer
fiere houding te brengen, dan de
last zich te laten opleggen om
in zekere richting te stemmen. De
Voorzitter deed den Spreker opmerken,
dat het Ministerie bij het voorstel der
centrale afdeeling niet betrokken was,
en dat de heer v. d. Zwaag een af
wijkend voorstel kon doen. De heer
v. d. Zwaag vreesde, dat dit jaar van
de Ongevallenwet niets meer zal komen,
al moet hij vóór behandeling zijn in
het belang der arbeiders. Hij trad
daarbij in algemeene beschouwingen,
welke de Voorzitter niet kon toelaten,
tengevolge waarvan de heer v. d. Zwaag
eene motie voorstelde, verklarende dat
de Kamer het beneden hare waardigheid
acht en in strijd met de vrijheid van
beslissing, onder de bestaande omstan
digheden de Ongevallenwet in de af
deelingen te onderzoeken. De Voorzitter
meende, dat voor eene zoodanige motie
thans geen plaats was, waarop de heer
v. d. Zwaag eenvoudig voorstelde te
besluiten de Ongevallenwet niet te
behandelen, dus als tegenvoorstel op
dat der centrale afdeeling. De heer De
Savornin Lohman achtte het onmogelijk
reeds Vrijdag die wet met zorg te
behandelen, en zou wenschen daartoe
over te gaan den dag na de opening
van het nieuwe zittingjaar. Hij was dus
vóór het voorstel v. d. Zwaag, echter
los van diens motieven. De heer Smeenge
wees op eenige verzoekschriften van
werkliedenvereenigingen om spoed te
betrachten. De heer Kuyper stolde voor
het ontwerp nog in dit zittingjaar te
onderzoeken en wel op een nader te
bepalen dag. Hij meende bovendien,
dat de Reg. het ontwerp niet voldoende
heeft toegelicht en dat het ontwerp niet
was ingediend op dezelfde grondslagen
getuige de andere regeling der kosten
van administratie, vroeger door den
Min. krachtig bestreden. De oppozitie
heeft recht het ontwerp als geheel
nieuw te onderzoeken. De heer v. d.
Zwaag zeide, dat het zijne bedoeling
was het ontwerp ook in het aanstaan
de zittingjaar niet te behandelen. De
Voorzitter achtte dergelijk besluit ge
legen buiten de bevoegdheid der Kamer.
De heer De Klerk bestreed sterk het
voorstel tot uitstel, met het oog op de
dringende noodzakelijkheid. De heer
Troelstra verklaarde zich namens zijn
partijgenooten tegen het voorstel v. d.
Zwaag, en meende, dat de Tweede
Kamer door eene nieuwe behandeling
niet zou optreden als lastgeefster der
Eerste Kamer, want de Kamer bleef
vrij haar eerste votum te handhaven.
Bovendien zou uitstel zijn een spelen
in de kaart van de tegenstanders der
Ongevallenwet, waartegenover staat dat
het Landelijk Comité zijn agitatie daar
voor zal volhouden. De heer Heldt was
vóór dadelijke behandelinsr, omdat de
Kamer genoegzaam was voorbereid, en
reeds te lang verzuimd was in dit
belang te voorzien. De heer Pijnappel
verdedigde het voorstel der centrale
afdeeling namens hare meerderheid
op grond dat vele nieuwe gezichtspun
ten niet in het overigens nieuwe ont
werp voorkomen. De heer Veeges vreesde
een weinig ernstig afdeelingsonderzoek
door dat reeds Vrijdag te houden en
achtte eene talrijke opkomst het meest
verzekerd door een onderzoek na opening
der zitting, overeenkomstig het voorstel
van den heer De Savornin Lohman. De
heer v. d. Zwaag stelde nader voor om
onder de bestaande omstandigheden de
Ongevallenwet niet te onderzoeken, en
wel als dementie tegenover de houding
der Reg. om de Kanier in eene bepaalde
richting te leiden. Na een opmerking
van den heer Veegens trok de heer
Kuyper zijn voorstel in, om te stemmen
voor dat van den heer Lohman. Het
voorstel v. d. Zwaag werd verworpen
met 76 stemmen tegen 1, die van den
Voorsteller. Het voorstel De Savornin
Lohman (behandeling Woensdag 19
September) werd verworpen met 45
tegen 33 stemmen, zoodat besloten is
het onderzoek der Ongevallenwet Vrij
dag te houden. De Kamer zette nu het
debat over de progressie voort. De Min.
van Binnenlandsche Zaken bestreed het
arn. Kuyper; de heer van Dedem lichtte
het zijne nader toe, dat men niet goed
begrepen scheen te hebben. De heer
Willinge verklaarde dat de meerder
heid der Komm. van Rapp. tegen
het am. Fokker was, en vóór het
am. Rink, terwijl zij het am. van Dedem
eene kleine verbetering achtte. Ook was
zij vóór het am. Pijnappel. Ook kon
zij advizeeren tot aanneming van het
am. Kuyper. Het am. Veegens achtte
zij ongewenscht. De heer Pijnappel gaf
eenige inlichting betreffende het am.
