3CSAMTJE.
DOOR
J. EIGENHUIS.
(4)
„Oom!" was alles wat de jongeling
verrast kon uitbrengen en eindelijk
fluisterde hij met tranen in de oogen
'k Geloof, dat ik u altijd verkeerd
beoordeeld hebterwijl hij de vette
hand warm drukte.
Baas Roomkaas werd werkelijk
bewogenhet antwoord van den
jongen man wekte bij hem de zoete
aandoening van den weldoener, die
zelfvoldaan het werk zijner barm
hartigheid aanschouwt. Hij was zeer
gevoelig voor lof en de warm-innige
woorden van zijn neef, gepaard aan
de behendig uitgedachte verontschul
digingen voor zijn leelijke handel
wijze, deden hem oprecht zijn, toen
hij Schagerooitje's handdruk warm
beantwoordde en een gebaar maakte,
alsof hij zeggen wilde: .Daarover
genoeg, 'k Ben blij, dat je me nu
beter kent."
En zich gemoedelijk naast den jon
gen man neerzettend, knaagt toch
oventjes zijn geweten, als hij zijn
arglistigheid gedenkt, maar, tegen
niemand toegeeflijker dan tegen zich
zelf, zag hij alleen de weldaad, die
hij zijn neef zou gaan bewijzen, „den
armen drommel zonder een rooien
duit in de wereld."
„Maar jongen," vervolgde hij, „ik
had nog wat bedacht, 't Is zonde van
„Herikburg", dat je er alleen zou
wonen: Je weet 't zelf wel, wat 'n
kapitale kamers, net voor een keurig,
jong huishoudentje."
De plooien van het groene gordijn
ritselden, en haast riep Schagerooitje
opgetogen: „Griet, hoor je't?" Hij
bedacht zich bijtijds en opspringend,
greep hij onstuimig de vleezige hand
en schudde den arm als een pomp
zwengel, tot oom uitriep op bewogen
toon zijn gemoed werd zoo week
bij de gedachte aan zijn opofferende
weldadigheid „Kom, kom, Nelis,
je zou me bijna aan het huilen ma
ken."
Maar een heel zwak stemmetje van
zelfverwijt klaagde hpm aan en de
opwellende waterlanders kropen aan
stonds terug, terwijl hij met iets
knorrigs in zijn stem vervolgde: „Nou
't doet nje 'n plezier, dat 'k je ge
lukkig maken kanje hebt ook al
niet veel vreugd in je jonge jaren
gehad. Je bent 't zeker al lang met
haar eens Nou, da's goed ook en
dan maar over veertien dagen aan-
teekenen. Mot stoom, zooals je ziet.
Jongen, kerel, wil je wel gclooven,
dat 'k je benijd: over een maandje
in je aardig huisje met je mooi, flink,
jong wijf."
Baas Roomkaas zuchtte weer en
Schagerooitje voelde heel goed de
oprechte smart, die er thans uit sprak.
„Oom," riep hij met tranen in de
oogen, „ik begrijp, hoeveel 't u kosten
moet, maar ik had zooveel goedheid
niet verwacht. En ik verzeker het u,
dat we dankbare kinderen zullen zijn."
Toen kon hij zich niet langer in
houden en Grietje uit haar schuilhoek
aan de hand voorttrekkend riep hij
juichend„Niet waar, Grietje, wat
zullen we samen vader liefhebben,"
terwijl hij haar innig omhelsde.
„Brutale rekel!" bastte de veront
waardigde vader eensklaps uit, woe
dend over zijn dubbele teleurstelling,
„denk je, dat ik mijn kind aan den
eersten, den besten bedeljongen geef?"
En zijn dochter bij den arm ne
mend, duwde hij haar onzacht in de
richting van het zolderluik.
Schagerooitje zat vernietigd op zijn
koffer, het hoofd in de beide handen,
onmachtig iets te zeggen. Het klonk
hem voortdurend in de ooren: „be
deljongen, bedeljongen,En oom
had gelijk, wat was hij ook anders?
