De Vrouw van den Predikant.
JUHANI AHO.
üit het Zweedsch» vertaald
DOOR
J. VISSCHER.
11)
Zij was juist ingesluimerd, toen zij
weer wakker werd door 't geknars
der wielen van een rijtuigje op den
weg voor 't huis. Het was haar man,
want de hond sloeg niet aan. Het
hek werd opengedaan en zij hoorde
het paard zich schudden, toen het
stilstond. Elli keerde haar gezicht
naar den muur en hield zich alsof
zij sliep. Na een poosje kwam haar
man binnen. Hij ging naar het bed
en luisterde even. Toen hij Elli's
rustige ademhaling hoorde, legde hij
zich ook te slapen en dommelde weldra
in. Elli's gedachten waren echter op
de vlucht gejaagd en kwamen niet
weer terug. Zij wikkelde zich dicht
in de deken, drukte zich, als be
scherming zoekend, tegen den rand
van het bed en sliep toen weldra in.
VH.
Yroeg in den volgenden morgen,
voordat haar man nog wakker was,
sloop Elli uit de slaapkamer. Zij liep
door huis en tuin om 't een en ander
in orde te brengen, en ging daarna
in afwachting van de heeren met haar
naaiwerk op de veranda zitten. Maar
toen zij de zolderdeur hoorde open
doen en iemand de trap afkomen,
liep zij weg. Eerst toen zij Olof naar
't badhuis had zien gaan en een poos
daarna terugkomen met den badhand
doek over den arm, kwam zij weer
Toor den dag. Olof was voor de ve
randa blijven staan een streelde den
hond. Hij groette haar bedaard, maar
vriendelyk, bijna harteljjk.
„Gij waart al vroeg bij de hand,
geloof ik," zeide hij.
"En u heeft ongewoon lang gesla
pen, mijnheer Kalm."
Wat is zij toch mooi, dacht Olof,
naar haar kijkende. In Elli's blik en
stem was iets, dat den lust verried,
te behagen. Zij zag er opgewekt uit
en begreep maar niet, hoe hij toch
aan zijn meening kwam als zou de
jonge vrouw droefgeestig zijn. En wat
was dat toch in haar, dat hem zoo
aan iemand anders herinnerde?
Onder het ontbijt trachtte hij zich
daar rekenschap van te geven. En
toen Elli even op ging staan om iets
van een tafeltje in een hoek te halen,
en daarbij met het gezicht naar hem
toegewend had, ging hem ins eens
een licht op. Juist, zij herinnerde hem
aan zijn meisje, waaraan hij gisteren
gedacht had, toen hij het paard naar
de weide bracht. Zonderling toch, dat
zulke lang vergeten herinneringen zoo
eensklaps weer kunnen opdoemen.
Maar nu wilde hij aan niets anders
meer denken dan aan zijn werk. En
hij dwong zich, in zijn kamer te gaan
zitten en zijn boeken ter hand te
nemen, 't Was toch aangenaam, in
die heerlijk koele kamer te zitten,
zich zachtjes te wiegelen in zijn
schommelstoel, in dunne zomerklee-
ren en met gemakkelijke schoenen
aan de voeten. De voormiddagkoffie
zond mevrouw naar boven, en omdat
hij het frische, koele bronwater zoo
lekker vond, zette ze daarvan ook
altijd een glas op het presenteerblad.
Soms voegde zij er ook een frisch
bouquetje bjj. Olof zeide er haar nooit
dank voor en sprak er met geen woord
over, maar hij beantwoordde hare
attenties toch altijd daarmee, dat hij,
als hij naar beneden ging voor het
middagmaal, een takje of blad er uit
nam en in zijn knoopsgat stak.
Hij las, schreef en dacht. Maar als
't boek hem niet meer interesseerde,
zijn hand moe werd van 't schrijven
en zijne gedachten dooreenliepen,
wierp hij zich achterover in zijn stoel
om uit te rusten, rookte en keek uit
het venster over de akkers en het
strand heen naar de overzij van den
inham, waar een hoeve lag, en daar
achter een hoogte, en tegelijkertijd
luisterde hij naar de geluiden beneden
in huis.
Door de traptreden heen kon men
als door een buis alles hooren wat
daar gezegd en gedaan werd. Hij
hoorde den dominee in zijn kamer
hoesten, door de voorkamer naar de
veranda gaan, waar hij op de trap
ging zitten om vandaar zijne orders
uit te deelen aan de knechts, die
buiten werkten. Nu en dan kwam
er iemand met een boodschap over
den doop van een kind of het trou
wen van een bruidspaar.
Mijnheer en mevrouw schenen el
kander niet veel te zeggen te heb
ben. Olof wist, dat zij op de veranda
zaten, maar niettemin hoorde hij hen
slechts bij lange tusschenpoozen eenige
woorden met elkander wisselen. En
dan bepaalde het gesprek zich tot
eene vraag en een kort, met onver
schillige stem gegeven antwoord.
Intusschen bespeurde hij toch geen
schijn van oneenigheid tusschen hen.
