Winterknnr en Naknur in Zwitserland. 2) Bij den omgang met die stugge eilan ders geldt vooral het Italiaansche spreekwoord: chi non istima vien stimato, die niemand zoek, wordt gezochs. In godsnaam geen avan ces! Men beantwoorde de onver schilligheid en terughoudendheid, die men u betoont, met gelyke munt, neme overigens een koele, maar strikte beleefdheid tegenover iedereen in acht, en gedrage zich voor het overige alsof men het gansche gezelschap alleen déarom op pry's stelt, wijl het groote aantal het den Wirth mogelijk maakt een goede tafel te verstrekken, zich op goede couranten en tijdschriften te abonneeren en de lees-, rook- en eetkamers goed te verwarmen. Gedu rende de eerste veertien dagen van uw verblijf zal geen der logé's uw buren aan tafel inbegrepen u met een woord verwaardigen. Bemer ken zij echter dat u dit volkomen onverschillig laat, dat ge u tevreden toont met de reeds verkregen kennis hunner taal en u, als goed constitu- tionneel onderdaan, goedwillig in de gebruiken en de mutton-chops, die de meerderheid tot regel heeft gemaakt, schikt, dan laten zy allengskens hun terughoudendheid varen, en gedurende de overige maanden van uw verblyf zult ge u nimmer van hun zijde te beklagen hebben over eenige onheu- sche bejegening die voortspruit uit wantrouwen of nationale geringschat ting. Integendeel zult ge hen immer bereid vinden u te dienen van raad en voorlichting wat hun taal betreft, velen hunner leeren hoogschatten, en mogelyk met enkelen vriendschaps banden te sluiten, die tijd en afstand niet kunnen verbreken. In den loop van den winter streek herhaaldelijk een Duitscher of Fransch- man in het hotel nedermaar hetzy dat zy het drieweeksche vacuum niet konden verkroppen, hetzy dat de tafel hun niet aanstond, het stof van hun voeten schuddend, zochten zij een andere woning. Een hunner meen de dat hy den stroeven omgang der Engelschen als bewijs van tegenzin, bepaald iegen hem gemunt, moest opvatten. Een ander beklaagde zich dat in acht dagen niemand een woord tot hem gesproken had, behalve een jongen, die hem gevraagd had, waar om hy in een Engelsch hotel geko men was. In plaats van boos te wor den, had hy beter gedaan door, als een zijner landgenooten, die vraag te beantwoorden met een naief „om dat ik zooveel van schapenvleesch houd." De Engelschen hebben een geheel anderen standaard van beleefdheid als de Duitschers en de meeste vaste landbewoners. De uiterlijke plichtple gingen en keur van woorden, waar mede deze hun omgang versieren, komen den Engelschman tydroovend, lastig en geheel overbodig voor. In plaats van de coup de chapeau, waar toe wij al zeer spoedig en zeer dikwijls bereid zy, doet hy het af met een goedig hoofdknikje. Waar een Duit scher zijn glas niet aan den mond brengt, zonder een der aanwezigen een .prosit" toe te roepen, zich niet aan tafel zet en niet van tafel op staat zonder naar rechts en links te buigeA en een „gesegnete Mahl- zeit" te prevelen, komt de Engelsch man eet- of gelagkamer binnen en ver laat die zonder aan de aanwezigen de geringste aandacht te schenken. Hy wacht op straat tot de dame of oudere in jaren hem het eerst groet, schijnt uitstekend te kunnen slapen zonder uw „goeden nacht," en be schouwt u niet als een geslagen vij and, zoolang hy geen „goeden mor gen" met u gewisseld heeft. Dit alles zet ontegenzeggelijk aan hun omgang iets stroefs en ongezel ligs bij. Uiterlyke plichtplegingen houden eene weldadige illusie gaande van hartelijkheid, eerbied en achting, die het droevige gemis van die gevoelens eenigszins goedmaakt of bedekt. Het aanzitten aan een Engelsche table d'hóte doet dikwyls denken aan paarden die, in de stal gekomen, ieder hun ruif zoeken, of aan zwijnen neen, die vergelyking is niet juist, want zwijnen werpen gewoonlyk, na het gezamenlijk genuttigde maal, den trog om, en de Engelschen laten in den regel de tafel overeind, Van den anderen kant zouden de Duitschers gerust de helft van hun „prosit's en „gesegnete Mahlzeit's" af kunnen schaffen, zonder voor on- hartelyk door te gaan. De jonkman, die op een bal of in ander gezelschap met een dame kennis maakt en zonder haar ooit te spreken, haar jaar in, jaar uit blyft groeten, is „zwaar op de hand," even als de vriend die u bij elke ontmoeting