DEMOCRATIE.
DOOK
Dr. D. C. MJHOFF.
6)
In denzelfden tijd, of iets later')
ontstonden de comitia tributa, waarin
de Plebejers niet meer naar centurien
stemden, maar naar hun woonplaat
sen of wijken (tribus). Oudtijds be
stonden er 4 stadswijkenthans wa
ren er 17 landelijke wijken bijge
komen, die in later tijd tot 35 werden
vermeerderd.
Vatten we thans kort samen de
voornaamste acta en wetten, die de
rechtsgelijkheid van de Plebejers en
Patriciërs hebben voltooid.
In 471 v.C. werd de wet van Volero
Publilius aangenomen, waarbij bepaald
werd, dat de Volkstribunen voortaan
zouden gekozen worden in de comitia
tributa, en niet meer in de curien
derhalve in die vergaderingen, waar
de Plepejers zelve de macht hadden,
ook niet in de centurien en dus onaf
hankelijk van de hoegrootheid van
den grondeigendom. Ook kregen de
comitia tributa bij die wet de macht,
om het initiatief te nemen en alzoo
de plebesciten (de volksbesluiten) aan
den Senaat ter goedkeuring aan te
bieden.
In 462 stelde de Volkstribuun C.
Terentulius Arsa voor, de wetten voor
taan schriftelijk te doen opteekenen.
Dit geschiedde met het oog op de
willekeur der Patriciërs, in wier han
den de rechtspraak was. Het voorstel
vond bij de Patriciërs heftigen tegen
stand en het duurde dan ook onge
veer 10 jaren, eer het werd aange
nomen. Een gevolg daarvan was in
452 de instelling van het decemviraat,
of van de tien mannen, die eerst op
10 tafelen, later op 12 (de twaalf-
tafelenwet) de wetten deden griften.
Door deze inrichting werd de rechts
bedoeling der patriciërs aan de con
trole der publieke meening onder
worpen. Ten gevolge van de tyrannie
van het tweede decemviraat, waarin
slechts 3 Plebejers zaten, en een
drukkende heerschappij van den adel,1
had er een tegenrevolutie plaats,
waarbij weer het consulaat en het
volkstribunaat, die tijdelijk onder de
tien mannen waren opgeheven, wer
den hersteld.
In 445 werd aangenomen de wet
van den tribuun Canulejus, volgens
welke de huwelijken tusschen Patri
ciërs en Plebejers wettig verklaard
werden. Een ander voorstel van den
zelfden tribuun, dat ook de Plebejers
consuls konden zijn, werd heftig be
streden en gaf aanleiding tot een
vergelijk, waarbij in plaats van de
consuls benoemd werden krijgstribu-
nen met consulaire macht, tot welk
ambt ook de Plebejers konden ge
kozen worden. Dit was een groote
vooruitgang van de volkszaak; doch
ze werd weder te zelfdertijd belem
merd door een nieuw Patricisch ambt
dat der Censoren, welk ambt vooral
in volgende eeuwen hooge zedelijke
en politieke beteekenis heeft ver
kregen.
De aan het eind der 5d° eeuw ge
voerde oorlog tegen Yeji en de in
den aanvang der 41e eeuw plaats
hebbende inval der Galliërs en ver
woesting van Rome hield natuurlij
kerwijze den spoedigen voortgang der
democratie tegen. Toch mag ook in
Momm'cn Röm. Geich. I 278 beweert,
d»t re ontstonden door de Lex Publilia (rie
vervolg tekst)
1) Riertoe behoort het verbaal van Appius
Claudius en Virginia, reeds boven in den
tekst vermeld.
deze schets niet verzwegen wordeu
de naam van den dictator Camillus,
die na den aftrek der Galliërs, het
plan verijdelde om naar Veji te ver
huizen en de stad Rome deed her
bouwen en evenmin, dat de maat
schappelijke nood, dien de thans vol
gende wetten trachtten te lenigen,
voor een deel het gevolg was van
dien Gallischen inval.
