WEDERGEKEERD.
hélène swarth.
lou.
hélène swarth.
DOOR
2)
Bleek, heel bleek was het smal
gezichtje, dat uit het doffe kripzwart
te voorschijn kwam als een kwijnende
witte bloem. Violette schaduwen la
gen onder oogen-en neus en scherpe
lijdenslijnen trokken de mondhoeken
naar beneden. Haar grijze droomoo-
gen stonden glansloos en diep onder
de oogleden, zwaar van veel weenen;
en gebarsten, als een roode vrucht
waar de sappen in drogen, was haar
smartelijk-mooie mond. Het inge
spannen kijken opende haar oogen
wijd en trok dunne horizontale rim
pels in haar hoog intellectueel voor
hoofd, waarvan de strengheid nauwe
lijks getemperd werd door wat zijige
vlokjes lichtkrullend haar. Boven den
neus hadden lijden en denken een
diepen verticalen rimpel gegroefd,
die haar ouder deed schijnen dan zij
was.
Alsof zij een antwoord op een
levensvraag van die oogen in den
spiegel verwachtte, bleet zij strak
staren op haar eigen beeld tot haar
oogleden knipten en haar mond zich
pijnlijk vertrok. Toen kon zij het
niet langer uithouden en, met ae
handen voor het gezicht, als een
kind dat zichzelf heeft bang gemaakt
vluchtte zij naar een fauteuil, drukte
het hoofd tegen den mollig gecapi-
tonneerden stoelrug en klaagde kreu
nend, schreiend, haar martelenden
zielsangst uit.
O, wat was zij leelijk gewordon!
oud en leelijk in die vijf jaar!
Wat zou hij haar veranderd vinden
Toen hij naar Indië ging, was ze in
den vollen bloei van haar teedere
etherische schoonheid. Nu hij weer-
kwam, was zij verwelkt.
In haar zelfmedelijden streek zij
zacht met onderzoekende vingertoppen
over het bruine golfhaar och
wat was het dun en droog geworden I
Vijf jaar geleden was 't nog een
weelde, den zwaren langen haarbos
los te schudden, als manen op den
witten peignoir! Sinds dien morgen
had zij vele morgens, na slapelooze
lijdensnachten, zilverwitte baren tus-
schen de donkere ontdekt.
In haar leven van proza en be-
rusting was Max van Olmen geko-
men als de roman, de poëzie, de
passie Geen kinderhandjes weer
hielden, geen achting voor denman
wiens naam zij droeg kon haar red
den. Verleidelijke voorbeelden had
zij telkens onder de oogen. Eer en
plicht waren ijdele klanken voor
zoovele harer kennissen; misschien
was zij wel de eenige vrouw in den
lichtzinnigen kring, waarin zij leefde,
die nog nooit had gefaald.
Maar Max kwam niet als de banale
verleider. Voor 't eerst voelde hij
de verheffende kracht van ware groote
lieide. Aan de reinheid van zijn lieve
heilige offerde hg de verlokkendste
levensvreugde op. Hij ging naar
Indië, zij bleef bij den man wien
zjj trouw had beloofd, eer zij nog wist
wat liefde was.
Dat was de heele geschiedenis,
eenvoudig genoeg.
Zij had nooit meer iets van hem
gehoord, nooit meer. 't Was of bij
dood was, dat was dan ook het
best voor haar.
O zeker, zij was hem dankbaar
heid schuldig: hij had haar gespaard
als een rijpe vrucht, te zwaar voor
den dunnen tak die buigt en bijna
breekt, gespaard wordt door de eer
lijkheid van een uitgedorst wande
laar. Ja, zij moest het zichzelf beken
nen zij voelde zich zwak, zij had
geen anderen wil meer dan de zijne,
lan°- bad zij niet meer kunnen strij- j
den" maar hij was sterk voor hen
beiden geweest.
Hij had haar gerespecteerd, ver
nederd mocht zij zich dus niet voe-
En toqh boog «ij bet hoofd, alsof
haar trots gebroken was.
Waarom had hij gesproken f waar-
om had hij haar zijn liefde be
kend? Waarom had hij'haar lippen
^Sedert dien avond was haar rust
weg voorgoed.
Wat had het gebruist en gestormd
in haar ziel! Wat had ze, als Jacob
met den engel, geworsteld met haar
liefde
O, waarom was hij zoo wreed
8 Haar heele wezen kwam in opstand.
I Verbonden aan een onbeminden
ontrouwen echtgenoot, voelde zij zich
verkwijnen van verlangen naar hem
die, om haar niet ongelukkig te ma
ken, was heengegaan, ver weg, bui-
ten het bereik van haar bekoring,
veilig, vrij om haar te vergeten...