De oogen te slaan op de dochter, het
eenig kind, van een rijken boer
Dwaas die hij was.
Hij stond op en zijn oom nog
tegenover zich bespeurend, die tot
kalmte gekomen scheen te zijn en
stil berekende, of er nog eenige kans
bestond, Klaasje aan den jongeling
op te dringeD, steeg hem het bloed
naar het hoofd en zijn pakje op den
schouder nemend, rende hij weg, om
zijn woeste drift niet te vieren, sis
send tot afscheid: „Dan, was al die
liefheid alleen, om ons uit te hooren,
val8che kerel?"
Hij stoimde de trap af, den stal
door, waar Klaasje door zijn onver
wachte komst verrast scheen en de
hand die hij haar ten afscheid toe
stak, innig drukte.
„Nelis," klaagde ze, „ik wou, dat
ik net als jij vrij was, om te gaan,
waarheen ik wou
Hij hoorde nauwelijks de bittere
smart, die er uit haar woorden sprak,
en ijlde voort, nog even glurend in
de huiskamer. Grietje was er niet.
Wanhopig liep hij den dam af, den
weg op, met loome, loodzware
schreden
„Vervloekt huis!" mompelde hij,
maar tegelijkertijd keerde hij zich
om, met teedero blikken starend
naar het rieten dak, dat door de
hooge peppels als een zwarte schaduw
in de avondschemering plekte.
„Nelis!" klonk het innig, vlak aan
zijn oor.
„God, Grietje!" juichte hij, haar
onstuimig tegen zich aan drukkend.
Ze was door den boogerd gekomen
over de smalle plank, die naar den
weg leidde.
En toen hij er haar weer over-
glijden zag, verdwijnend achter de
grillige vangarmen van kersen- en
appelboomen, toen had hij als een
hond willen kwispelen aan do voeten
van zijn oom, om te mogen leven in
de nabijheid van haar, zonder wie
er voor hem geen vreugd en geon
leven was!
Maar hij vermande zich en ijlde
voort, met zijn licht pakje, zijn klop
pend hart en zijn zoete droomen van
een te veroveren eigen thuis.
IV.
Zondagmorgen.
De anders stille polderweg wemelt
van vrome kerkgangers, die zich
richten naar het bedehuis in de verte,
dat zich alleen in grootte van de hier
en daar verspreide boerenwoningen
onderscheidt. Groepen oude vrouw
tjes met neepjesmutsen en in statig
stijve, zwarte thibet-jakjes, de wich
tige, op de snede rookkleurige en dus
onvervalschte Waarheid aandoenlijk
vroom in de rimpelhanden, keuvelend
over de heerlijkheid van te mogen
opgaan naar de plaats, waar Gods
woord recht gepredikt wordt. Een
oud mannetje met hoepelvormig door
gebogen beenen en een afgesloofden
krommen werkrug, leunend op een
dikken doornen stok, strompelt voort,
vol innige vreugde getuigend van
de wonderen die de Heere aan zijn
ziel gewrocht heeft. Krachtige ar
beiders met hun vrouwen en kinderen
als een gevolg achter zich, hebben
nog elke aardsche beslommering niet
van zich afgeschud en redeneeren
over het heerlijk zomerweder, hun
dagelijksch werk of de vooruitzichten
van den te veld staanden oogst, terwijl
achter hen niet altijd even bescheiden
meeningen worden afgekondigd over
„slechte" of „dierbare" dominees.
Allen gaan op zij, den weg vrij
latend aan een blinkenden tentwagen,
waarvoor een zware, weldoorvoede
ruin stijf dartel draaft. De boer groet
links en rechts, met een goedig air
van meerderheid, door een lichte
zwaai met de zweep.
