OM HET GELUK
DOOR
ELIZE KNUTTEL—FABIUS.
15)
Paul vond haren ijver allerliefst, maar
zeide dat zij niet „plus royaliste que le
roi" moest zijn, dat hij zyn fiasco
verdiend had en in zijn hart dankbaar
was voor de harde les. Toen liet zij
hem beterschap beloven en sprak heel
gewichtig over de verplichtingen,jdie
hij als artiest jegens zich zelve had,
waarop hij haar schertsend zijn „letter
kundig geweten" noemde. In Emmy's
bijzijn waren er oogenblikken waarin
hij alles vergat behalve hunne liefde,
die hem gelukkig maakte met het
groote, eenvoudige geluk, dat hij ge
meend had nooit te zullen vinden,
waarvoor hij zich onvatbaar had ge
rekend, maar 't waren slechts oogen
blikken en alleen Emmy's tegenwoor
digheid, die ze voor hem schiep.
Zoodra hij alleen was overviel hem
eene groote beklemdheid. Langs den
goudglansenden achtergrond, waarop
zijne liefde zich visioenen van geluk
maalde, sloop verwijtend een droeve
gestalte, soms somber dreigend, en
door zijn hart huiverde de herkenning
„Mathilde." De levensperiode, die hij
door maakte scheen hem een wind
stilte, maar 't was hem als den wan
delaar in het bosch, die den storm
reeds door de hoogste kruinen on
heilspellend hoort aanruischem en
weet dat hij aanstonds zal losbarsten.
En meer nog dan dat onbestemde
vreezen kwelde hem zijn schuld die
niet was goed te maken. Meermalen
gevoelde hij zich gedreven tot Ma
thilde te gaan, haar alles te zeggen
en haar vergiffenis te vragen, maar
dan bedacht hij hoezeer dit voor haar
vernederend zou zijn, dat het beter
was alles te hopen van den tijd. Zijn
engagement zou toch niet publiek
worden eer Emmy geheel op krachten
was, en, dacht hij, artiesten zijn zoo
grillig, misschien is Mathilde mij dan
al vergeten. Herhaaldelijk was er
eene groote behoefte in hem, aan
Emmy alles op te biechten, maar zij
zou zijn spel met Mathilde zoo laag
vinden en zoo weinig begrijpen van
wat hem dreef tot blijvenden omgang,
toen zijn plicht was te scheiden, dat
de bekentenis hem nog eene onmo
gelijkheid scheen. Toch wist hij dat
hij haar eens zou uitspreken, met
een voorgevoel dat een zekerheid in
hield. Hij kón zich niet door haar laten
vereeren, kennend zijn verleden, zoo
als zijn schaamtegevoel het hem leerde
kennen, zooals hare argeloosheid het
niet kon vermoeden. Zijn hart kromp
samen bij de gedachte aan de smart,
die hij haar zou aandoen, toch wist
hp dat het er eens toe komen zou.
Maar geen voorgevoel van smart,
alleen de volheid van een onver
stoorbaar geluk jubelde in Emmy's
hart op den mooien wintermorgen,
toen hare verloving eindelijk publiek
werd gemaakt. Het had eenige dagen
gesneeuwd en den vorigen nacht hard
gevroren, het bosch lag daar als een
toovertuin met blanke pilasters van
het fijnste beeldhouwwerk, met gazen
en kanten weefsels, als smettelooze
bruidsluiers daartusschen. En de zon
brak door en deed al dat blank
schitteren tot hier en daar tusschen
de bruidsluiers tranen kwamen neer-
druppelen, stille groote ijatranen.
Die tranen zagen Paul en Emmy
niet terwijl zij arm in arm aan 't
venster stonden en naar buiten staar
den en 't was Emmy of dat reine
stralende winterlandschap samen
smolt met het wezen harer liefde,
met haar geluk. Zij zeide dit tegen
Paul.
„Neen lieveling," antwoordde hij
ernstig, „dit is mooi, maar als met
eene doode schoonheid. De liefde
moet zich niet kristalliseeren, even
min als het geluk, zij moet een
werkend worden zijn, een mooi stre
ven en bogeeren."
By den tooneeldirecteur hoorde
Mathilde Pauls verloving. Haar eerste
gewaarwording was ODgeloof, toen
een in wending woedend protest! „het
kón niet waar zijn, zóó zou Paul
niet handelen," twee volle maanden
lang had zy op tijding van hem
gewacht, zij had zich zijn wegblijven
niet kunnen verklaren, maar hij móest
eene geldige reden hebben en in dit
geloof had zy de lange dagen door
geworsteld, dagelijks tot zich zelve
herhalend, „eindelijk kómt eenmaal,"
maar aan hem getwijfeld had zij
niet. En nu, in haar protest van
aDgst, en die angst groeide in wei
nige uren als een vergiftige, bedwel
mende nachtplant, tot hy haar bijna
dol maakte en haar protest niet
meer was dan een noodkreet. Toen
kon zy de marteling niet langer
verdragen, Paul moest haar zeker
heid geven. Zy schreef hem een briefje
waarin zij hem verzocht zoo spoedig
hy kon nog eens by haar te komen.
