„Als de Seringen bloeien"....
BIJ EEN STERVENDE.
Ik.
M
DOOB
HÉLÈNE SWARTH.
3)
15 Mei.
En weer zijn drie dagen verstre
ken de seringen zijn haast uitge
bloeid en nog komt George niet.
Ik was te moe, te moedeloos om
in mijn dagboek te krabbelen, maar
aan Mathilde heb ik geschreven. O,
was zij maar hier! kon ik mijn angst
maar uitschreien aan haar trouwe
borst! Mijn keel is toegeschroefd,
mijn oogen zijn dof van onvergoten
tranen. Als hij nu niet kwam? als
hij mij heelemaal vergeten had
Vergeten? in drie maanden? Zou
dat mogelijk zijn?
Het verdroogde bouquetje viooltjes,
rozeu en seringen ligt voor mij. 't Is
al wat ik bezit van hem. Had ik maar
zijn portretMaar zijn beeld vult
mijn zielal wat hij niet is, is weg
gesmolten in de vlammen van mijn
liefde, mijn groote, eerste en laatste
liefde, waarmee ik zoo blij was, als
een arm kind dat een verborgen
schat gevonden heeft.
Gisteravond was de sterrenhemel
zoo heerlijk, zoo weemoedsvol ruischte
de wind in het jonge groen, er zweef
den zulke frissche lentegeuren tus-
schen hemel en aarde, dat ik lang
voor mijn open venster bleef staan,
de handen gevouwen op de borst.
O God! is er een God? waarom
dan dat noodeloos lijden Of beheerscht
de wereld het blinde Noodlot alleen
't Was me of ik bidden moest,
smeeken om hulp, om uitkomst.
Krampachtig klemde ik de saamge-
vouwen handen op mijn bonzend hart
en sprak:
O Godontneem mij alles, maar
George's liefde niet!
En in mijn overspanning wachtte
ik, alsof God een teeken moest geven
dat mijn bede gehoord was en ver
hoord zou worden.
18 Mei.
O, nu is alles voorbijO, nu is
alles dood I Was ik maar verzonken
en verdronken onder het ijs, eer hij
mij redden kwam, om mij zoo ramp
zalig te maken!
O, George! George! wat heb je
met mijn liefde gedaan?
Ik kan nog niet begrijpen dat het
waar is, nog schijnt het mij een
akelige droom, waaruit ik worstel om
te ontwaken.En 't is toch waar
ze ligt voor mij, de afschuwelijke
werkelijkheid, zichtbaar en tastbaar
ligt zij vóór mij op tafel, in den vorm
van een blanke gladde verloovings-
kaart.
O, 'k heb ze al tallooze malen over
gelezen, om er mij van te overtui
gen, om de wreede waarheid diep
te boren in mij hart, als een scherp-
gewet zwaard.
V erloofd:
Georqk van Zwanen, Amsterdam.
en
Emma Nobe, Arnhem.
En wie is Emma Nore Een mooi
meisje zeker, mooier dan ik.
Wat moet ik doen Aan Mathilda
schrijven? Wat geeft dat? Aan hem
zelf? Neen, dat kan niet, dat mag
niet.
O, maar ik kan niet lijdelijk toe
zien dat mijn geluk door een vreem
de gestolen wordt! Ik wil, ik moet
handelen.
Maar hoe? Ik kan immers niets
doen
O GodIk heb geen tranenO
God! is dat uw antwoord op mijn
gebed
Neen, neen, ik kan het niet ver
dragen. Berusting is wanhoop en ik
wil nog niet wanhopen.
Heeft hij zelf het adres geschreven
Zou hij zoo onbeschaamd zijn? Kon
hij daarvoor alleen mijn naam en
mijn woonplaats onthouden
Als dót waar is, was hij mijn liefde
niet waard.
O George! mijn schoone redder,
mijn blonde beschermengel, mijn on
vergetelijke zonnegod
Lieveling vertrouw maar op je
eigen GeorgeIk kom als de serin
gen bloeien.
En de seringen zijn uitgebloeid.
19 Mei.
Ik kan 't niet dragen, 't is al te
zwaar! Hij heeft mijn leven verwoest.
O, nooit heeft hij mij liefgehad Wat
had ik hem misdaan? waarom heeft
hij mijn rust verstoord Andere meis
jes hebben liefhebbende ouders en
zusters, ik heb geen andere liefde
gekend dan de zijne en die is maar
een droom geweest. Was dan alles
logen O, 't kan niet zijn, ik kan
mijn hart niet van hem losscheuren.
