OM HET GELUK DOOR EL1ZE KNUTTEL—FABIUS. 4) Deze stemming vervulde hem ook nu, terwijl hij aan het raam stond en haar in den tuin bespiedde, waar zij en Jules Norden samen stoeiden met Paul. De jongen had een gieter met water in de hand en liep hen beiden na om hen te besprenkelen. Luid lachen en vroolijk roepen dron gen tot hem door. "Wat was zij ver anderd sedert Jules bij hen was. Dit was dus de manier, waarop men met haar moest omgaanMisschien als hij ook met haar had gestoeid en in den tuin gewandeld in den maneschijn en gemusiceerd en verzen gelezen en het hondje kunstjes geleerd en bor duurpatronen had geteekend ba 1 Daar was hij de man niet naarDaar moest je Jules voor hebben, die geene enkele gedachte herbergde in zijn mooi kappershoofd. Wat zij toch in dien Julus zag? 't Was toch al te dwaas, zooals zij deed, nu kroop zij weer met Paul achter een boom en moest hij hen vinden, dan kastijdde zij hem met een tak, dien zij wild van een heester had afgescheurd was dat de moeder van een tien- jarigen jongen en zijne vrouw? En als hij er tegen haar iets van zeide, zou zij hem uitlachen of spottend vragen of hij jaloersch was? Hij, jaloersch 1op dien Jules! 'tWas te gek daaraan te denkenen toch wat was het verlangen, dat soms krampachtig in hem schreide, om eens even, even te zijn als die beiden, jong, levenslustig, ongedwon gen? Met een zucht ging hij weder naar zijne schrijftafel, daar was zijne plaats, daar ten minste was hij de meerdere. III. De catastrophe, die Rustoord dreigde, was losgebarsten, op een morgen vond van Noot op zijne schrijftafel een brief van zijne vrouw, hem meldende, dat zij den drang haars harten niet langer weerstand had kunnen bieden en haar ondragelijk bestaan was ontvlucht, om in Brazilië met Jules het levensgeluk te zoeken, waarnaar geheel haar wezen smachtte. Een storm van toorn en gekrenkten trots was door zijn hart gevaren en had de laatste bloempjes van teeder- heid, die daar nog schuchter kwijn den vernietigd. Hij gevoelde voor haar niets meer dan haat, des te bitterder en dieper naar mate deze gevoed werd door vroegere liefde en jaloezie. Hij verdiepte zich nu geheel in zijn werk met hartstochtelijke overgave. Een proces van echtschei ding stelde hij niet tegen haar in, hij zag op tegen alles wat daaraan verbonden was. Het zou ook weinig verandering geven nu zy toch weg was, hij schreef haar alleen dat hij hoopte haar nooit te zullen wederzien, dat hij van de rente van haar geld zou gebruiken wat hem goeddacht voor Paul's opvoeding en de rest tot hare dispositie bleef. Yoor zich had hij genoeg aan zijn eigen klein kapi taal. Stil en somber gingen de dagen op Rustoord voorbij. Aan Paul werd gezegd, dat zijne moeder vooreerst niet terug zou komenlangzamerhand zou de jongen wel aan hare afwezig heid wennen, dacht dc vader en nam zich voor zich wat meer dan vroeger met den knaap te bemoeien. Tot groote verwondering van Paul begon de afgetrokken man werkolijk meer belang in zijn doen en laten te stellen, hij ging met hem wandelen en ondervroeg hem naar zijne studies 1! en vorderingen. Maar de ware ver trouwelijkheid kon niet op een oogen- blik geboren worden, beiden wisten, dat zij zich geweld aandeden en een ingeschapen fijn gevoel weerhield den knaap te toonen, hoezeer hij onder het vertrek zijuer moeder leed. Eens had een heftig tooneel tusschen hem en zijnen vader plaats. Hij was op een middag thuis gekomen en zag dat zijn moeders werktafeltje en een half voltooid handwerk, dat in een mandje op den schoorsteenmantel had gelegen, verdwenen waren. „Wie is daar aan geweest, Ant?" vroeg hij haastig aan de meid. „Opgeborgen," antwoordde Ant kortaf. „Wie heeft dat gezegd?" riep de jongen driftig. „Mijnheer wilde 't hebben," zei de meid zonder hem aan te zien en ging de kamer uit. Paul vloog de trappen op naar zijn vader. „Waarom laat u mama's goed wegbergen?" vroeg hij gejaagd. „Wat moet zij wel denken als zij terug komt?" Yan Noot schrikte, 't Is misschien beter hem een weinig voor te be reiden, dacht hij. „Och Paul," zei hij vriendelijk, „je moeder kan nog wel zoo lang wegblijven. Zij vond het bij ons misschien niet naar haren zin." „Dat zou dan uw schuld zijn 1" riep