Be Vreuw van den Predikant.
JUHANI AHO.
Uit het Zweedsche vertaald
DOOR
J. YISSCHER.
22)
„Ja zeker! Hoe zou ik nu anders I
Ga zitten! Nu, vertel me nu eens
hoe het met de jacht afgeloopen is."
Olof antwoordde kortaf, dat hij niet
gelukkig geweest was.
„Dan hebt gij toch zeker een mooien
tocht gehad Ik hoorde van een boerin
dat gij naar een meertje in het boBch
gegaan waartdaar houden zich
doorgaans nog al watervogels op."
„Ja. die zijn nog al gemakkelijk te
vinden als ze er zijn."
„Zyt gij daar gisteren geheel al
leen heen geroeid ik vergat
heelemaal u te zeggen, dat gij wel
een knecht mee kon krijgen."
„Dank, dat was niet noodig."
Elli's belangstelling leek hem ge
maakt. Hij antwoordde zoo kortaf als
't hem maar mogelijk was zonder
bepaald onbeleefd te zijn.
„Mag ik u een glas thee inschen
ken?"
„Neen, dank u?" Maar daar
Elli reeds ingeschonken had en hem
het glas overreikte, moest hij 't wel
aannemen.
„Maar uw man?" vroeg hij plot
seling. „Komt hij niet aan tafel?"
„Hg Hij is weer de gemeente in."
Olof kon zich niet langer inhouden.
Zenuwachtig met zijn lepeltje in 't
glas roerend, zeide hij
„En gij moet dus weer als eene
weduwe leven en nog eene geheele
week de bitterheid der scheiding dra
gen P"
Waar diende het eigenlijk toe, zoo
hatelijk te zijn 't beste was, zich
nergens meer om te bekommeren en
maar stil heen te gaan. als hij 't
hier niet langer kon uithouden. Maar
toen Elli niet antwoordde, ergerde
dat hem toch en hij ging voort:
„Dat moet niet zoo gemakkelijk
zijn?"
„Niet gemakkelijk?"
„Ja, dat dunkt mij zoo
Elli waB een oogenblik stil en
schuilde weg achter den theeketel,
waaruit zij den trekpot vulde. Ter
wijl zij hem weer wegzette, zeide zij
met een lichte trilling in de stem:
„Zeg mij, waarom gij zoo min
achtend spreektzijt gij boos om
iets heb ik iets gedaan, dat
„Volstrekt niethoe kunt gij
zoo iets denkenik vraag ver
schooning, als ik u ontwetend aan
leiding gegeven heb tot dat vermoe
den."
„Maar er is toch iets in uwe stem,
dat
„Dat wat?"
„Iets datik weet het niet
maar ik begrijp niets van u
Dralende met zijn antwoord in 't
zoeken van iets stekeligs, zeide hij
na een poosje met voorgewende kalm
te
„Misschien hebt gij gelijk.... ik
geloof, dat wij elkander over 't ge
heel niet begrijpen."
Dat scheen doel te treffen
„Zoo Maar gij hebt toch zoo dik
wijls het tegendeel gezegd?"
„Als twee menschen te zamen ko
men, gebeurt het dikwijls, dat zij na
eene vluchtige kennismaking meenen
overeen te komen in zienswijze en
levensbeschouwing, maar daarna open
baart er zich vaak iets, dat aantoont
hoezeer zij zich in elkander vergist
hebben."
„Gij hebt u dus vergist in mij
„En misschien gij u in mij?"
„Daar weet ik niets van maar
gij waart het, die dat zei."
„Misschien ligt de fout dan alleen
bij mij .dat zal wel zoo zijn."
„Hoe zoo?"
„Ik heb u niet zoo goed begrepen,
als gij misschien mij. En daar ik
om verschillende redenen vandaag op
die gedachte kwam, kon ik het wel
zeggen of eigenlijk is het maar
een verzoek om vergeving, dat ik
geioof te moeten doen."
„Mijn hemel, wat bedoeld gij toch?"
„Ik bedoel, dat gij u zeker diep
gekrenkt gevoeld hebt, al hebt gij
dat niet getoond, dat ik zoo onvoor
zichtig en volgens uw oordeel mis
schien lichtzinnig gesproken heb over
zaken waarnaar het misschien stui
tend voor u was, te luisteren. Maar
ik deed het niet, omdat ik uwe over
tuiging niet zou hebben willen re-
specteeren, maar omdat ik die niet
kende, of, beter gezegd, dacht, dat
ze eene geheel andere was."
„Maar ik begrijp u volstrekt niet
gij hebt mij nooit gekrenkt, op welke
wijze ook."
„Heb ik niet? Nu, dan is immers
alles in orde."
