VERBONDEN.
DOOR
HÉLÈNE SWARTH.
2)
Zij was vijf-en-twintig jaar toen
Rudolf haar vioeg. Zij had hem 't
eerst ontmoet op de bruiloft van een
nichtje. Opgewonden door de feest
stemming, zag ze er, in haar zelf-
genaaid lichtblauw japonnetje, een
bleekrose roos in haar zelfgekapt
aschblond haar, wezenlijk heel aar
dig uit.
Onschuldige behaagzucht en een
paar glazen goeden wijn kleurden
haar meestal bleeke lippen rood, tint
ten haar flets gezichtje met een têe-
ren gaanden en komenden wangen
blos, deed haar zachtblauwe treur-
oogen levenslustig glansen en een
geestig lachje, als een zonnestraal op
een landschap, bekoorlijkheid toove
ren op haaralledaagschephysionomie.
Rudolf werd dadelijk op haar ver
liefd. En in den prettigen champagne-
roes, kwam ze ook onder zijn invloed
en vond haar hand geen kracht zich
terug te trekken uit de zijne, die
haar met zoeten dwang gevangen
hield, onder de blanke bescherming,
van tafellaken en servet.
Veertien dagen later was Jeanne
met Rudolf geëngageerd, 't Was een
roezige tijd vol heerlijke opwekkende
drukte. Zij bouquetten, zijn verlovings
cadeau, de kennismaking met zijn
familie, de engagement-visites, de
wandelingen samen, de bedwelmende
kussen, het plechtig wisselen der rin
gen, was 't niet meer dan genoeg
om het onervaren meisje een toekomst
van liefde en geluk voor te spiegelen
Toen brak de scheidings en beproe-
vingstijd aan. En de reactie bleef
niet uit.
Meer verwonderd dan blij zat ze,
in de eenzaamheid van haar kamer
of in de sombere schaduw van do
oude boomen, te staren op den riDg,
symbool van haar beloofden trouw.
En, ontnuchterd, kwam zij al gauw
tot het beBef dat zij haar woord ge
geven had aan eon man dien zij niet
kende. Rudolf had een alledaagsch
uiterlijk, blond, een beetje vulgair,
knap genoeg voor een man, maar in
geen enkel opzicht gelijkend op het
zwartlokkig en zwartoogig ideaal van
haar blonde meisjes-droomen. Zijn
poraeleinblauwe oogen keken haar
wel verliefd aan, maar bleven wate
rig en flauw, en zijn strooblonde hang
snor verborg ten halve de grofheid
van zijn breeden voor uitspringenden
bovenlip. Maar dat was 't niet al
leen. Zóo oppervlakkig was zij niet,
zoo hechtte zij niet aan het uiter
lijk. 't Was meer de angst voor het
onbekende, die als een mist op
kwam en haar ademhaling belem
merde, als ze een poos nadacht over
het gebeurde, de groote omwenteling
in haar eentonig meisjesleven, die ze
toch zoo gewenscht en geroepen had.
Zij sliep er mee in zij werd er mee
wakker, als onder den druk van een
cauchemar. En zij moest het alleen
dragen, moedig en consequent de ge
volgen van haar overhaaste daad onder
de oogen zien en dagelijks een stap
nader tegemoet gaan.
Zij had geen vrienden roet wie zij
eens rustig zou kunnen praten, die
haar misschien met goeden raad, mis
schien alleen maar met sympathiek
luisteren, wat kalmte in de bewogen
ziel kon storten, als olie in een stor
mende zee. Grootmoedor was te oud
en te onverschillig, met tante was zij
niet vertrouwelijk genoeg. Zij moest
haar twijfel en haar angst dus voor
zich houden en den tweestrijd alleen
uitvechten, zoo goed zij kon.
Onbarmhartig ontleedde zij haar
eigen gevoel. Welke sympathie be
stond er tusschen Rudolf en haar?
Zij wist er niets, niets van. Bana
liteiten, lieve woordjes en kussen
waren er genoeg gewisseld in die
vluchtige prettige zes weken, maar
tijd of lust of gelegenheid voor een
degelijk gesprek had Rudolf niet ge
vonden. En nu was er geen ander
middel tot nadere kennismaking dan
correspondentie. Jeanne wist nog niet
welk een gebrekkig hulpmiddel dat
is. Met haar echt vrouweljjke vaar
digheid in brieven schrijven, maakte
zij een soort van dagboek, dat zij
de eerste maanden trouw bijhield.
Het pak zou Rudolf worden ge
stuurd als er een gelegenheid was om
hem te bereiken.
Zij besteedde er de avonduren aan,
na de thee, als grootmoeder domino
speelde met tante Debora. Dan was
het doodstil in do holle ongezellige
kamer, waar de versufte grootvader
wezenloos zat te staren in zijn hoogen
stoel, gedoken in zijn oude bruine
chambercloak, waarvan de sombere
kleur samen smolt met het bruin der
ouderwetsche meubels en van gordij
nen en behang. Dat werk, dat ze
altijd voorbereidde, gedurende de sle
pende uren van den dag, gedood met
handwerk en gepeins, boeide haar
als een schrijver het boek dat hij
onderhanden heeft, werd langzamer
hand het loon en de kroon van haar
dag.