Zijn vriend althans scheen volmaakt
tevreden. Het leven had hem alles
gegeven wat hij ervan verlangde. Op
hun gezamenlijke zwemtochtjes 'smor-
gens, viel hij altijd in herhalingen van
't gesprek, dat zij den eersten mor
gen gevoerd hadden. Hij wilde vroo-
ljjke historietjes hooren uit het Parij-
zerleven, gaf er daarna zijne afkeuring
over te kennen, prees zijn vrouw en
eindigde altijd met zyn vriend aan
te manen, toch ook te trouwen.
„Je moest Lina nemen, de oudste
dochter van mijn collega," zeide hij
eens, dat is zoo'n geleerd meisje, ze
zou uitstekend bij je passen."
„Denk je, dat ze mij zou willen
hebben
„O, dolgraag. Ze verlangt niets
liever dan te trouwen."
„Maar zij is zoo nuffig, zoo scherp
en zoo byderhand
„En hoe eene wil je dan hebben?"
„Eene die zacht is en lief, en te
gelyk degelyk en zelfstandig."
„Nu, neem dan zoo eene, als je
er maar eene neemtzulken zyn er
toch ook welik heb er zoo eene
is 't niet zoo
En nu begon hy zijne vrouws deug
den op te hemelen en ging daarmee
voort aan de ontbijttafel, waar Elli
zelve bjj zat. Elli bloosde, werd ver
legen en ergerde er zich blijkbaar
over, ofschoon zij het niet durfde
toonen.
Het is inderdaad waar, dacht Olof,
toen hij weer op zijne kamer zat,
dat zy eenigermate beantwoordt aan
het idiaal, dat ik me wel eens van
eene vrouw gedacht heb, dat is te
zeggen, er was mogelijk wel iets van
haar te maken, als ze maar in andere
omstandigheden was opgegroeid.
Maar is het nu een tijd om aan
de vorming van een ideaal te denken
Hy had het zoo dikwijls tevergeefs
beproefd, het zoo telkens opnieuw
herhaald, dat hy er nu genoeg van
had. En hij begreep nu volstrekt
niets meer van die periode, waarin
hy zich van de eene liefdesgeschie
denis in de andere geworpen had
om er al zyn tyd aan te geven en
al zyne energie by te verliezen. Hoe
geheel anders was het nu, nu al die
banden zich hadden opgelost 1 Hy
wenschte geene enkele dier vroegere
verhoudingen terug, en hy vond, dat
er niets boven de rust van dit kalme,
regelmatige leven ging. Hier was er
ten minste niets, dat hem uit zijn
evenwicht kon brengen, niets, dat
hem nieuwe banden zou kunnen doen
aanknoopen. En met een glimlach van
zelfbehagen rekte hy zich uit.
Een anderen keer echter, als die
zelfde herinneringen by hem opkwa
men, dacht hytoch is het waar, dat
ik by iedere vrouw iets nieuws en
treffends gevonden heb. Zelfs de ba
naalste verhouding ontwikkelt een
mensch. Maar ze nemen heel wat
ziel, zenuwen en tyd in beslag, hoe
onschuldig ze ook zyn. En de pla
tonische is de meest verterende van
alle liefde. Arbeid is de eenige harts
tocht, waarmee men meel maalt, al
slijten dan ook de steenen. Ik wil
nu den tyd inhalen, dien ik ver
kwist heb. 't Was vroeger altijd mijne
meening, ik weet niet hoe ik daar
aan kwam, dat de vrouw niet gemiBt
kon worden, in geene enkele zaak,
waarin men wilde slagen.
Dwaasheid! Sentimentaliteit! De
voldoening van het verstand heeft
strikt genomen niets te maken met
die van het hart. Ze is als een ver-
frisschende regen op een dorren, ver
schroeiden bodem. Ze zuivert de
atmospheer en wekt den geheelen
mensch op. Of ze is als eene hel
dere winterlucht, waarin men de
sterren kan onderscheiden op millioe-
mylen afstands. De zonnedauw van 't
gemoed schuift zich daar niet voor
het uitzicht en verhindert niet de
voorwerpen te zien in hunne ware,
scherp belynde omtrekken.
Maar als by al zijn best deed, deze
koele beschouwingen pasklaar te ma
ken voor zich zeiven, gleden er toch
telkenB schaduwbeelden langs hem
heen van een gelaat en eene gestalte,
die hy bijna altijd als hy door de
veranda ging, zich zag afteekenen
tegen de vensterruiten. Het was eene
fijne, onbewegelyk lijn, welker vol
maakte rust slechts werd verbroken,
als een woord van hem er leven in
bracht. Dat beeld grifte zich in zyn
gemoed, telkens verraste hij zich,
daaraan denkende, met vaste
hand had hij het kunnen weergeven,
zooals een frescoschilder uit de mid
deleeuwen de ideale trekken zijner
madonna op den wand schilderde.
Gedempt en fijn was zijn kleur en in
zijne omlijsting scheen het zijn eigen
zelfstandig leven te willen leven,
welks gedachten en gevoelens men
slechts kon raden, maar niet volko
men begrijpen."
