DE WIJSGEER.
DOOR
J. EIGENHUIS.
8)
Dirkje was door haar oom naar
Piasend geïonden met een brief aan
Jantje Knijp, betrekking hebbend op
de geduchte propaganda, die de kies-
vereeniging Verlichting'" voor haar
beginselen in „Poelbode" en verga
deringen begon te maken. Jantje en
Lodewijk waren van genoemde Ver-
eeniging de steunpilaren, de eerste
in de betrekking van secretaris,
waartoe blijkbaar de natuur hem met
groote gaven had bedeeld, de
laatste als president. Het meisje vond
het dus niets bevreemdend, dat ze
waardig gekeurd werd, als medium
te dienen om de twee zeldzame gees
ten in gemeenschap te brengen,
maar wel zag ze er, juist uit hoofde
van de kermis, een straf in, waarmede
haar oom zich er over wilde wreken,
dat haar meuie steeds partij voor
haar trok. Ze had echter het geluk,
Hein Prik te ontmoeten, door wiens
bemiddeling Joris met de zaak in
kennis is gesteld werd, wat ten ge
volge had, dat er spoedig iets gebeur
de, waarop Lodewijk heelemaal niet
gerekend had, en zij in den helderen
maneschijn, omvat door een arm van
den verliefden bengel, slenterde langs
het eenzaam Piasend en haast haar
heele opdracht vergat onder allerlei
zoete emoties. Onderwijl zat Lodewijk
grimmig te studeeren in het vijandige
orgaan „de Oude Poelbode," waar
juist een vinnig artikel tegen de li
berale beginselen zijn bitter gemoed
nog bitterder stemde, zoodat hij tot
afleiding, al zijn wijsgeerige beginse
len vergetend, tegen Lijken begon
uit te varen over haar heulen met
Joris. Het menschje, opgeschrikt uit
de heerlijke wereld van ridderlijkheid
en galmende liefdefrasen, waarin haar
edele rooverhoofdman zich bewoog,
nam haar toevlucht tot het eenige
wapen, dat haar ten dienste stond
en snufte zenuwachtig door het rood
achtig neusje.
Daar werd de winkeldeur open
gesmeten en een ruwe stem schreeuw
de: „Buur, zo hebben 't weer op je
peertjes vourzien, waarna de deur
weer werd dichtgesmakt.
Zonder sproken vloog Duikers naar
zijn slaapkamertje, greep het geladen
geweer en trad naar buiten, voor
zich uitspiedend naar de brutale roo-
vers. Ja, weer in denzelfden boom!
En, als een man van de voorhoede,
die gevaarlijk terrein verkent, stapte
hij behoedzaam voorwaarts, links en
rechts spiedend, en den dief in den
boom, die zich niet verroerde, in het
oog houdend. Lijken hoorde hij achter
zich kermen en smeeken, dat hij toch
geen moord zou begaan. Maar zijn
heldendaad van dezen middag deed
hem bijna hunkeren naar den knal
van zijn geweer, en al het tergen
moede, besloot hij door een schot in
de lucht een heilzame paniek te ver
werken. En zonder te waarschuwen
brandde hij los, naar hij meende,
in alle kalmte, en zeker, niemand
te kunnen raken
En snijdende gil, een zware plof
van het lichaam uit den boom
En achter hem nog een gil, en
een zwak gieren van iemand die een
zenuwtoeval krijgt.
Het geweer van zich afsmijtend,
rent hij naar zjjn huis, het bewus-
telooze vrouwtje onder de armen naar
binnen sleepend.
Daar legt hij haar te bed en sluit
zich met het stuiptrekkende wijfje
op in het kleine slaapkamertje, waar
van hij de deur met bank en stoelen
verspert en de blinden zorgvuldig
grendelt. Zoo loopt hij op en neer,
het dikke, radelooze hoofd met beide
handen omvat en zijn angst en wroe
ging uitsnikkend als een kind.
Hij een moordenaar om een paar
ellendige peren: straks uit zijn huis
gesleept door Kornet, den diender,
en, gevolgd door een woedende me
nigte, opgeborgen in het sombere
hok achter het raadhuis 1 En dan
het proces, en de kranten! Hij
zou naar buiten gaan, en het lijk
wegsleepen naar de sloot en de bloed
sporen wegruimen. Maar rillend
kroop hij in het donkerste hoekje
van de kamer, gek van verschrikke
lijke visioenen: bloed uit gapende
wonden, dienders mot handboeien,
steenensmijtende en gillende men-
schen achter hem.
Zijn harde trekken verwrongen zich f
tot afgrijselijke groeven van wanhoop
en uit zijn wijd-angstige oogen stroom
den de tranen en besmeurden hem het
gezicht,11.
Daar zou je den diender al heb
ben. De winkeldeur werd open
gesmeten en de bel rinkelde verwoed.