de jongen, zich vergetend in zijn drift, „ik wil wel gelooven dat zij dat saaie leven hier in huis niet langer uit kon houden 1" Van Noot wendde zich af. „Ook dat nog," zuchtte hij bitter. Panl zag hem aan. Zijn drift was plotseling verslagen; hij schaamde zich nu over zijne heftige woorden. Hij had ze wel willen terugnemen, maar wist niet wat te zeggen. Stil sloop hij na even besluiteloos te hebben staan wachten op een woord van zijn vader, de kamer uit en de zoldertrap op na de deur beneden aan die trap te hebben gesloten, ging hij zitten en legde zijn hoofd op eene der treden. Zijne gemoedsbeweging loste zich op in groote tranen, die langzaam over zijne wangen rolden. De woorden van zijn vader bleven hem lang met een angstig voorgevoel beklemmen. Hij had een zenuwachtig gestel met behoeften en kwellingen, die hij te trotsch was om te open baren. Van klein kind af kon hij 's avond moeielijk don slaap vatten, daar, zoodra hij alleen gelaten was, allerlei schrikbeelden door zijne ver beelding spookten. Uren lang lag hij soms met wijd open angstige oogen lig gen te luisteren naar het gehuil van den wind, die door de bosschen van Lindedaal op het oude huis kwam aan stormen en de luiken in hunne scharnieren deed rammelen, of naar de vele geluiden, die 's nachts een oud huis doen leven. Een vleermuis, die het open venster was binnenge- fladderd deed hem beven van schrik, maar 't meeBt hinderde hem het droefgeestig geknars van den ver roesten windwijzer boven zijn hoofd, dat hem een spookachtig gekerm scheen. Rillende kroop hij dan einde lijk onder de dekens. Ook grillige schaduwen, wier herkomst hij niet dadelijk wist te bepalen, boezemden hem een onberedeneerden dwazen angst in, dien hij niemand durfde bekennen. Vroeger kwam zijne moe der, als het buiten onstuimig weder was, of als hij nog niet sliep wanneer zij ter ruste ging, voor zijn bed zitten en bracht hem tot bedaren. Dan deed hij de oogen dicht om de zalige ge waarwording te smaken, haar vrien delijk gezicht in zijne nabijheid te zien als hij ze opsloeg en sliep in onder een gevoel van veiligheid. Nu waren de nachten hem soms eene marteling en als zijn gemis en het gevoel zijner eenzaamheid hem te zwaar vielen, schreide hij zich in een onrustigen slaap. Het smachten van zijn hart leerde hem eerst recht hoeveel hij van zijne moeder hield en de gedachte, dat zij zonder nood zaak van hem gescheiden leefde, dat het verlangen naar hem haar Diet huiswaarts dreef, deed zijne jonge ziel pijn, als een versmade, op zich zelve aangewezen liefde. Zijn ver langen begon wrevelig te worden, eene verkropte ergernis, die een slechten invloed op hem hadvoor het eerst ging er iets in hem om, dat hij zelfs tegen Ernmy niet uitte. Deze beklaagde zich wel eens, dat Paul niet meer zoo gezellig en vroo lijk was als vroeger. „Je moet maar heel lief voor hem zijD," zeiden dan haar grootvader en tante, die hunne vermoedens hadden. De winter was gekomen en op Rustoord had het leven reeds een plooi gekregen, alsof daar nooit eene vrouw en moeder geweest was. Antje, de oude meid, die reeds bij de van Noot's diende, toen Paul geboren werd, zorgde goed en trouw voor alles wat het materieele betrof. De vader was buiten de maaltijden steeds op zijne kamer en bereidde de uit gave voor van een nieuw ontdekt Grieksch handschrift. Nu het weder guur was geworden, ging hij weinig meer uit, zijn zwak gestel deed hem bang zijn voor koude. Paui maakte soms alleen lange wandelingen. Als het in de bosschen dan somber en stil was, of de wind met lange stooten over de naakte velden kwam klagen, vond hij er een ziekelijk genot in zich in eene treurige stemming te laten brengen door de sterk op hem werkende invloeden der natuur. Hem dreef een onbestemde onrust, gevoed door vaag wantrouwen in alles en iedereen, waaraan de ontwijkende antwoorden op iedere vraag zijne moeder betref fende, de meeste schuld hadden. Hij werd bitter en uit zijne bitter heid ontstond eene behoefte zijn hart nu en dan te verlichten door aan iemand eene onaangenaamheid te zeggen, die hij niet meende. Uit achteloosheid, en ook wel uit mede lijden, liet zijne omgeving na hem om zulke gezegden te berispen, alleen Emmy