Ouderling Rommer, altijd een van
de eersten 1" onderbreekt een oud
vrouwtje haar vrome meditatie.
„Noch uw os, noch uw ezel," criti-
seert het afgesloofde, kromme man
netje, „onze ouderling geeft een slecht
voorbeeldde Heere wil ook voor
het stomme vee rust op den Sabbat."
Het voor en tegen van op den
Zondag naar de kerk rijden wordt
aan de hand van allerlei bijbel
teksten besproken en onderwijl
snorren de blinkende tentwagens en
vlugge tilburry's voorbij, terwijl on
danks de SabbatstemmiDg een geringe
mate van afgunst op de rijdende
boeren het debat wel wat heftig on
christelijk maakt en profetieën geuit
worden als „hoogmoed komt voor den
val."
Maar alle gesprekken worden af
gebroken en allen zien elkander met
een soort van verholen leedvermaak
aan, als baas Roomkaas voorbij rijdt,
die zijn vroegere zelfbewustheid schijnt
verloren te hebben, en de zweep iet
wat verlegen ten groet opheft.
„'tls ontzettend, een broeder-ker-
keraadslid 1" is de algemeene opinie
en gelukkig voor baas Roomkaas, dat
hij niet ten volle beseft, hoe men hem
algemeen waardeert, waarvan de tek
sten als „gij hebt mijnen naam stin
kende gemaakt" de zachtzinnige sym
bolen zijn
Schagerooitje is laat, maar ondanks
de warme morgenstralen, stapt hij
flink door en passeert met een gullen
groet, tal van minder vlugge groepjes.
"De heksluiter zal ik niet zijn. Zou
Grietje er wezen Verleden week hield
ze haar psalmboek in de hand onder
't middengezang. Dat beteekendede
volgende week ga ik 's morgens naar de
kerk. Ja, ze heeft nog nooit een af
spraak gemist. Zou ik er weer in
slagen, haar een brief in de hand te
moflelen bij 't uitgaan? 't was nou een
dikke! Ik heb veel te vertellen; ik
verdien zooveel in 't augurkenland
en dan heb ik 't aardappel-rooien in
't gezicht en dan 't baggeren; aj
twintig gulden op de spaarbank
Wanneer ze op meisjesvisite bij
ouderling Rommer gingdan konden
we mekaar misschien weer spreken.
Hoor, 't voorgezang aljongen
laat ik me wat reppen!"
Plechtig galmde het kerkgezang
uit de geopende deuren als een breede
stroom van trage luchtgolven, en de
vroomgemoedelijke, draaiende over
gangen tusschen de intervallen rond
den deze zacht af, terwijl ze naar
buiten vloeiden als een kalme deining
van een suizelende zee bij zorner-
stilte. Het deed hem denken aan de
fluisterstemmen, die zweefden boven
de rietpiassen van Waterkerk en die
hem altijd zoo blij-vredig maakten.
Schagerooitje ontbloot het hoofd
en onwillekeurig stemt hij in, ter
wijl hij voor een wijl zijn teleur
stelling vergeet, dat hij Grietje niet
op de bekende plaats ziet. In zijn
gemoed wiegelen de verlangens en
begeerten slechts in zachte deining
terwijl zijn mond de breede galmen
der klassieke woorden meezingt. Dat
dreunerig, sleepend kerkgezang is
voor hem half-onbewust, een
stem van mystiek vertrouwen, een
welbehagelijk zweven op den adem
van hooge Almacht, een zich gedra
gen weten door barmhartige Liefde,
een zich overgeven aan beheerschen-
de, zorgende Kracht. Neuriënd lui
stert hij naar het dreunerig gezweef,
dat over hem heen trilt en golft,
vol stille harmonie, ondanks de on
geoefende, ruwe stemmen. Hij ziet
de deemoedig gebogen hoofden van
vrouwen en van ruwe mannen, die
allen opgalmden hun psalm met de
votie. Maar alles is hem zoo gewoon
dat het slechts een factor wordt van
de 8til-mystieke aandoening, zonder
die stemming te verstoreD.