,,Buur, buur, wat hè-jo gedaan!"
hoorde hij Hein Prik schreeuwen. „Je
hebt Joris Gortzak vermoord, dwars
door z'n hart geschotenBuur, berg
je, de politie en de burgemeester
bennen op komst".
"Weer werd de deur toegesmeten,
en Lodewijk huiverde als in zware
koorts. Zijn breede kaken tikten met
de kiezen op mekaar en hij maakte
zich zoo klein als maar mogelijk was
in het verste hoekje weggescholen.
„Lodewijk," ijlde zijn vrouw en
gilde in een nieuwe zenuwvlaag.
Maar de arme man hoorde haar
niet, luisterend naar elk geluid bui
ten, en of ze hem al kwamen weg
sleepen.
Was dat niet de achterdeur, die
werd toegeslagen?
„Menie, meuie, waar ben je i.
Stil, dat was DirkjeDie zou raad
weten misschien.
En de barricade even op zij schui
vend opende hij behoedzaam de deur
van de slaapkamer.
,.A1 naar bed," fluisterde het meis
je meenend dat meuie al sliep.
St, sluit gauw de deur, secuur.
En* geen mensch inlaten. Kommen
ze nog niet?
„Wie?" schrikte Dirkje.
Daar gilde het oude vrouwtje^weer
„Moord, Lodewijk, Lodewijk!"
Het meisje vloog ontzet het kamer
tje binnen, de barricade omschoppend
„Meuie, meuie, wat is er,is
oome
Ja, meid," snikte het besje, op
den adem komend, „een moordenaar
buiten boom.'
„Dirkie, wat zal ik doen, Joris door
I zijn hart geschoten, Dirkie, help me,
help me
Dirkje zag het zwart besmeerde
en grienerig verwrongen gezicht aan
of ze vreesde, dat de wijze man
plotseling gek geworden was.
Joris Dat kan niet. Die
is "net zoo thuis, gelijk met mij!"
Eventjes ontplooide zich het huil-
gezicht, maar, de handen zich aan
het hoofd houdend, klaagde hij razend
op en neer loopendDan oen ander,
'k heb 'm zien vallen, 'k heb het
zelf gezien."
Zonder verder te luisteren rent het
meisje do deur uit en verneemt van
Hein Prik, die met een paar andere
bengels aan het raam alles afluistert,
al spoedig de toedracht; Ze hadden
een pop in den boom geplaatst en
die gelijk met het schot aan een touw
neergetrokken onder het uitschreeuw
en van een akeligen gil.
Dirkje rende weer naar binnen en
stilde spoedig de razende angst van
de geplaagde luidjes
Heel ondankbaar gromde Lode
wijk, nauwelijks een weinig over zijn
Gedrukt bjj DE
ontzetting heen en nu woedend om
zijn malle houding; „Daar het die
rekel van 'n Joris ook weer het
handje in
X.
„Nou, 't is tijd voor de boot, ge
dag!" lijzert Lodewijk, den groenen
reiszak met roode kwastjes aan de
punten over den schouder werpend.
„Doe de oorkleppen neer," raadt
Lijke, „kijk eris, de glazen bevriezen
onder het stoken."
En Dirkje haalt de lapjes uit zijn
groote pet en strikt ze hem onder
den ringbaard met de bandjes vost,
waarna ze de kraag van zijn bonker
die het vette mouwvest nu ver
ving omhoog zet.
»En ze komt niet op het ijs, vrouw,"
vermaant hij, zich in de deur nog eens
omkeerend, „ijs kost menschen-
vleisch
Lijke denkt het hare van deze be
zorgdheid en Dirkje mokt, als de man
vertrokken is: ,,'t Was gisteren al
zoo vol op de baan. De Poel is ook
al sterkze reejen van Piasend heen
en weer naar 't dorp."
,,Ja meid, je oome is onverdrage-
lijk tegenwoordig. En dat malle ge
val met dien peereboom het 'm de
das aangedaan
„Joris het er toch heelemaal niet
an meegedaan
„Die eens steelt blijft een dief,"
zucht het vrouwtje, „hij kan de Gort
zakken niet zien of luchten.
„Hé, meuie, zou 'k van middag
toch een uurtje mogen?"
„Ja meid, 'k durf 't haast niet goed
vinden. Als je oome met een vroegero
boot komt, of er van hoort later
„We zullen wel achteraf rijen en
eventjes den Poel over naar Joris z'n
zuster in Piasend."
„Is dat wel vertrouwd, kind? As
de booten nog varen kunnen, dan is
't geen paardenijs
„Nou paardenijs; maar de Poel is
altijd het eerst sterk
As je toch een ongeluk overkwam,
meid. 'k Moet er niet an denken
„Malligheid, meuie," lachte het
meisje, „het mag, hè? Zal ik't Joris
zeggen. „Toe, hij is zóó voorzichtig
o zoo voorzichtig altijd
Ze nam het rimpelige snoetje tus-
schen haar beido handen en zag het
menschje guitig vleiend in de oogjes.