Bastert c.s. De heer van Alphen vroeg
inlichting of het inkomen van de kinde
ren onder het zuiver bedrag voor de
schatting van het inkomen wordt be-
begrepen De heer Meesters motiveerde
zijne stem over de verschillende amen
dementen. Hij bestreed het am. Fokker
en het am. Veegens. De heer van Raalte
bestreed het ontwerp en verdedigde
nader het am. Fokker tegenover den
Min. van Binnenl. Zaken.
Woensdag voortzetting van de be
handeling van het ontwerp tot regeling
van de progressie in gemeentebelastin
gen. De heer Rink nam in zijn amen
dement tot vrijlating der gemeenten
ten opzichte van het ophouden der
progressie uit het am. Kuyper over de
meerdere vrijheid voor de gemeenten
in de regeling der lage aanslagen,
terwijl hij nader verdedigde zijn voor
stel om het toezicht der hoogere be
sturen te bepalen tot het voorkomen
van buitensporige progressie ter be
scherming der gemeentebesturen tegen
ministerieele inmenging en willekeur.
De heer Veegens betoogde, dat in zijne
regeling noch een ministerie van kon-
servatieve, noch een van radikale of
zelfs socialisviesche richting de progres
sie hooger zou kunnen opvoeren dan
de gemeenten zelf willen, en dat hg
door den uitslag der jongste Deventer-
sche verkiezing gerust gesteld is, dat
's Ministers ambtsvoorganger van Hou
ten de wet van 4897 vooreerst niet
zal herstellen. De heer Bastert bestreed
als hoogst ingrijpend de wijziging. De
heer Fokker c.s. De heer Pijnappel
wijzigde zjjn amendement nog zoodanig
dat ook degressie wordt toegelaten.
Verder voerden nog het woord de
heeren van Dedem, Meester en Smeenge.
Laatstgenoemde stelde voor de progres
sie te doen eindigen bij het vijftienvoud
van den aftrek voor levensonderhoud
daar hij het zevenvoud onvoldoende
acht. De heer Kuyper bepleitte nader
de mogelijkheid van splitsing tusschen
de inkomen uit arbeid of vermogen,
eene scheiding, die vooral aan een bree-
den kring met kleine inkomens zou
ten goede komen. In zijn antwoord gaf
de Min. van Binnenl. Zaken te kennen
dat bg verordening kan worden be
paald, dat verdiensten van kinderen in
het gezin bij de berekening van het
zuiver inkomen niet geheel in rekening
behoeven te worden gebracht; dat hij
de regeling volgens het am. van Raalte
c.s. ondeugdelijk, foutief en onhoudbaar
achtte, maar overigens tegen de andere
amendementen geen overwegend be
zwaar had, het minst tegen het am.
Kuyper, voor zooveel betreft het onder
scheid tusschen arbeids en vermogens
inkomsten, op de moeilijkheid der kon-
tröle voor de gemeenten, en op andere
bezwaren. Het am. Veegens (vrijheid
van gemeentelijke belastingregeling)
werd verworpen met 49 tegen 27 stem
men. Het am. Fokker (ruimere progres
sie) werd verworpen met 46 tegen 31
stemmen. Het am. Kuyper (splitsing
van arbeids- en vermogensinkomsten)
werd aangenomen met 46 tegen 29
stemmen. Het am. Rink (vrijheid van
progressie boven het zevenvoud voor
levensonderhoud) werd aangenomen met
68 tegen 9 stemmen. (De amendemen
ten van Dedem en Smeenge werden
als vervallen beschouwd). Het am.
Bastert c.s. (toestaan van afwijkingen
voor verordeningen weinig afwijkende
van de nieuwe regeling) werd aangeno
men met 50 te 26 stemmen. Bij art. 3
verklaarde de Min. van Binnenl Zaken
aan den heer Kolkman, dat verorde
ningen goedgekeurd na 1897 en in
overeenstemming met de regeling der
wet van Houten, geen goedkeuring
volgens dit ontwerp meer behoeven.
Op voorstel van den heer Kolkman
werd dit in het ontwerp door de Reg.
bepaald. Het ontwerp werd aangenomen
met 62 tegen 7 stemmen. Nadat eenige
ontwerpen waren goedgekeurdo.a. een
betreffende voorloopige maatregelen
tot behoud van vicariegoederen, een
paar tot toekenning, van renteloos
voorschot aan stoomtramwegen, een
onteigeningsontwerp en Verslagen van
de Algemeene Rekenkamer en van de
Algem. Rekenkamer in Nederl. Indië.
Daarna was aan de orde het adres van
den Bond van Machinisten en Stokers,
verzoekende, dat van de bedienaars
van stoomtoestellen het afleggen van
een examen worden geëischt en de
stoomwet streng worde nageleefd. Nadat
de konkluzie van het verslag der Kom
missie was vernomen, trad de heer
Schaper in uitvoerige beschouwingen
over de zaak. Hij wees, vooral met het
oog op hetgeen onlangs een spoorweg
ambtenaar te Apeldoorn is overkomen,
op het onrecht, dat thans de machinist
aansprakelijk is, ook als de chef hem
dwingt de stoomwet te overtreden en
de konkurentie hem belet te weigeren.