Hij ging met een zeer beklemd hart,
nog dienzelfden avond, 't was 't beBte
zich maar dadelijk te executeeren.
Toen hij bij haar kwam lag zy op
het haardkleed met haar hoofd op
een voetenbankje, maar sprong da
delyk op, toen zy hem hoorde en
kwam zonder hem eene stoel aan te
wijzen recht voor hem staaD. Zy zag
heel bleek met twee vurige plekken
op de wangen en schaduwen onder
de brandende oogen.
„Men heeft mij gezegd dat uwe
verloving juist publiek is geworden.
Is dat zoo?" vroeg zy op sarcastisch
beleefden toon.
Paul boog het hoofd.
„Dan wil ik u daarmede filicitee-
ren," vervolgde zij snijdend en toen
op eens heftig „en u meteen eens
vragen wat die laffe komedie jegens
my te beduiden heeft gehad?"
„Mathilda!"
„Juffrouw Forster, asjeblieft!"
„O," vervolgde zij bitter, „het is
zeker beneden mijne waardigheid mij
gekrenkt te toonen. Vrouwen die zich
respecteeren, of liever, die men respec
teert, want dat is nog lang niet 't
zelfde, doen zoo iets niet, is 't wel
Zeg maar eerlijk, jou freuletje zou
zich de oogen uit het hoofd schamen
eer zy zich zoo bloot gaf en in
alle stilte, o zoo fatsoenlijk en trotsch
zich doodkwynen in mijn geval
of een ander nemen," eindigde zy
schamper.
Paul's oogen begonnen uitdagend
te schitteren, maar hy beheerschte
zich. Schuldgevoel en medelijden stem
den hem deemoedig.
„Luister nu eens even," begon bij
smeekend.
„Neeu, laat my eerst zeggen wat
ik te zeggen heb, en dat is dat je
laag en gemeen hebt gehandeld. Je
vindt dat natuurlijk zelve niet, meis
jes als ik zyn misschien piquant als
tijdverdrijf, zy vragen niet anders,
meen je? Je hebt schandelijk mis
bruik gemaakt van mijne domheid,
want 't was eene domheid dat ik je
heb verraden wat er in mij omging.
Dus toen je het wist heb je met mijne
liefde gespeeld. O Paul, waarom toch
waarom was je zoo wreed? Of," en
hare stem werd zachter, bijna tee-
der, „heb je het niet geweten, niet
grepen. Begreep je dan niets, niets
Zij begon hartstochtelijk te snikken
en beet haren zakdoek stuk om zich
in te houden.
„Arm kind, arme Mathilde," zei
Paul heel zacht en bracht haar naar
de caseuse, waarop hij haar deed ne_
derleggen. Zy liet zich gaan, hare
hare kracht was gebroken.
„Arm kind", begon hy weer terwijl
hij haar nederknielde en haar zacht
de handen streelde. „Met al je ver-
wjjten ben je in recht, ik héb je
schandelijk behandeld en ik heb er
verschrikkeljjk veel verdriet van dat
ik het niet meer goed kan maken.
De gedachte aan jou heeft mij den
laatsten tijd gekweld als een nacht-
merri, want ik wist dat ik schuld had.
Maar dit heb ik toch niet bedoeld.
Ik heb niet opzetteijk met je liefde
gespeeld, zooals je het noemt, 't Is
vanzelve zoo gekomen. Eerst wist ik
niets van jou en toen had ik
een einde moeten maken aan onze
verhouding maar ik wilde je niet
missen. Want je was heel veel voor
mij, Mathilde, wil je dat gelooven en
ik heb nooit minachtend over je ge
dacht nooit geloof je dat!"
Zij lag nu heel stil. 't Was haar
zoo vreemd, iemand, die feeder en
sussend tegen haar sprak. Dat had
niemand gedaan sedert zy een klein
kind was. Zy sloot de oogen onder het
luisteren naar den gedempten klank
zijner stem, die klonk als eene stree
ling en wachtte op meer.
Toen Paul bleef zwijgen kwam eene
plotselinge gedachte in haar op. Zij
ging overeind zitten en boorde haren
blik in dien van Paul.
„Zeg mij één ding, geheel naar
waarheid. In den tijd van onzen ver-
trouwelijken omgang, wie had je toen
lief, haar of mij?"
't Was of die strakke, starende
blik Paul dwong tot een oogenblik
van intiem zelfonderzoek, dat hem
1 zijn eigen hart deed ontdekkenna
eenige sekonden antwoordde hij, alsof
zij hem in een droom éen voor éen
de woorden ontlokte, die het hem
kostte te uiten:
„Toen geene van beiden
genoeg."
„En nu?"
„Nu haar," sprak hij als gehyp
notiseerd.
'tWas eenige oogenblikken dood
stil in de kamer.
„Ga nu liever heen," vroeg zij mat
bijna fluisterend
Na Paul's vertrek bleef Mathilde
langen tijd doodstil liggen. Eindelijk
stond zij vastberaden op en ging in
hare slaapkamer. Met afgemeten, droo-
merige bewegingen bracht zij daar
een en ander in orde als automatisch.