't Was of al haar zenuwen fijne
pijnlijk strak gespannen draden wa
ren die haar verbonden aan Max,
'twas of zij deu afstand «oelde m
het trekken van die draden, die
toch niet konden bleken, al was hij
nog zoo ver van haar.
Neen, neen, zij moest er nu niet
meer aan denken, zij moest zich met
meer verdiepen in dien verschikke-
1 ijken tijd. De zware drukking van
het leed dat haai te dragen was
gegeven was immers nu van haar
weggenomen voorgoed! De pijn van
hart en hoofd, de doffe malaise, de
verlammende apathie, alles moest
nu wijken voor het zonnig verrui
mend gevoel van vrijheid.
Ja zij was viij, haar man was
dood, zij mocht van het leven genieten
wat het haar nog te geven had. j
En dat wa9 veel: de liefde van
Zij was nog niet oud, het geluk
zou haar een tweede jeugd geven.
Max was terug, maar was hij
De eentonige lijdenstijd smolt saam
voor haar, nu ze er met een buive
ring op terugzag, tot een nevelig-
grijze massa, maar vol afleiding en
afwisseling waren voor hem de jaren
voorbijgegaan. Terwijl zij mymerziek
nederzat te midden van haar ge-
dachtencirkel, had hij gereisd, gestu
deerd, gewerkt. Terwijl zg een
erinnering idealiseerde, een idéé fixe
mooi maakte mot al de bloemen en
zonnestralen van haar fantasie, had
hij moedig afstand gedaan van zyn
onbereikbare heilige en waarschijn
lijk bij andere vrouwen troost ge
zocht.
Getrouwd was hij ten minste niet
teruggekomen, dat wist zij, maar
dat was ook al wat zij wist van
hem.
Heftig wreef zij zich de oogen
droog en sprong op en liep heen
en weer in de kamer, den vochtigen
zakdoek tot een kleinen stijven bal
knedend in haar hand. de zwellende
onderlip bijtend met de glanzigwitte
tanden, do neusvleugels trillend van
ongeduld en angst.
En als een plagend uitdagend
refrein, dacht zij telkens hardop:
Ik ben leelijk gewordenleely*.
en oud.
Dan protesteerde zacht een andere
stem in haar, vergoelijkend, sussend
Neen, heusch nietniet voor
goed dat gaat wel weer over,
als ik gezond en gelukkig ben.
't Komt van dat lijden, dat zuchten
en en schreien, dat verterend ver
langen. Als mijn teint maar weer
frisch wordt, mijn trekken niet meer
zoo scherp van magerte zijn
't Was donker geworden zg belde
om licht. Toen nam ze een boek
en deed haar best tot lezen. De
rozegloed van de roodzijden lampe-
kap flatteerde haar, dat wist ze en
nu vond ze 't jammer dat zij hem
niet voor 't eerst bij avondlicht zou
weerzien
Zij liet het boek op het peluche
tafeltje glippen uit haar achtelooze
hand. Waarom haar hersens ver
moeien met den dubbelen gedachten-
stroom, die bijna elke lectuur in
haar opwekte? De intensiteit van
haar eigen gevoel maakte haar toch
onvatbaar voor al wat daarbuiten
stond.
Zij nam een handwerkje, maar een
bijna onmerkbare beving in de vingers
belette haar den zijden draad door
het oog van den fijnen naald te
halen.
Ontevreden over zichzelve, maar
gowend aan toegeven aan haar zwak
heid, liet zij zich achterover gaan in
den 'fauteuil, waartegen zij het klop
pen van haar hoofd voelde.
De pendule sloeg half vijf. Zij
schrikte van dien éenen Blag, maar
nog meer van de schel, die een
oogenblik later klonk.
Visite was zij nu in een stemming
om visites te ontvangen Toch liet
zij de bezoekster binnenkomen, een
goede kennis, geen confidente, zij
had er geen.
Angstvallig had zij altijd gewaakt
over haar geheim. Zelfs die goede
Annie wist er niets van, en al giste
ze ook misschien wat, zij was veel
te kiesch en te bescheiden om haar
uit te vragen.
Vriendelijk babbelend, zat Annie
bij de jonge weduwe, het frisch ge
zichtje met de zachtbruine oogen,
liefrose in de lampeschijn. De bont-
geur van haar boa vermengde zich
met den seringengeur van het zijden
zakdoekje in haar mof. Emille benjjd-
de haar: Annie was zoo vroohjk,
zoo jong
En Max %an Olmen is uit Indie
terug, je hebt hem ook wel gekend
indertijd?