„Jij weet wel, hoe je meuie vangen
moetMaar laat het toch vooral
niet uitkomen, meid!"
Dadelijk was Dirkje buiten, waar
ze Joris op de schelft bezig zag met
takkenbossen af te smijten. Ze wenkte
en door een gat in de heg kwam hij
naar haar toe.
Het oude vrouwtje slofte naar het
raam en een rond plekje met haur
adem ondooiend, loerde ze naar
buiten.
„Zie je, dat was nou net as in
„„De bruid van den rooverhoofd
man."" Wat beminnen ze elkander
vurig!.... Zoo was het toch tus-
schen haar en Lodewijk nooit tooge-
gegaan. Dan- moet je dien Blanken,
krachtigen jongen zien met zijn vol-
blozend gezicht en zjjn zwaren krul-
lebolEn Dirkje, zoo blank as
zelden 'n boerenmeid was en zoo'n
mooi, fijn gezicht I Toe maar, ze
omhelzen mekaar nog meer, net as
in een roman. Hij kon best de roo
verhoofdman wezen, zoo krachtig on
vlug en zoo'n mooi, brutaal gelaat
En zij z'n bruid
En ze kleedde het boersche span
netje met den zwier van haar roman
helden en tuurde er naar door haar
ontdooide ruit met de opwinding of
ze het drama voor zich zag opvoeren
Maar ze komen zoo schrikke
lijk an hun end: de roover en zijn
LOOSJES, te Haarlem.
bruid door één schot gedood; terwijl
zij zijn leven tegen de karabiniers
met haar eigen lichaam tracht te be-
schermen."
Lillend denkt ze aan Lodowijks
gruweldaad, en ze borduurt er op
door tot ze aan de ruiten moet tikken
om zich te overtuigen, dat Joris en
Dirkje nog leven.
Beide komen aan de deur en ze
roept: „Verliefde menschen voelen
geen kou, maar pas op, je zou het
anders te pakken krijgenKom
liever wat binnen."
Joris krulde met lenige, korte
zwenkingen om de beide vrouwen
heen, die nog zooveel te praten had
den, al was er den heolen middag
over niets gebabbeld dan over de
hindernissen, waarmee hun vrijerij
te kampen had. Dirkje moest tel
kens nog „heel eventjes" vertellen,
dat „oome" zus had gezeid, en
„meuie" zoo, en onderwijl kraste dan
Joris op de hielpunten van zijn schin
kels diepe groeven in het ijs, met
malle gebaren den woordenrijkdom
van haar en van zijn zuster bewon-
derend.
Maar gerust, nou mot je weg"
zegt deze, Dirkje even aan den arm
duwend, maar dan het discours met
levendigheid weer aanvangend, en
zoo gaat het voort tot Joris roept:
„Komaan, anders is oome Ludje eer
thuis dan jij 1" J
Het meisje rukt zich midden uit
haar verhaal, verschuift nog wat aan
haar schaats, dit kostbare oogenblik
nog tot verdere gedachtenwisseling
benuttend, maar eindelijk heeft Joris
haar den mooien rood-wit-en-blauw
geverfde ijsstok met oranjeknop on
der den arm geduwd en schrapt met
vlugge, kleine streekjes, om mot haar
in èèn slag te komen.
„Jongens 't wordt al donker
roept zijn zuster, „denk an de brug
gen 6
Do jongeling snijdt in vlugge golf-
lynen het zwart-spiegelend ijsvlak
en samen wiegelen ze in zwevend
hangzwieren voort, luchtig slinge
rend over het stille waterdonkere
geglans, voort, voort, zich dansend
door de triestige mistdamp, in spo-
kigo vaart. r
Beide, den stok onder den rech
terarm en de linkerhand in elkaar
gehaakt, gljjden dronken van de wil
de wiegeling over den blinkzwarten
vloer, terwijl met zachte vingerdruk-
jes op elkaar overgaat do stroom
van jonge kracht en stille wellust.
Dirkje staart met de wijd-open
glinsteroogen door de tulige mist, tot
ver over de groote vlakte, die effen
is om haar heen, wiegel-zwevend
steeds en niets ziende dan de blin
kende beelden van blijde droomen
m haar.
Joris voelt alleen de zoete energie,
waarmee de krachtige beenspieren
snelheid geven aan de krassende schin
kels, en tuurt met zoete aandoenin-
gon voor zich uit op den witten,
teer-lijnigen hals, op het springkrul-
hge haar en do kleine, donzige oor
tjes, rood doorschijnend van de vorst-
kou
„Je kan in jou spiegel niks zien,"
snibt Grietje Sippelhof, zich het muts
je tegen de slapen plakkend.
Een plaats, waar het ya omhoog werkt tot
een bultige verheffiog, die vaak instort en zoo
een wak doet ontstaan.
Wordt vervolgd).