„Maar waarom dacht gij, dat gij
dat gedaan hadt wat gaf u
aanleiding tot zulk eene veronder
stelling?"
„Als ik mg vergist heb en ver
keerd zag, is het onnoodig dat uit te
leggen."
„Doe het tochik verzoek er
u om."
„Ik wist niet, dat gij om gods
dienst gaaft."
„Maar waarom wat heeft u op
dat idee gebracht?"
„Zijt gij vandaag niet naar 't Avond
maal geweest?"
„Zeker... was dat het? En zoekt
gij daarin zoo'n zeker bewijs van
mijne godsdienstigheid, dat gij
„Is dat niet zeker genoeg?"
„Volstrekt nietik ben niet
in 't geheel niet
„Ik heb natuurlijk slechts geoor
deeld naar mijn zelf. als ik naar
't Avondmaal ging, zou het een be
wijs daarvan zijn
„Zoo moest het ook zijn, ofschoon
het niet altijd zoo is."
„Vergeef mij, dat ik u nu nog min
der begrijp."
„Niet minder dan ik u en aan
een onweerstaanbare lust om zich uit
te sprekeD en schoon te wasschen
toegevende, zeide zij„ik weet niet
anders dan dat ik toen mijn man mg
van morgen verzocht mee te gaan,
aan zijne oproeping gehoor gegeven
heb."
„En zijn wil is natuurlijk uwe
wet!" zeide Olof driftig. Hij was op
gestaan en liep de veranda op en
neer. Elli volgde hem schuw met de
oogen en met een bijna smeekenden
toon in hare stem zeide zij
„Niet zooals gij meentwaarom
vertolkt gij alles zoo verkeerd.gij
moest toch weten
„Wat?"
„Niets"... maar toen zij meende
te bemerken, dat zij Olof gekrenkt
had, ging zij voort: „alleen maar
datweet gij dan niet hoe allerlei
oorzaken iemand kunnen dwingen
waar men zich niet van los maken
kan als men er eenmaal in verward
geraakt is
„En waarvan men ook geen lust
heeft zich los te rukken dat is
alles heel natuurlyk en menschelijk.
dat heet dan groot, zelfs edelalle
dichters hebben dat verheerlijkt
ik zelf kan de stem van 't hart re
specteeren als gij uw man nu een
maal liefhebt en gelukkig met hem
wilt zijn
„En dat gelooft gij werkelijkriep
Elli uit.
Olof was zenuwachtig, het had zoo
lang in hem gegist, gisteren den ge-
heelen dag eu vandaag wilde hij het
zeggen
„Ik geloof niets! Ik spreek slechtB
van wat ik met eigen oogen gehoord
en met eigen oogen gezien heb."
„Eu wat hebt gij dan gehoord?"
Olof trok de wenkbrauwen op en
maakte eene onverschillige, minach
tende beweging met de schouders
„Niets anders dan dat het is zoo
als het behoort te zijn.
Maar Elli zag zijne minachting en
meende te begrijpen wat hij bedoelde.
Zij herinnerde zich waar zij over ge
sproken hadden toen zij den eersten
zondag terugkeerden van de andere
pastorie, zij begreep nu duidelijker
dan ooit, dat dit het was, wat haar
I jarenlang zoo gemarteld had, haar ver
teerd had en vervuld van schaamte
nooit had zij het gewaagd er tegen
op te staan, zij had gehuicheld, ge
logen voor allen maar zij kon niet
dulden, dat ook Olof dat van haar
gelooven zou Het woord was haar
zoo dikwijls bijna van de lippen ge
vallen, het moest eens gesproken wor
den, wat er dan ook van komen
mochten alsof zij eene beschuldi-
ginh afweerde en een jarenlangen last
van hare schouders wentelde, riep zij
hartstochtelijk uit, worstelende met
hare tranen
„Maar het is niet zoo het is
niet waar ik ben niet gelukkig,
ik heb hem niet lief en heb hem
nooit liefgehad
Maar nauwelijks had zij dit gezegd,
of zij schrok van hare vermetelheid,
sidderde voor zich zelve, had berouw
en schaamde zich, en 't hoofd voor
over op tafel werpende barstte zij in
een niet te weerhouden, zenuwachtig
snikken uit.
Olof schaamde zich dadelijk over
zijne brutaliteit, zijne bitterheid en
minachting verdwenen eensklaps, hg
werd geroerd, had berouw en wilde
het tot eiken prjjs weer goedmaken.
Hij sloeg zijne armen om Elli heen
eu trachtte haar zich te doen op
richten.