en bij elk van elkander gaan de hand drukt. Man kann des Guten zu viel haben. Een beleefd mensch is daarom nog niet een beschaafd mensch. Eenige Engelschen. Exentriek noemt men iemand die niet net doet als andere menschen. Exentriciteit, originaliteit, en indivi dualiteit worden gewoonlyk over één kam geschoren en in 't algemeen gelden die eigenschappen niet als aanbeveling. De ouders keuren ze af in den pretendent-schoonzoon, dehoofdofficier in den ondergeschikte,];de patroon in den klerk, den Chef in den beambte, de regeering in den onderdaan. Anderen zien veeleer in de exen- trieke of origineel iemand die zich zelf durft zyn, en op zijn wijze een ideaal van volmaaktheid nastreeft, dat vooral niet daarom slecht is, omdat het van het hunne verschilt. Hy moge Engelschman of Hotten tot, monnik of Mormoon, Calvinist of heiden, ryke of bedelaar zyn, een mensch die zyn eigen pad bewandelt zonder anderen te benadeelen of te hinderen, maar ook zonder zich om de meening van anderen te bekommeren, heeft eer aanspraak op achting dan op spot. By geen natie ontmoet men meer exentrieke menschen, dan bij de En gelsche. Vooreerst stelt een groot vermogen velen in staat om aan hun zonderlinge neigingen toe te geven, want alle exentriciteit is niet even goedkoop als die van Diogenes, Simon Stilites, den Delftschen Wonderdokter of den Oosterschen saniassi. Verveling (spleen) is ook een aanleiding tot vreemd doen. De excentriciteit die daarin haar oorzaak vindt, is wel de treurigste soort. Zii grondt zich niet op originaliteit maar op een lichamelijk mishagen, meestal door gemis van geestes- en handenarbeid ontstaan en gevoed. De zoogenaamde „geblaseer de" toont alleen dat zijn hoofd al bitter weinig bevatten kan om ver zadigd te zijn. Wie, die een oog heeft voor natuur, voor kunst, voor de menschen raakte ooit verzadigd? De individueele, vryheid, die in Engeland zoo hoog gesteld en werke- lyk genoten wordt, heeft ook niet weinig er toe bygedragen de excen triciteit onder de inwoners aan te kweeken. De regeering ziet elke buitensporigheid van haar onderda nen, zoolang zy niet aan anderen schaadt, met toegevend oog aan, daar zy wel weet dat een geregeld huis houden als het hare er geen stoor nis van zal ondervinden. In Rusland komt een exentriek mensch onder toezicht der politie. In het hotel Buol is het aantal zonderlingen niet gering. Daar is bij voorbeeld Mr. Parker, de geïncarneerde rusteloosheid. Hy wordt ernstig verdacht van meer dan één lichaam tot zyn beschikking of een alter ego te hebben, 's Morgens zit men naast hem aan het ontbijt. Daalt men daarop naar het op twee uur afstands gelegen dorp Klosters af, dan vindt men hem in het hotel Silvretta met zyn rug tegen de kachel staan. Men keert in alle haast terug om nog tijdig by de repetitie van een zangkoor te zyn, en daar staat waar achtig Mr. Parker onder de dilettanti, die de baspartij zingen. Hoewel hij overal bij is, en men niet op straat loopt zonder hem een paar keer te ontmoeten, verstookt hy, volgens ge tuigenis van den direkteur, op zijn kamer een fabelachtige hoeveelheid hout. Nu eens loopt hij bij felle koude in een zomerjasje, dan zit hij met zwaren pelsmantel in de blakende zon. Op elk uur van den dag is hy te vinden voor een partij 66, die hij echter nooit ten einde brengt, daar hem onder het spel plotseling invalt, dat hij hier of daar moet wezen. Des avonds noodigen wij hem dik wijls uit, iets te zingen, wat hij goed en gaarne doet, bij voorkeur een hartstochtelijke romance, getiteld Revenge. De aanhef: „The frozen serpent in my breast," kan mogelijk een denkbeeld van den tekst geven. Genaderd tot de finale: „Revenge, revenge, revenge I cry!" welke Mr. Parker met al de kracht zijner zware stem uitbrult, zijn de jongeren onder de logé's gewoon om donderend in te vallen en dan schudt het pension op zyn grondvesten. Men zegt: „Parker is gek," en ziet men de verbazende energie die hij J verbruikt tot het najagen vnn doel- looze en onbeduidende dingen, dan is men geneigd dit toe te geven. Toch maakt hy, by nadere en lang durige beschouwing, eerder den in druk dat hy iets gedaan heeft, waarvan hij te vergeefs de herinnering wil- ontvluchtefi. „The frozen serpent in his breast I" Mr. Blunt is een lange, magere heer, met