Een besliste trek lag als gegroefd om
den dichtgeklemden mond.
Toen ging zij naar bed, maar draai
de eerst de vlam van het gas uit,
waarna zy het kraantje weder wyd
open zetta en hare deur afslcot.
I) groet die eterveu gaat, eerbiedig stil,"
'O liefde, booge liefde, wat 't uw wil?
prevelde zij, terwyl zij zich nederlegde.
Daarna bleef zy onbewegelijk met
groote open oogen staren in de don
kere kamer waarin als eenig geluid
was het fluitend gesis van het ont
snappend gas.
Paul doorleefde den volgenden dag
uren vol bittere kwelling. Steeds door
leefde zijn geest het hartstochtelijke
tooneel met Mathilde, een hevige
angst voor wat zij doen zou spande
zijne zenuwen tot het uiterste. Hy
kende haar als in staat tot iedere
daad van wanhoop; groot medelijden
dreef hem tot haar en hij wist dat
van alle levende wezens niemand zoo
weinig recht had haar te helpen als
juist hij. Hij wist nu ook dat de tijd
gekomen was alles aan Emmy tè zeg
gen, hij moest het doen, 't waB als
een noodlot, dat hem was opgelegd,
waaraan geen ontkomen was. Dien
middag zou hij Emmy afhalen voor
een wandeling en zijn voorgevoel
zeide hem dat de innerlijke drang
hem te sterk zou worden, dat de
biecht zelfs zijns ondanks over zijne
lippen zou komen. En dan? Emmy's
liefde berustte op argeloos vertrou
wen, zou zy bestand zyn tegen de
ontluistering van haar ideaal? Zou zij
wegvloeien druppelsgewijze, door de
wonde in haar hart opengereten door
ontgoocheling. Zij was nog nooit be
proefd, zou hijhy schrikte terug
voor den loop dien zijne gedachten
namen. O God, die eeuwige twijfel
In Emmy had hij altijd vertrouwd,
greep zijn demon nu ook zijn hei-
ligebeeld aan? O, hij had zoo vaak
den moker des stormers in zijn hart
voelen woeden, maar zijne lieve hei
lige was tot nu toe onaangetast ge
bleven en voor hare ongereptheid zou
hij worstelen ten bloede toe. Maar
hy zou haar doen lijden en ook
het lijden van Mathilde was zijne
schuld hij gevoelde zich diep ellen
dig en niet in de stemming om Em
my te ontmoeten, maar hij kon niet
wegblijven, zij zou hem wachten, vol
gens afspraak. Hij ging haar dus
halen, zij kwam hem al in den gang
te gemoet en lachte hem vroolyk te
gen. Het blonde kopje met de stralen
de oogen kwam alleraardigst uit tegen
het bont van haar wintertoilet.
„Nu, heb ik mij niet gerept? Maar
ga nu ook mee
Zij gingen samen het bosch in.
Het weer was veranderd en de
dooi ingevallen, morgen zouden do
wegen onbegaanbaar zijn. De ijslaag
begon al weg te smelten. Emmy was
vroolyk als een vogeltje en sprong
over de plassen lachend en keuvelend
in eene plaagzieke stemming Paul was
stil. Plotseling vroeg hij:
„Zeg Emmy, als ik nu eens iets
heel slechts deed, zou je mij dan kun
nen blijven liefhebben?"
Emmy zag hem aan met stralende
oogen.
„Jij iets heel slechts doen, neen
Paul, van jou zou ik dat nóóit, nóóit
gelooven."
„Maar als je dat nu eens móest
gelooven! Denk je dan een even in
„Maar Paul, meen je nu dat ik
mij zoo maar kalm die mogelijkheid
kin indenken die voor mij geene
mogelijkheid is van eene verwoes
tingvan mijn liefste geluk, mijn ver
trouwen in jou."
Paul werd heel bleek. De tijd voor
zijne bekentenis was nog niet gekomen.
XIV.
Paul was den volgenden avond
bij Emmy toen de courant werd bin
nengebracht, „mag ik?" vroeg hij
en begon haar onverschillig in te zien.
Hy was nog geheel onder den indruk
van zyn bezoek bij Mathilde, afge
trokken en neerslachtig, zoodat
Emmy al eenige keeren had gevraagd
of hem iets hinderde. Zijne sombere
stemming lag als een nevel ook over
de zonnigheid van haar gemoed.
Zijn vluchtig over de kolommen der
courant heenglijdende blik stuitte
plotseling op het bericht van Ma-
thilde's dood, waarbij uitvoerig de
wijze waarop die plaats had werd
vermeld en het vermoeden van zelf
moord uitgesproken. De courant gleed
op den grond, Paul opende de lippen
als tot een kreet, maar gaf geen
geluid en staarde met groote oogen
Emmy wild en als verbijsterd aan.
„Wat is er, wat is er toch?"
riepen tante Clémence en Emmy
ontsteld.
(iWordt ecreolgi
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.