Die stem, die oogen, die zoete be
dwelmende woordenhoe is het
mogelijk zoo valsch, zoo wreed te
zijn Anderen hebben een levensdoel,
ik heb niets. Ik heb op liefde
gewacht, als een kwijnende plant op
lente, lucht en zonnestralen.
Waartoe zou ik dit leven langer
voortslepen? Geen mensch heeft mij
noodig. Wij kunnen niets doen tegen
het Noodlot, dan vluchten in de koele
armen van den Dood.
Wie kan het mij beletten? wat zou
mij er van weerhouden Geen plicht
die mij verbiedt te sterven, geen
liefde die mij noodt te leven. Ik weet
een stil plekje in het hart van het
bosch. Daar sluimert, tusschen de
oude boomen, een diepe donkere vij
ver. Wie daar vergetelheid in
zoekt, zal haar zeker wel vinden. O,
daar verzinken, in het koele stille
water, in slaap gewiegd door het
zwaarmoedig ruischen van den wind
in dennen en beuken.
Daar zal het kalm en heerlijk zijn
20 Mei 's avonds.
Toen ik van morgen naar het
bosch ging, dacht ik niet, dat ik nog
dezen avond onder de levenden zou
behooren, en ik leef en ik juich en
mijn hand beeft zóó van vreugde dat
ik haast niet schrijven kan.
Even na het ontbijt, sloop ik on
bespied het huis uit en wandelde ik
den weg op naar het bosch. 't Was
zoel grijs weerde lucht was druk
kend en dreigend, maar in het bosch
was 't heerlijk eenzaam en somber
en zachtkens zong de wind een af
scheidslied.
Ik ging rechtaf naar den vijver,
de bekende paden langs. Ik wilde
niet dadelijk den sprong in het water
wagen. Neen, eerst moest ik kalm,
als uit de verte, een laatsten blik
op het verleden werpen, mijn jeugdig
leven overzien.
Vlak bij den oever, onder de wil
gen en dat wist ik lag een bootje,
rood en groen. Daar sprong ik in
en maakte het lichte speelvaartuigje
los en greep de riemen en roeide
mij langzaam voort tot in het midden
van den vijver. Toen liet ik het
bootje drijven en ging aan het den
ken.
Daar schoot mij te binnen dat
ik vergeten had, mijn dagboek te
vernietigen en de gedachte dat mama
of Sophie het in handen zou krijgen
was mij onuitstaanbaar. Neen, eer
het goed en wel verbrand was, zou
ik niet rustig kunnen steiven.
Ik moest dus naar huis keeren
om het laatste wat ik nog te doen
had te volvoeren. Ik stuurde de boot
weer naar den oever en trad met
trage treden denzelfden weg terug.
De laan, die van het bosch naar
de stad leidt, is altijd stil en uitge
storven vóór twaalven vooral is een
wandelaar een zeldzaamheid.
Geen wonder dat een mannenstap
mij deed opschrikken uit mijn gepein
zen. Onwillekeurig sla ik de oogen op
en wat zie ik
George
George, alleen, zonder Emma Nore,
met een vroolijk gezicht en een reis-
tasch aan een riem om de borst
geslagen
Zou hij mij zien? Zou hij mij aan
spreken
Ja, daar kwam hij, los en onbe
vangen, naar mij toe, vriendelijk
groetend, met hoed en hand.
Dag, Suze, hoe gaat het wat
zie je bleek!
Wat klonk dat hartelijk en gewoon,
alsof er niets gebeurd was!
Mijn vingers raakten nauwelijks
even de warme hand, die hij mij
bood. Ik wou spreken, maar ik
hijgde naar adem en het duurde wel
een minuut of langer eer ik kon
uitbrengen
Ik feliciteer je van harte,
George.
Dank, Suze, ja, ik ben blij dat
ik zoover ben, 't heeft mjj vrij wat
inspanning gekost om er te komen.
Wat kan een man toch wreed
zijn! dacht ik, terwijl hij mij zoo
martelde.
Enlogeert je verloofde hier in
de stad? vroeg ik.
Mijn hart bonsde zóo dat ik bang
was dat hij 't zou hooren. Mijn
beenen wankelden, mij handen waren
ijskoud, ik voelde dat ik doodsbleek
zag.
Mijn verloofde herhaalde Ge
orge en hij keek mij met groote
verwonderde oogen aan, maar Suze,
hoe kom je er aan, dat ik verloofd
zou zijn met iemand anders
Neen maar, dat is te gek om van te
praten! Neen mij arm kind, je bent
niet wel.
De krachtige steun van zijn arm
kwam juist bijtijds om mjjn val te
verhoeden. Hij bracht mij naar een
bank en liet mij zitten naast hem.