„Doe zoo niet!luister schrei
zoo nietwees kalm het spijt
mij zoo
Elli sidderde over 't geheele li
chaam bg zyne aanraking. Maar zij
kon niet ophouden met schreien, zy
moest haar hart ontlasten, dat dreigde
te bersten zg wenschte te ster
ven op die plek
Olof ging naast haar zitten, boog
zich tot haar over, verzekerde, dat
hg niets onaardigs bedoeld had, dat
Elli hem verkeerd begrepen had
„Gg veracht my en gy hebt
gelijk ik ben een ellendig schepsel,
eene zwakke stumper
„Neen, neen integendeel
„Gy moogt my wel verachten
ik verdien heten ik ben het
ongelukkigste mensch op de wereld."
„Vergeef my kunt gy dat niet
doen?" ik zou u immers niet zoo'n
pyn gedaan hebben als ik u niet lief
had
En hij was overtuigd, dat hy haar
nu werkelyk liefhad. Hy wilde haar
tot zich trekken, hare tranen af
drogen.
Maar Elli keerde zich af, ging op
staan en liep naar een hoek van de
veranda, waar zy door 't venster
kykende, langzaam bedaarde, ophield
met snikken en hare tranen afdroogde.
Zy zag daar de bekende omgeving,
de plaats, de woning van 't dienst
personeel, op welker drempel de witte
kat onbeweeglyk zat, de schuur, waar
van de eene deur open stond, den
zwengel van den put, den akker.
en alles kwam haar zoo vreemd voor,
alsof zy het nooit eerder had ge
zien of opgemerkt.
Was het mogelyk had zij goed
gehoord had hg gezegd dat hy
haar liefhad was hg nog hier
Ja, hy was hier, hy had haar bij
de schouders gepakt, hy had haar
willen troostenen had hij wer
kelyk gezegd, dat hij haar liefhad?
Olof zat nog steeds en wachtte.
Hij had iets willen zeggen, maar
wist niet hoe te beginnen en hoe hy
het moest inkleedeu.
Na een poosje van stilte keerde
Elli zich tot hem, streek het haar
van haar voorhoofd, zag hem aan
met hare groote oogen vol tranen,
greep zyn hand, drukte haar lang
en zeide met een droevig lachje:
„Nu, goedennacht!" waarna zg
naar binnen ging.
Olof had haar willen volgen en in
zyne armen drukken Maar hij
durfde haar niet eens vjagen, nog
een beetje te blyven.
XVII,
Toen Olof eene poos vergeefs ge
wacht had, of Elli ook terug zou
komen, nam hij zyn hoed en ging
uit, den grooten ryweg op. Een ge-
ruimen tijd liep hy met haastige
schreden voort, zonder te kunnen
denken of zich iets duidelijk te kun
nen maken. By een kruisweg ge
komen verliet hij den grooten weg
en sloeg een onbekend boschpad
in, dat eerst door een berken-
boschje liep, daarop afdaalde naar
een vlak weiland, weer opliep langs
een stuk heigrond en eindelyk uit
kwam bg een hek en toegang verleende
tot een stuk gerooid boschland waarop
een huisje stond. Hy wilde over het
hek klimqjen, maar bleef er op zit
ten. Eerst toen hij daar zittende
neerzag over het bosch, dat beneden
hem lag en luisterde naar de tonen
van de lyster, werd het hem klaar
wat er gebeurd was.
Het was zoo plotseling en met
zooveel overweldigende kracht ge
komen, dat hy niet recht begreep,
hoe het zich toegedragen bad. Nooit
te voren had hg een dergelijk ge
voel gekend. Het was zoo ongelyk
aan alles, wat hy tot hiertoe ervaren
en wat hem nu reeds zoo lang tegen
gestaan had. In dit was iets geheim
zinnigs en ombestemds als in den
zomernacht, die hem omgaf Het was
alsof hy gewandeld had in den be-
tooverden tuin van de een of andere
sage, waar een verspieder kon ver
borgen zyn achter eiken steen en
struik, maar waar men zich toch vry
en ongestoord bewegen mag. By
iederen stap wordt het hart samen
gesnoerd, maar men kan toch niet
terugkeeren. En waarom zou men
terugkeeren? Hg had er niet even
veel recht op als ooit iemand anders?
Hij was het immers, die liefhad en
bemind werd Hij dacht aan zyne
stemming van gisteren en vandaag,
en begreep niet hoe hy zich daar
zoo door had laten overheerschen.
Waar was die twyfel toch vandaan
gekomen was daar wel eenige
grond voor geweest? En al was dat
zoo, wat had dat er mee te maken?
Evengoed kon zy mij mijn verleden
verwyten evengoed kon ik iemand
van my stooten, die in nood tot mg
komt en klaagt, dat hij meegesleept
is. Hg herinnerde zich wat Elli ge
zegd had van hare bruiloftsreis en
de aankomst in het nieuw tehuis.
(ffordt vervolgd.)
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,