Zij begon met het verhaal van haar
leven, haar eentonig treurig leven,
dat haar ouwelijk en nadenkend had
gemaakt in den vollen bloei van haar
jeugd. Toen haar droomen, haar wen-
schen, haar meeningen overgodsdienst,
vriendschap, liefde, huwelijk, met het
verzoek haar ook over zijn meenin-
gen uitvoerig in te lichten.
Maar 't bleef een monoloog en toen
zij er drie maanden haar avonden
aan had gewijd, kreeg ze er genoeg
van en legde zjj mistroostig het zware
pak volgeschreven papier terzij. Zij
vond geen moed om haar ontboeze
mingen over te lezen, eer zij verzon
den werden zóo ver weg, en een vaag
voorgevoel sloop kil en rillerig in haar
horst, dat Rudolf 't meer lastig dan
prettig zou vinden, zoo'n groote be
zending geschreven lectuur.
Per slot van rekening, zond ze een
opgewekten, banalon verloofden meis-
jesbrief. De toon was wel wat gefor
ceerd, maar dat zou de man, die haar
zoo weinig kende, niet merken.
En zij behield haar avondboek.
Het eerste jaar, dacht Jeanne er
wel eens over, den lichtzinnig geslo
ten band te verbreken. Dan trok zij
den ring die te wijd was geworden,
van haar dunnen wasbleeken vinger,
en dacht en dacht, het hoofd om
klemmend met de handen, als kon
ze een inspiratie persen uit haar her
sens, zoo moe van het tobben over
altijd hetzelfde onderwerp.
Ja, maar wat dan? Zou zij Rudolf
geen onverwacht en onverdiend ver
driet aandoen Zou hij en grootmoe
der en tante haar niet een wispel
turig nest vinden en haar verwijten
dat zij onwaardig gecoquetteerd had
en gespeeld met het hart van een
man, die het goed met haar meende
en haar liefhad? Was 't niet verne
derend voor een meisje geëngageerd
te zijn geweest en krijgt niet altijd
zij de schuld? Neen, waarlijk, 't was
niet zoo gemakkelijk als 't wel scheen.
En als ze er nu een naren tijd voor
over had, den zuren appel dapper
doorbeet, wat zou zij er dan nog mee
winnen? Haar vrijheid terug, maar
wat kon ze er mee doen, met die fictieve
vrijheid der ongetrouwde vrouw?
Haar grootouders zien sterven en al
leen achterblijven op de afgelegen
kille buitenplaats, haar eenig eigen
dom, met tante Debora, die al slechter
geluimd werd van jaar tot jaar, en
zoo langzaam verwelken, en oud en
grijs en verbitterd worden en dood
gaan zonder te hebben geleefd.
Neen, dan was 't nog maar beter
met Rudolf te trouwen. En zuchtend
schoof zij den ring weer aan haar
vermagerden vinger.
Het tweede jaar was ze aan haar
zonderlingen toestand gewend. Zelfs
vond ze 't soms wel aardig, een beetje
ouderwetsch romanesk, zoo trouw te
wachten op een bruidegom die, naar
haar smachtend, rondzwalkte op
vreemde verre zeeën, en 's avonds,
op het dek, naar de sterren blikte
en haar portretje kuste in de mane
schijn, zooals hij in zijn brieven
schreef.
Dan voelde ze ook wel iets minder
lauw voor den aanstaanden redder
uit haar kleurloos gevegeteer, als van
een treurige plant in een kelder, bleek
opgeschoten, zonder bloem. Dan ver
weet zij zich haar twijfel, haar on
jeugdig gebrek aan enthousiasme, als
een soort van oneerlijkheid. Dan nam
zij zich voor, als hij eindelijk terug
kwam, om hem met open hart en
armen te verwelkomen, zich opwin
dend tot vreugdeblos en blikgeschitter
en hoop en vertrouwen in de toe
komst met hem.
Al deze dingen uit het verleden
trokken Jeanne's geostesoogen voorbij,
als de zwaluwen, vluchtig scherend
het vochtig weidegras en de klevende
klei. Zij had nu, linksaf slaand aan
het eind van de laan, haar eigen
klein domein betreden, waar, op twee
vervelooze paleD, aan weerszijden van
het altijd open hek, LommerLust
te lezen stond.
Zij liep een perk roode en gele
dahlia's voorbij, stijf gepijpt en hard
van kleur als decoratieve bloemen
van papier. Toen een bed witte vio
lette asters, voor 't meerendeel ver
regend en met modder bespat. Toch
plukte ze er een, niet omdat zij die
witte najaarshloem mooi vond, maar
uit behoefte aan een bezigheid voor
haar zoekende vingers en zenuwach
tig plukte zij den aster stuk.