Toen snikte ik het uit: het lange
wachten, de verlovingskaartEn
zoeter dan de heerlijkste muziek
klok mij zijn lieve stem in de ooren
Dat is mijn neef, lieveling, en
zijn meisje zegt dat zij met je
school ging, daarom zond zij je zeker
een kaart. Ik dacht dat je mij felici
teerde met mijn examenik ben nu
arts, Suze, ik durfde je niet te schrij
ven en waarlijk, eerder kon ik niet
komen.
Ik kon niet spreken, de overgang
was te groot, de schok te heftig.
Tranen sprongen mij uit de oogen
en overstroomden mijn gezicht.
George sloeg den arm om mij
heen, wendde mijn hoofd naar zich
toe, wischte mijn tranen teeder met
zpn zakdoek af, kuste mjjn oogen,
die zooveel om hem hebben geweend
en stelde mij voor een wandeling in
het bosch te maken.
't Is toch nog geen visite-uur,
zei hij, en wij hebben zooveel te
bespreken, nietwaar?
Hoe heel, heel anders keerde ik
nu naar het bosch terug! Ik bracht
hem bij den vijver en wees hem de
plek waar ik mij had willen ver
drinken, waar ik, zonder mijn dag
boek, nu al verdronken was.
Arm kindje, heb je zóo getwij
feld aan je eigen George? zei hij
met zacht verwijt, Goddank dat ik
nog bijtijds ben gekomen
Dat was een echte lentemorgen
in het bosch! De wolken dreven
weg, de zon begon te schijnen en
vertrouwelijk geleund op zijn arm,
wandelde ik met mijn George en
stortte ik mijn hart voor hem uit.
En op liefelijke plekjes, in de plech
tige stilte van het herlevend woud,
maakten wij halt en poosden en koos
den en vierden onzen verlovingsdag.
Tegen twaalf uur bracht hij mij
tehuis
Nu mag je je dagboek niet
verbranden, ik moet het lezen, lieve
ling! zei hi) nog.
En 's middags kwam hij kennis
maken mot mama en Sophie en nu
is alles goed tusschen ons beiden en
nu wordt dit dagboek overbodig. Wij
mogen elkaar schrijven en voortaan
zullen mijn brieven mijn dagboek
vervangen.
Maar dit meisjesdagboek, dit lieve
dagboek uit den seringentijd, wil ik
nu nooit ten vure doemen. Ik zal
het trouw bewaren bij zijn eerste
bouquetje, ook als ik Georg's vrouwje
ben. George moet het nog lezen en
het heeft mij het leven gered.
(Slot).
DOOR
HÉLÈNE SWARTH.
1)
Diep gezonken in de donzen kus
sens, lag ze op de chaise longue,
in het getemperd licht van den kwij
nenden najaarsdag.
Aan het hoofdeinde stond een
bouquet bloedroode begonias in een
kristallen vaas, wazige druiven en
een blozende perzik op een schaal
van Japansch, een halfgeleegden mor-
phinedrank, een glas goudgelen zoeten
wijn.
Maar alles bleef onaangeroerd. Zij
lag heel stil, de bleeke bloedelooze
handen gevouwen op de ingevallen
borst.
Aan haar voeten lag haar man
geknield, stil kampend met de snik
ken die ziju krachtige schouders be
wogen.
Hij wist dat zij nu weldra ster
ven moest.
Hij kon 't niet langer uithouden
hij zou eensklaps uitbarsten in wild
gejammer, als hij hier bleef. Hij
stond op.
Al! zei de zieke en haar ge
fluister doordrong hem als een zachte
klacht.
Eén oogenblik aarzelde hij, toen
zij hij snel
Ik kom dadelijk terug, lieve
ling.
Zijn stem was heesch. Hij deed
behoedzaam de kamerdeur achter
zich dicht, liep de trap af en den
tuin in.
Aan het einde van den tuin was
een rustiek tentje; daar kon geen
mensch hem zien of hooren. Hij liet
zich zwaar op de bank neervallen,
leunde het donker hoofd tegen den
zachten moswand en snikte 't uit,
als een verlaten kind. Nu ging zij
dood, zijn vrouw, zijn engel, de lie
veling van zijn warm trouw hart!
En zijn vermaarde wetenschap kon
haar niet redden.
Hij wrong de handen en liet de
tranen stroomen. Straks zou hij weer
sterk zijn, haar steunen en troosten
tot het eind.
Vier jaar had hij, met liefde en
zorgen, zijn lijderesje in het leven
gehouden, vier jaar lang, dag voor
dag haar aan den dood betwist.
En nu zegevierde de dood, de
langzame en zekere overwinnaar.
(Wordt vervolgd).
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.