„Ik wilde toch graag eens weten,
welken indruk ik op haar gemaakt
hebmisschien ben ik niet heel vrien
delijk geweest.ik heb haar, vrees
ik, de laatste dagen wel wat veron-
I achtzaamd
Ook Elli was door eene arbeids-
koorts aangegrepen. Zij wierp haar
borduur- en naaiwerk weg, ging naar
den tuin en begon daar in de bessen-
struiken te werken, terwijl zij zich
voornam, de bloembedden eens goed
op te knappen.
En op een dag, dat zy met opge
stroopte mouwen en een breedgeran-
den hoed op, daarmee bezig was,
hoorde zij het tuinhek piepen en zag
Olof aankomen en op den schommel
gaan zitten.
„Zoo, zijt gij hier?" begon Olof.
„Gij schijnt het druk te hebben
zijt ge al lang bezig?"
„Al van 't ontbyt af."
„Houd ge van tuinwerk
,'t Is 's zomers mijn grootste ge
noegen 's winters is het zoo akelig
als de sneeuw een meter hoog ligt
wanneer de wind van den zee
kant komt, hoopt ze zich bij den
muur op tot aan de vensters."
„Ja, men kan de teekens daarvan
zien."
„Maar 's zomers geeft de zee warmte
en houdt de bloemen goed tot aan
de herfstsneeuw. Het spijt mij altijd
zoo, als het weer zoo ver is ik
moet dan zoolang wachten met weer
aan het werk te gaan."
„Men ziet hier ook bij eiken stap
sporen van uwe hand."
„Er moet toch ergens eenig spoor
van mij zijn
„Hoe zoo?"
„Och Zij wist zelve niet recht,
wat zij bedoeld had, maar vond toch
eene verklaring, en voegde er bij:
„Wat kunnen wij vrouwen al doen?
wy deugen toch tot niets van
belang."
,,Zoudt gij dan iets bijzonders wil
len zijn?"
„Ik? Ik spreek niet van me zelve,
maar van ons vrouwen in 't alge
meen."
Olof zag haar aan, zooals zij daar
op hare kniën op den grond lag en
't onkruid zorgvuldig uit de bloem
bedden zocht en uittrok, maar hij
antwoordde niet. Na een poosje van
stilte zei Elli:
„Mijn man verwijt mij, dat ik niet
wat meer werk maak van groenten,
en al mijn tijd besteed aan 't kwee
ken van bloemen en graszooals hij
't noemt. Daar ziet gij 't nu."
Olof had zijn zilveren sigaretten
koker voor den dag gehaald, liet dien
een oogenblik tusschen zijne vingers
balanceeren en zeide, nadat hij een
geurige sigaret had opgestoken
„Weet ge wel, waar die neiging
tot bloemkweeken van u van komt?"
„Neen."
„Omdat er stellig iets van een kun
stenaarsnatuur in u steekt."
„Waaruit leidt gij dat af?"
„Uit de opmerking, dat gij, wat
gy doet, niet doet met een practisch
oogmerk, maar enkel ter wille van
de zaak zelve. Gij houdt van bloe-
menkweeken om de bloemen zelve,
om ze te zien opgroeien onder uwe
oogen."
Het was eene vleierij, die hy zich
l erinnerde vroeger meer gezegd te
hebben, misschien meer dan eens.
En hij had de opmerking gemaakt,
dat ze alle vrouwen aangenaam was.
„Het is zoo, dat juist dat, wat mij
't meest boeitHoe vindt gij deze
Zij toonde hem een plekje met
lelietjes van dalen.
„Dat zijn mijne lievelingsbloemen."
„De mijne ook."
Olof kwam naderbij en boog zich
om hare bloemen te bekijken.
„Deze pensées zijn heerlijk."
„Ja, dat zyn ze."
„Uw tuintje is heel mooi en smaak
vol geschikt, maar een kleine aan
merking zou ik toch wel willen ma
ken
„Wat dan?"
„Waarom hebt gij daarginds zooveel
seringen geplant?"
„Houdt gij daar niet van?"
„Ik vind ze zoo ordinair."
„Dat vind ik ook... maar myn
man wil ze daar hebben hij be
wondert ze."
,'t Is aardig van u, hem daarin
zijn zin te geven.Maar kan ik u
niet wat helpen? wijs mij ook een
bed, dat ik kan opknappen.
„Neen, zeker niet, daar moogt gij
uw vrijen tijd niet aan besteden. Als
gij zoo den geheelen dag hard zit te
werken, is het boter voor u, rustig
een sigaar te rooken in den tuin of
zachtjes wat te schommelen."
„Integendeel een beetje meer be
weging is goed voor mij."
„Wat is het voor een werk, waar
gij zoo hard aan zit te schrijven, als
het niet te onbescheiden is, dat te
vragen
„In het geheel niet.mijn onder
werp is heel populair, ik schrijf over
de vrouw
{Ifor dl vervolgd.)
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,