OM HET GELUK
DOOR
ELIZE KNUTTEL—FABIUS.
18)
Ed wild, wanhopig gefladder
binnen den zachtstralenden kelk der
gasballon deed haar opzien, een groote
vlinder was daar binnen gevlogen
en wist zich niet te redden voor den
verzengingsdood. Emmy kon geen
dier zien lijden en stond haastig op
om dit te redden, daarbij struikelde
zij over een afhangenden slip van
het tafelkleed en viel, het tafelkleed
meeslepend. De kleine kristallen inkt
koker viel aan scherven, een zwarte
straal inkt uitgietend over het karpet.
Emmy schrikte toen zij opstaande
zag wat er gebeurd was, en ging
haastig de inkt opbetten, iedereen in
huis sliep al, zij moest zich zelve
helpen maar toen zij daarmede klaar
was, was haar mooie stemming geheel
verdwenen. Verdrietig zag zij naar
den vlinder, die in zijnen doodstrijd
lag te stuiptrekken en die aanblik
wekte eene gedachtenreeks op, die
plotseling haar kwellendste visioen
voor haar deed opdoemen. Toen nam
zij met een strakken, bitteren glim
lach haren door den inkt onleesbaar
geworden brief van den grond en
verscheurde hem. Zij schreef dien
brief niet over, maar ging schreiend
naar bed. Mathilde was gewroken.
Haar zelfmoord plaatste haar nog
altijd tusschen Emmy en hare liefde.
XVIII.
Doornik treurde in stilte om zijne
lieveling. Hij wist niet wat er tusschen
haar en Paul was voorgevallen, maar
uit enkele gezegden, haar ontglipt,
had hij gevolgtrekkingen gemaakt,
die der waarheid zeer nabij kwamen.
Hij lokte haar dikwijls uit tot ver
trouwelijk spreken en sloeg een blik
in haar hart, die hem deed besluiten
haar te wijzen op wat hij meende
de rechte weg te zijn.
„Kindje, kindje," zei hij ernstig
na een lang gesprek in het zonnige,
van geuren vervulde tuintje, „dat gaat
zoo niet. Je broedt maar altijd over
ééne gedachte, is er dan niets of
niemand, die je helpen kan, niets,
dat wat afleiding kan geven
„Or" zei Emmy een weinig ver
wonderd, „ik heb genoeg te doen,
nu tante Clémence zoo sukkelend is.
Zij heeft veel hulp noodig, 't lieve
menschje. Ik vrees," vervolgde zij
half en half om Doornik's aandacht
van haar zelve af te leiden, „dat het
sukkelen zal blijven tot het einde
en dat dat einde niet zoo heel ver
meer is. Ik zal haar vreeselijk missen,
zij is altijd zoo lief voor mij geweest.
Eerst was ik haar pleegkind, nu is
zij het mijne."
„Ja, je zoudt haar zeker missen,
vooral nadat zij zooveel toewijding
heeft noodig gehad. Emmy, je moet
maar zorgen dat je je leven lang iets
of iemand hebt, waaraan je je kunt
toewijden, een arbeid, een persoon,
iets dat de gave vraagt van het beste
dat in je is. Ik hoor en lees wel
eens, dat tegenwoordig in de vrouwen
wereld zooveel malaise is, zooveel
onvoldaanheid, ik weet niet of die
grooter is dan vroeger, ik kom zoo
weinig met de buitenwereld in aan
raking, maar 't kan wel waar zijn
en dan zou ik die klaagsters willen
geven: „werk," geen pruttelend ver
richten arbeid om den broode, geen
nutteloos zwoegen in een niet passend
gareel, maar werk van liefde, van
verantwoordelijkheid, van toewijding.
En als dan ieder had wat bij haren
eigen aanleg paste,' wat zij noodig
had om zich zelve te zijn, zou men
nog eens gelukkige vrouwen zien,
volkomen vrouwen."
„En wat zou in dien gelukstaat
dan mijn werk moeten zijn, mijnheer
de idealist?"
„Wat jou werk zou moeten zijn,
Emmy, dat kan je eigen hart je
zeggen. Het werk, waarvoor jij ge
boren bent, dat met jou wezen in
harmonie is, is liefhebben."
Emmy bloosde.
„Nu, als ik dan eens alleen op de
wereld ben zal ik mij verwaarloosde
kinderen gaan aantrekken," zeide zij
opzettelijk verkeerd verstaande.