Acht dagen was 't nog maar gele
den, acht weken, neen, acht maanden
scheen 't haar wel.Toen had ze
bij een armenbezoek in het dorp, den
nieuwen jongen dokter ontmoet. Hij
had met haar gesproken over de
zieken, en toen 't begon te stortre
genen, haar, in zijn wagentje, de lange
laan door, tot het open hek van
Lommerlu8t gebracht. Eerst had ze
niet gewild, natuurlijk, maar de bui
ruischte zóo heftig op de boomen en
kletterde zóo gudsend op den weg
dat de blanke stralen een zilveren
gordijn vormden en weer opgespron
gen een heel eind van de grond.
Gelukkig had geen mensch hen samen
gezien, zoodat de kennismaking geen
stof tot kwaadaardige commentarieën
I gaf-
Jeanne was dadelijk naar haar ka
mer gegaan, om zich te verkleeden,
want zij was toch nat geworden van
het hek tot aan huis, al had zij hard
geloopen, met een bonsend hart en
een vlammenden blos.
Wat was er toch met haar gebeurd?
Acht dogen had zij zich zoo vreemd
gevoeld, acht nachten had zij geen
vur achtereen kunnen slapen. Wild
bruiste haar bloed, hoog klopte haar
hart, zij werd nu eens heel rood en
dan weer heel bleek. Zij had een
onverklaarbare lust om te juichen,
te lachen, te snikken, het doodsche
huis te vullen met haar herlevende
jeugd. Nu was 't haar te moede alsof
zij iets erg moois had gekregen en
I dan weer alsof haar iets erg onge
lukkigs overkomen was.
Het duurde een heele poos eer
zij tot het helder besef kwam van
wat er kiemde en woelde in haar
ziel. Toen schrikte zij zóo, dat zij zich
vast moest houden aan een stevigen
tafel, die met haar rond scheen te
draaien en het haar zwart voor de
oogen werd.
Zij voelde iets voor den jongen
dokter dat zij voor Rudolf niet vinden
kon. Maar zij was nu niet vrij meer,
zij had immers haar leven aan een
ander beloofd.
O 't zou wel te overwinnnen wezen,
als zij er maar moedig tegen streed 1
Misschien kwam het ook alleen maar
van h&ar kant en dan zou ze de
kracht wel vinden om 't uit te rooien,
als giftig onkruid, en te verbranden,
met wortel en tak, in het vuur van
haar maagdentrots.
Maar zóo kon zij, die niet ijdel
was en niet mooi, zich niet vergissen
in den indruk dien zij gemaakt had
op dien man.
Had hij niet met een zucht, als
van teleurstelling, den symbolischen
ring aan haar vinger opgemerkt Was
er geen smartelijke uitdrukking in
zijn bruine fluweeloogen, op zijn mat
bleek gezicht gekomen, toen hij bij
't helpen uitstappen, den ring had
gevoeld, glad en koud als een adder
in den warmen weisprekenden druk
van zijn hand En had hij haar met
den teederen klank van zijn stem,
met de smeekenden en toch niet on
bescheiden blik van zijn oogen, niet
duidelijk genoeg gezegd wat zijn lip
pen niet uit mochten spreken?
Tusschen dien man en haar was,
bij de eerste ontmoeting, de myste
rievolle sympathie ontstaan die bij
de menschen liefde heet.
Maar zij wilde niet, zij verzette
er zich tegen, zij worstelde er mee.
Was ooit in Lotte de gedachte
opgekomen om te breken met Albert,
toen zij Werther had ontmoet?
Aan dezen bescheiden roman van
het werkelijk leven zou de dokter
niet zulk een tragisch einde maken
als de overgevoelige Werther. Een
zucht van teleurstelling en dan
een andere, allicht mooiere vrouw,
met wie hij niet gelukkig zou wezen,
even gelukkig als met haar.
Zij had hem niet weergezien na
die éene ontmoeting, 't Was beter
zoo. Als zij nu maar niet ziek werd.
zij voelde zich zoo moe en zoo koort
sig, na al die slapelooze nachten. O
dan, dan zou zij zich niet goed kun-
houden en dat moest toch als zij
hem weerzag. Hij moest haar gemoeds
rust eerbiedigen, sinds hij den ring
had opgemerkt aan haar toevallig
ontbloote hand. En dat deed hij ook,
want hij had geen voorwendsel ge
zocht om een visite te maken op
Lommerlust.
En langzaam, in de hand de stuk-
geplukte bloem, waarvan nog enkel
de stengel overbleef, liep zij te pein
zen, onder het donker geboomte, waar
uit van tijd tot tijd een druppel neer-
siepelde, zwaar en zoel als een men-
schentraan. In harmonie met het grijs
van den hemel, wandelde ze, in haar
grijze japon, door den verlaten, ver
waarloosden tuin. En in haar hopo-
looze stemming besefte zij het niet
ten volle, dat zij het geluk van drie
menBchenlevens opofferde aan over
dreven kieschheid, dat het nog niet
te laat was om met Rudolf te breken
en een nieuw leven te beginnen. De
storm van passie zou wel voorbijgaan.
Wie weet hoe gauw zij weer zou
twijfelen aan deze liefdeHaar
veerkracht was voor goed gebroken
zij had geen moed om jong te zijn.
(Slot).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.