Maar het gebed volgde, en Scha
gerooitje gluurde door zijn oogharen
naar de bank van de familie Room
kaas: niemand ter kerk. En zijn
blik dwaalde af naar het „hekje",
de bank der kerkeraadsleden. Daar
zat de oude Rommer, vroom-aan-
dachtig op de nagels te bijten met
de oogen stijf dichtgeknepen als een
kind, dat een gebedje opzegt; de
magere baas Zuurdeeg met zijn knor
rige groeven in het perkamentach
tige gezicht, en de jongeling dacht
weer aan zijn jeugd en zijn angst,
toen de gistkoopman hem wegge
jaagd had en aan dien vreeselijken
avond. Daar zaten de andere ouder
lingen en diakenen, de meesten zon
der haar of met de dunne haren vol
berekening in alle richtingen over
den voor-den-dag-schemerenden sche
del gekamd enkelen vol vromen
eerbied voorovergebogen met het
hoofd op den arm, als schooljongens
die onder meesters gehoor op de
bank zijn ingedommeld. Daar zat
ook baas Roomkaas, de handen op
den buik gevouwen, een sieraad
van het „hekje" met breedglan-
zend gelaat. Het had Schagerooitje
altijd toegeschenen, of de waardigheid
van het „hekje" zich concentreerde
op hem, als hij vol deftigen ernst
met licht gebogen hoofd naar het
gebed luisterdoof verstandig-critisch
omhoog staarde, zoowat uit den schui
ne en de dominee onder de preek
zich in de stoel naar die zijde richtte
met wat meer bedeesdheid in de
stem, of als hij direkt na den voor
ganger inviel met wijden mond, die
na eiken toon beslist toehapte en even
rustte, als wachtte hij een wijle op
den sleurgang der overigen. Was het
breede, vleezige hoofd nu niet ietwat
dieper gebogen en leek het niet
of velen naar den kant van het
„hekje" gluurden, baas Roomkaas
opnamen en dan weer de oogen vroom
dichtknepen met een trek van zelf
behagen op het gelaat?
Werktuigelijk zocht Schagerooitje
den tekst op, 2 Sam 12: 7: „Gij
zijt die man!" en hoorde niets van
de preek, die in holle, galmende graf
tonen over zijn hoofd daverde, niets
dan de voortdurende herhaling van
de namen Uriah-Bathseba-David, die
luidklinkend zijn droomen onderbra
ken„waarom ze niet in de kerk
was Ze hield altijd haar woord. Zou
ze ziek zijn? Ziek? als hij eens stil
de kerk uitging en haar opzocht.
Maar de menschen zouden het be
merken en de dominee zou er hem
later naar vragen Ze zou hem toch
wel spoedig schrijven 1" Bathseba!"
„Gekke naam, niet zoo lief als
Grietje. Wat heeft ze een mooie
oogen, net als, net als Neen,
zoo zit er hier geen een in de kerk.
Da's wat anders dan die gore gezich
ten van de dochters van baas Zuur
deeg daar tegenover me. Maar Grietje
Rommers ziet er ook aardig uit.
Zouën alle Grietjes aardig wezen?
Ze heeft haast even mooi haar, geel
of blond zeggen ze meestal, 'k weet
't niet presies. Maar zooveel glans
als op mijn Grietjes zware vlechten
ligt er niet op. Wat zou ze nou doen
Aan mij schrijven of
„„David zwaar gezondigd.""
„Wat zien toch alle menschen naar
het hekje 1 En de dominee heelemaal
nietZit baas Roomkaas te slapen
Zou-ie niet eris opkijken? Wat ziet-ie
er raar uit. Grietje zal toch niet
Maar zoo aantrekkelijk is-ie
niet. En toch als ze eris heel
erg was
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES te Haarlem,