toonde zich door zijne uitval len gekwetst en juist daarom moest zij het meest bij hem ontgelden maar zij kon niet boos op hem blijven en vergaf hem dadelijk als hij zich maar even berouwvol toonde. IV. Het voorjaar kwam en bracht voor Emmy heel wat drukte mede. Zij moest nu dageljjks het bosch in om de eerste sporen van herleving bij plant en dier gade te slaan. Veel was er voor haar te zien en te be wonderen de eerste vlinder, het eerste crocusje brachten haar in eene opgewonden stemming en grootpapa moest van alles mede genieten. Van de lessen kwam nu niet veelals zij vleide: „Grootpa, toe ga van morgen mee naar het bosch, ik geloof zeker dat er sneeuwklokjes zijn," of juichend riep„Grootpa, er zijn zwaluwen in het nestje aan de schuur, ga toch mee 1" zette de oude man een komiek bedenkelijk gezich, maar was dadelijk bereid haar te vergezellen. »Maar Emmy, je Fransche les en je haakwerk!" riep tante Clémence dan waarschuwend. „Och wat, Fransche les en haak werk I" bromde grootpapa. „Zonder die komt 't kind er toch welen Clémence lachte in stilte om de inconsequentie van den ouden heer, die 't meisje zoo vaak met eene kostschool dreigde, omdat zij niets leerde. In de mooie voorjaarsdagen maak ten grootvader en kleindochter lange zwerftochten. Tante Clémence ging nooit mede, zij kon niet ver wande len, was bang voor de zon, voor insecten, voor de ontmoeting met een stier in de weide, voor morsige wegen en „al die misères", zooals zij zeide. De wandelaars misten haar niet, de oude man en het jonge meisje hadden genoeg aan elkander, ben verbond de kinderlijke geest, die in beiden was, zich uitend in oprechtheid en, zelfs bij den grijsaard, naïef enthousiasme. Soms gevoelde de grootvader op zijne lange tochten met zijne lieveling toch iets als gewetenswroeging, dat hij haar zoo van het leeren afhield. Dan gaf hij haar „pour acquit de con science" al wandelend een lesje in de botanie; „dat is toch ook eene kundigheid en eene waarvan zij plei- zier kan hebben," troostte hij zich. Reeds lang hadden zij beiden ge zworven, 't was drukkend, loom makend voorjaarsweder en Emmy werd moe. „Toe grootpa, laat ons hier wat gaan zitten; ik heb mijn mandje nu toch al vol bloemen, hé wat ruiken die viooltjes heerlijk!" Zij vlijden zich samen neder op een bemost plekje. „Grootpa, wat ia dat mos mooi. Net allemaal kleine boomen, heel dicht bij elkaar en al die insectjes daartusschen, die denken misschien wel dat zij in een heusch bosch zijn, hoe grappig grootpa en als wij eens Reel, heel veel grooter waren dan nu, dan zouden wij misschien denken dat het bosch mos was en die insecten en wij en de menschen Emmy begon zich te verwarren in hare bespiegelingen. „Wat is 't warm grootpa, en wat is 't mos zacht, ik ga languit liggen 't is net een bedo, wat een zacht bed 1" „Kijk Emmy, hoeveel meeldraden heeft die bloem?" Emmy telde„vijf en een stamper." „En wat is de bloemkroon en het bloemdek?" „O grootpa, ik zou hier wel willen slapen 1 wat wiegelen die takken ge zellig ook zoo'n beetje slaperig." „Ja, maar kindje, kijk nu eens evenik heb hier iets aardigs voor je. Zie je dat witte balletje onder aan dat groene plantje; als het erg gewaaid heeft liggen die balletjes overal op den grond verspreid. Dat heeft wel eens aanleiding gegeven tot het praatje, dat er een broodregen was neer gevallen. Vind je 't niet aardig?" „Ja grootpa aardig!" zei Eramy slaperig. „Zie je 't goed." Emmy spalkte hare oogen even zoo wijd mogelijk open. „Ja, jawel grootpa!" „En weet je nu ook nog wat ik je van de mossen verteld heb, van de cryptogamen? Zeg mij eens na cryptogamen „Cry cryp crypto verder kwam Emmy niet. „Ik geloof waarachtig dat ze slaaptbromde de oude heer, half lachend, half verontwaardigd. Hij bleef haar stil aanstaren terwijl zij sliep, het blanke en rose gezichtje, waarover de blondheid van het haar was neergevallen, stak af als eene groote, teedere bloem in het donkere mos. Het mondje was een weinig open met iets onschuldigs als bij een klein kind. De frischheid van het jonge groen was rondom baar, kleine gouden zonnevlekjes dansten over haar lichtblanw kleedje. {Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1901 | | pagina 6