lange armen en lange spillebeenen onder een naar verhou ding kleine romp, met welk stel van ledematen hy op een zonderlinge manier over den weg schuift. Hy draagt den bijnaam van morphiophaag, wegens de groote hoeveelheden die hy van dat slaapmiddel gebruikt, en die, gevoegd by beduidende offers op het altaar van Bacchus, hem in een soort van halve onbewustheid houden Vroeger schreef hij staathuishoud kundige brochures en thans geeft hij spiritistische séances, waar hy met zyn spookachtig voorkomen groo- ten bijval inoogst. By een vooistelling van schaduwbeelden was hy ons van grooten dienst als regisseur. Vrij mocht hy zich tusschen licht en laken bewegen, daar wij volhielden dat hij geen schaduw afwierp. Ook bemoeit hy zich gaarne met de regeling van huiselyke concerten, waartoe hij dilettanten van alle natiën noodigt. Hy stelde daarby zijn ooren niet weinig in gevaar, door twee Fransche heeren, Bretagners en legitimisten van hit zuiverste water, uit te noo digen om deel uit te maken van een koor dat de Marseillaise zou zingen. Lord Killardale, oudste zoon van Lord Bugby, 13e earl of Meath, is een vertegenwoordiger van den Ier- schen adel en wordt door de Engel schen met eerbied bejegend. Hy hoest in an awful but honourable way en bij konflikten, die zich bij de aan raking van zoo verschillende natiën en elementen voordoen, is hy de na tuurlijke leider en woordvoerder zyner landgenooten, die zich dan met vele „Yos" en „Hear's" om hem heen scharen. Naast dezen zonderlingen ontmoet men in het hotel figuren, die men zou wanen uit Thackeray's „Book of Snobs" gesneden te zijn, jonge lieden en ook ouderen, die den ganschen dag al hun krachten en gedachten wijden aan schaatsenryden, sleedje- glyden en lawntennis, en van welke men gesprekken opvangt als het vol gende: „Valt er vandaag sleedje te glij den?" Neen; de sneeuw is te zacht." „En hoe is de ijsbaan?" Onder water gezet, en tot mor gen gesloten." „Wel, dan is het leven vandaag geen penny waard. Verder zyn er reverends en curates in fluweelen jachtbuizen schilders die iederen morgen met palet en stoeltje uitgaan en met de voltooide schetsen hun eigene kamer versierenschrij vers, wien men het in het drukste gezelschap kan aanzien dat zy den ken, blauwkousenmatrones met torenhooge mutsen zedige oude juf frouwen, die 's Zondags tweemaal ter kerk gaan en van 810 uur 's avonds psalmen zingenmooie le venslustige misses, en van die dandy's, door de Engelschen passend aange duid met den naam: howling swells. Duitschers. Als tegenhangers van de Engel schen in aard en levenswijze, bevin den zich in Davos ongeveer even zooveel Duitschers. Zij vormen in drie hotels' de besliste meerderheid, en het gaat daar recht gemüthlich toe. Met glimlachend schouderophalen beschou wen zy het doen en laten der andere natiën, die zich van haar kant niet kunDen voorstellen welk genot er in steekt, om in lange rijen op de berg paden en in troepjes van zes tot twaalf stuks over den postweg te drentelen of zooals men hier zegt herum zu pendeln. Al slenterend en klauterend voeren onze Germanen op luidruchtige wijze een gesprek, dat meestal over Hei- math, Davos of hun kwaal loopt. Onder hen treft men de echte Curmachers aan, d. w. z. zulke kuur- gasten, die de voorschriften der artsen streng volgen en ze niet zelden over drijven. Zij leggen hun gewoonten en neigingen een dwangbuis aan, voelen zich daardoor recht onbeha gelijk en verdrietig, en vervallen, nemen zij niet merkbaar in beterschap toe, licht tot zwaarmoedigheid. Zij zyn het die iederenjdag aan de weeg schaal vragen of zy zu- of abgenom- men zyn en hun humeur gaat met de balans op en neer. Hun gedachten zijn meestal met hun ziekte bezig, en hun gesprek loopt dikwyls over bijzonderheden, die den nog niet ge- harden toehoorder vol walging op de vlucht jagen. Opmerkelijk is het dat die Cur machers gewoonlyk een slechtere Cur maken dan andere die, hoewel zieker, minder angstvallig en zwaartillend zyn, in de overtuiging, dat de maat schappij, ook zonder hen, nog niet verloren is. Slaat deze zwaartillend heid tot idéé fixe of mania over, dan zijn de lyders eerder te beklagen dan te bespotten. T) Sleedjeglijden, waarover later. Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1902 | | pagina 6