„Er is een ander, die je meer
noodig heeft, voor wien jij alleen
noodig bent," riep de schilder nu
met vuur. En toen heel zacht en
ernstig
„Kindje, ik wil niet in je harts
geheimen dringen, maar overleg eens
in je zelve of je wèl doet je wrok,
je misschien, ja, zeker, heel recht-
matigen toorn te voeden. Kindje,
kindje, het is zoo mooi lief te hebben
en te zeggen niets zal mij van mijne
liefde scheiden, de dood niet, maar
nog veel miuder het leven, het leven
dat voetangels en klemmen zet, dat
doet struikelen en vallen en zwak
zijn en schuldig. Hoe dieper de val,
hoe sterker de macht der reddende
liefde, hoe zwaarder de beleediging,
hoe grooter de vergeving. Vergeef
en werp het verleden dan ver van
je af en juich in den triomf der liefde,
die de meeste was. En als zij niet
de meeste is, dan is zij de liefde niet
en als zij niet alles overleeft, zelfs
schande en smart, dan is zij de liefde
niet. Maar als zij dit wel doet, kind,
weet dan dat zij je hoogste, heiligste
schat is en zet je hart dan wijd voor
haar open, vier haar en dien haar
en zeg met de oude woorden„al
bood iemand al het goud der aarde
voor deze liefde, men zou hem ten
eenemale verachten." Hij had zich
vreeselijk opgewonden terwijl hij
sprak. Zijn gelaat straalde als in
zinsverrukking. Toen hij zweeg zag
hij naar Emmy. Zij zat met gebogen
hoofd. Groote tranen vielen langzaam
op de gevouwen handen. De duiven
fladderden in de zon rond de Aphro
dite; hun wiekgeklepper was het
eenige dat de stilte stoorde in den
kleinen, geurigen tuin, waar zooeven
een misdeelde toeschouwer aan den
hoogtijddisch des levens zijn „credo"
in de alleen zalig makende liefde had
uitgesproken.
Emmy ging naar huis met lichten
voet en stralenden blik. Er was een
gevoel in haar dat haar als ophief,
haar als gevleugeld deed gaan, een
moedig, gelukkig gevoel, en tevens
de kalmte van een onwrikbaar be
sluit. De bezielende woorden van
Doornik hadden de laatste aarzelin
gen overwonnen zij gaf zich over
aan den krachtigen, vrijen stroom
van liefde die geheel haar wezen als
droeg opwaarts, naar een lichtende
hoogte van geluk. Zij liep eenige
dagen rond als iemand, wiens gedach
ten geheel gesorbeerd zijn door het
luisteren naar eene inwendige stem,
die hij alleen hoort. Zij scheen ver
jongd, haar blos kwam en ging, er
was een geheimzinnige vreugdeglans
in hare oogen, een bedwongen, warme
klank in haar stem. Het kostte haar
eene groote zelfbeheersching hare
dagelijksche bezigheden niet machi
naal te verrichten en vooral met
tante Clémence belangstellend over
allerlei kleinigheden te spreken. In
haar rijpte een plan. Zij wilde Paul
laten overkomen, daar was wel iets
op te vinden en dan moest hij haar
vragen de verbroken verhouding weer
te herstellen. „Ja hij moet 't vragen,
hij moet het vragen" zeide zij tot
zich zelve met eene ondeugende flik
kering in de oogen en eeq trotsch
hoofdknikje „daar sta ik nu eenmaal
op
In haar hart waren nu geene aar
zelingen meer, hare natuur was wei
nig samengesteld. Paul had haar eens
vergeleken bij eene albasten lamp,
blank en rein, die ééne heldere vlam
geheel en gelijkmatig verlichtte.
„Tante Clémence," zeide Emmy,
(zij zaten samen in de kamer der
oude dame, die meest bedlegerig was)
„tante Clémence, als u aan Linde-
daal denkt, dan denkt u daarbij zeker
altijd aan Paul. Wat was hij veel
bij ons. Maar u was dan ook zoo'n
soort tweede moeder voor hem, niet
waar
„Dat was een goede tijd," zuchtte
de zieke heel verwonderd dat Emmy
over Paul begon.
„Weet u nog wel dat u eene vlag
voor hem naaide en later linnen
kaften om zijne dictionnaires? En
dat hij zoo heerlijk voorlas, wat was
hij opgewonden als hjj iets heel mooi
vondl En wat kon hij u plagen met
akelige verhalen, die u griezelig vond
en dan verzon hij er maar altijd meer
bij om grootpa en mij te laten lachen
om uw benauwde gezicht, weet u
nog wel? Maar hij hield toch heel
veel van u.... en u hebt uw best
gedaan om hem te bederven, net als
mij."
„En dan vroeg je grootpapa, wat
moet ik toch doen met je bedorven
lievelingen?" vulde de oude freule
aan, die opleefde bij de herinneringen.
„Verlangt u nooit naar den pleeg
zoon, tante
„O Emmy!" riep tante Clémence
met iets van een smartelijk verwijt.
„Ik weet genoeg," zei Emmy schalks
geheimzinnig en gaf de oude 'dame
een zoen, terwijl zij opstond, „ga nu
maar eens van hem droomen, tantetje,
niet alle droomen zijn bedrog."
Toen ging zij naar haar balkon
kamertje en schreef, nog steeds ge
heimzinnig glimlachend, haastig aan
Paul, dat tante Clémence in den laat-
ten tijd erg verminderde en verlangde
hem nog eens te zien, dat hij dus
komen moest en spoedig ook, dat het
onbarmhartig van hem zou zijn als
hij niet kwam. Hij moest maar naar
haar, Emmy, telegrafeeren wanneer
zij hem verwachten kon, liefst morgen
reeds.