Ja, zei Emille toonloos en zoo on
verschillig mogelijk vroeg zg, buk
kend naar do tulp waarmee zij had
gespeeld en die op den grond was
gegleden
En heb je hem al gezien?
Neen maar 't een en ander ge
hoord heb ik wel.
Emilie hield de oogen strak op de
roode bloem tusschen haar witte vin
gers. Haar keel klopte, zij was bang
om zich te verraden.
Zoo wat dan vroeg ze op
denzelfden toon
Och! ik mag het wel vertellen, t
is geen geheim, het wordt toch zeker
gauw publiek
Wie? zeg, Annie, wie?
Haar stem was gedempt, een beetje
heesch.
Nina Rozen, je weet wel, verleden
jaar heeft hij haar leeren kennen en,
toen zij weer naar Holland ging, kon
hij 't niet langer uithouden zoo ver
van haar. Daarom is hij nu hier en
Maar Emillie, wat scheelt je
Nu eerst bemerkte de argeloos voort-
snappende Annie hoe bleek en lijdend
Emillie er uitzag.
Verwonderd en meewarig stond zij
op, lei den arm om den lenigen leest
van haar vriendin, drukte Emilie s
hoofd aan haar schouder, waar het
zich zachtjes neervlijde op het mollig
fluweel van den mantel.
Lievebeste ochhad
ik dat maar gewetenIn de verste
verte had ik niet geraden arme
Emilie huil maar eens uit
dat zal je goed doen.
Zelve kreeg zij in de zachtbruine
oogen, maar Emilie kón niet schreien.
Koud en stil, met wijdopen oogen,
liet zij zich kussen en sussen en de
hand die Annie drukte, hing slap
en levenloos neer
Maar 't is misschien niet waar,
ik heb 't maar hooren zeggen
een praatje, anders nietzei An
nie in haar angst.
Emilie hoorde Diet meer. Zij lag
zwaar in de armen van de verschrikte
Annie, bewusteloos.
Toen zij de oogen weer opsloeg,
met een langen diepen zucht, vroeg'
ze om alleen te worden gelaten.
En toen Annie bekommerd bren
ging, stortte Emilie voorover op den
divan, het hoofd verbergend in de
weeke zijden kussens, luid snikkend,
als een verlaten kind, met schok
kende schouders en groote brandende
tranen, de armen uitgestrekt, in een
roes van wanhoop om haar verwoe
sten liefdedroom.
DOOR
1)
Blank tegen het blinkend groen
der rank opgeschoten cameliaboomen
waartusschen de ronde wasachtige
bloemen uitkwamen, bloedrood, tee-
derrose en wit als ivoor, zat Constance
met Mary, de vriendin van haar
meisjesjaren, in druk gesprek.
Zg hadden elkander niet weerge
zien na beider huwelijk en 't was een
verrassing, dat wedervinden in de
balzaal.
O kom mee, kom mee naar den
wintertuin! had Constance Mary
toegefluisterd.
En zij hadden zich geïsoleerd,
zooals vroeger, toen zij nog samen
dweepten, met beroosde wangen en
vonkelende oogen, afwachtend het
leven hand in hand.
Nu waren zij beiden vijf jaar ge
trouwd.
Zij hadden elkaar heel, heel veel
te vertellen. Maar Constance vroeg
Mary 't eerst naar haar confi
dences
O Mary was gelukkigzij had al
wat haar wereldsch hartje begeerde
een vriendelijke man, met een knap
uiterlijk en een goedklinkenden naam,
een man die nog bij de buien ver
liefd was op zijn mooie elegante ge
vierde vrouw, een leventje van
onvermoeid uitgaan en reizen, een
stalen gezondheid, een aardig
kiod
Een meisje? hoe oud? vroeg
Constance, met meer belangstelling
in het vermoeide lachje en in den
droomerigen blik.
Ja, een meisje, Thily, een
snoezig blond poppetjedrie
jaar en jij, Stany misschien ook
een meisje, even oud.die moeten
vriendinnetjes worden.
Constance schudde zacht het hoofd,
even knippend met de oogen, op-
slikkend de tranen, die kropten in
haar zwellende keel.
Heb je geen kind? zei Mary
luchtig, met den uitgespreiden waaier
den maat van den meeslependen
wals volgend, die gedempt uit
de balzaal doordrong tot den winter
tuin.
Ik had een kind, ik heb 't
verloren.
Constance was zoo wit geworden
als het marmer van de gebeeldhouwde
bank, waarop zij rustte.
Verloren? och! arme Stany!
zei Mary meewarig, vertel er me
wat van, als je 't niet naar vindt.
Wordt vtrvolt/d).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.