Toen zij het adres geschreven en
de pen nedergelegd had ging zij even
achterover in haren stoel leunen en
staarde strak naar buiten den wijden
hemel in zonder te zien] Zij was
plotseling heel ernstig geworden. Als
hij haar begeerde, zou zij zich ten
tweedemale aan hem geven, maar 't
was niet meer de jonge, argelooze,
blind vertrouwende overgave van
vroeger. Zij begreep nu dat het ge
luk niet was eene wonderbloem, ont
loken men wist niet hoe, niets vragend
dan geplukt te worden om bloeiend
en geurend een leven te verrijken,
maar een teeder plantje even ont
kiemd, aanhoudende zorgen en toe
wijding vragend om op te wassen
en te bloeien in bloemen elkander
vervangend, onderling verschillend in
vorm en geur.
Zij dacht er aan dat Paul haar
eens voorspeld had„een hart als
dat van Emmy heeft in de liefde tot
deviesquand-même
Zou hij toen reeds gevoeld hebben
dat de kracht harer liefde eene vuur
proef zou moeten doorstaan! Nie
mand kon vermoeden hoeveel bleeke
asch en zwarte misvormde sintels
na die proef waren overgebleven in
haar gemoed, opwolkend soms in
grijze somberheid, zich verterend in
langzaam zengend smeulen. Zy alleen
wist wat in haar gedood was, maar
ook zij alleen wist hoe krachtig de
liefde was, die dat smartproces over
leefde. Zij aanvaardde nu het „for
better and for worse" ernstig maar
hoopvol, boter begrijpend wat die
woorden inhielden, maar geloovend
in de macht, die sterker is dan alle
menschelijke onvolkomenheden.
Den volgenden dag ontving zij het
telegrafisch antwoord:
„Wacht mij tegen vier uur."
Toen zy nu wist, dat zij nog den
zelfden dag tegenover hem zou staan,
overviel haar een groote angst: „als
hij haar eens niet meer begeerde,"
dan zou zij nog veel rampzaliger zijn
dan vroeger, maar zij zou het hem
niet toonen, en komedie spelen, dat
hij enkel kwam om tante Clémence.
Hij zou als hij haar zag en haar nog
liefhad zich onwillekeurig verraden,
dan zou zij hem er wel toe brengen
haar te vragen en anders Zij
dacht nu niet meer dat zou te wreed
zijn. zooals zij vroeger zou gedaan
hebben. Een groote onrust overmees
terde haar iedere minuut meer, als
een gejaagde geest sloop zij door het
huis, nergens lang vertoevend, tot de
tijd daar was, waarop hij komen zou,
toen ging zij beneden in de eetkamer
zitten, gespannen wachtend met strak
ken blik en ijskoude handen en voeten.
XIX.
De ontvangst van Emmy's brief
had in Paul eene zonderlinge menge
ling van gewaarwordingen verwekt.
Hij zou gaan, dat kon niet anders, maar
hoopte hij dat Emmy thuis zou zijn,
of vreesde hij haar te zien Over dat
punt kon hjj maar niet tot klaarheid
komen, 't was nu het een dan het
ander. In den trein voelde hij zijne
zenuwachtigheid over de hand toene
men, neen, 't was toch maar beter
als zij uit was; en zij zou wel uit
zijn en hem ten minste niet alleen
ontvangen. Zij was te kiesch om an
ders te handelen. O, was zij maar uit,
maar toch als hij haar maar even
zien kon, even maar. Hoe zou hij
zich houden Zou 't niet 't beste zijn
maar heel gewoon, als een goede ken
nis, beleefd maar koel Maar kón hij
dat O, wist hij maar dat zij uit zou
zijn't Was niet te doen haar gewoon
te bejegenen, haar, naar wie hetsmach-
ten van zijn bart was En als hij zich
verried in zijne ellende zou zij me
delijden met hem krijgen en dat
juist wilde hij niet! Zou hij maar
terugsporen, schrijven dat hij verhin
derd werd? Maar die arme tante
Clémence, die op hem rekende, die
zooveel van hem hield. Och, en Em
my zou immers wel uit zijn, .ja,
zeker zou zij onzichtbaar blijven. De
trein stoomde het station te 's Gra-
venhage binnen. „O, was 't maar
voorbij" herhaalde hij gedurig onder
't gaan.
Toch betrapte hij zich op in alle
richtingen turenden Haag was voor
hem Emmy, en 't was hem of hij
daar niet kon zijn zonder iets van
haar te bespeuren. Met een gewaar
wording dat alles in hem bonsde, maar
met een vast voornemen zich kalm
en onverschillig te houden, schelde
hij aan het welbekende huis aan den
Bezuidenhout.
Wordt vervol ff tl.)
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,