In 376 namelijk maakten C. Lici-
nius en L. Sextius een drietal wetten
aanhangig, waarvan de laatste eene
groote staatkundige, de beide eerste
eene niet minder groote sociale be
teekenis hadden. Voor de verbetering
van den staatkundigen toestand der
Plebejers werd geëischt, dat een der
consuls een Plebejer zou zijn. Na
tuurlijk volgde daarover een geduchte
strijd, doch met het gevolg, dat 10
jaren later de eerste Plebejische con
sul gekozen werd. Was dit voorval
eene overwinning voor de Plebejische
aristocratie, nog gewichtiger waren
de andere voorstellen ten bate van
het armere plebs. Het eerste daarvan
betrof de verlichting van de Bchulden.
Had Solon hetzelfde bedoeld en daar
voor den dubbelen muntvoet gelijk
gesteld, Licinius en Sextius wilden
den schandelijk hoogen rentevoet ver
lichten. De betaalde renten moesten
daarom van het kapitaal worden af
getrokken en dit binnen zekeren tijd
dan voldaan. De diepe afhankelijk
heid, waarin hoe langer hoe meer de
schuldenaars geraakten, had toch bij
vernieuwing een geduchte hoogte be
reikt en opdat de misstanden tusschen
de steeds rijker en de steeds armer
wordende Romeinen zouden ophouden,
werd daarbij de akkerwet voorgesteld,
volgens welke niemand meer dan 500
morgen gemeenteland zou mogen be
zitten, terwijl het meerdere onder de
arme burgers zou worden verdeeld.
Ook deze wetten werden na jarenlan-
gen strijd in 367 aangenomendoch
gelijk we nader zullen zien, nooit
uitgevoerd.
Nog hadden in den loop der 4<D
eeuw deze gunstige wijzigingen ten
bate der Plebejers plaats. In 356
werd de eerste Plebejische dictator 1
gekozen; in 335 de eerste Plebeji
sche praetor, terwijl in 338 ook het
censoraat voor hen toegankelijk ge
maakt werd. Een vreemde houding
nam de censor Appius Claudius de
Blinde in 312 aan; waar hij eener-
zijils tal van Plebejers uit den Senaat
verwijderde, opende hij anderzijds voor
handwerkslieden, landbouwers en vrij
gelatenen de comitia tributa. De Lex
Ogulnia gaf den Plebejers aandeel
aan het pontificaat en de augurie,
welke priesterambten tot dien tijd in
het uitsluitend bezit der Patriciërs
geweest waren. Eindelijk werd de
sluitsteen van den geheelen Patricisch-
Plebejischen strijd in 286 gelegd door
de Lex Hortensia, die kort en goed
het veto van den Senaat voor de
plebiciten afschafte
Op zich zelf beschouwd is deze his
torie van de eindelijke zegepraal van
de Plebejers een allerbelangrijkste
bladzijde uit de historie der bescha
ving. Ze bevat daarbij een waar
schuwing voor alle tijden en geslach
ten. Want die gelijkstelling der beide
standen in Rome was een rechtvaar
dige straf voor de kortzichtige zelf
zucht, waarmee de Patriciërs zoo
langen tijd den ontwikkelingsgang
van het volksleven hadden weerstreefd.
Het kan dan ook niemand in den zin
komen, de hooge waarde van die
overwinning voor den Romeinschen
staat te ontkennen. En toch had ook
Een dictator werd nu en dan vooreen
korten tijd gekozen, als oorlog of andere
toestanden dit noodzake'ijk maakten. Dan
traden de Consuls af.
Vgl bij dit overzicht Rosoher Politiek
S. 410-412.
deze medalje haar keerzijde. Uit de
rijke burgers van den Plebejerstand
ontstond een nieuwe aristocratie, die
voortaan samenwerkte met haar vroe
gere tegenstandersen deze oude en
nieuwe adel verzette zich met een
parige kracht tegen de verdere uit
breiding der democratie, tegen alle
rechtvaardige en billijke wenschen
der lagere volksklasse. Doch voors
hands was hun vereeniging een geluk
voor den Staat. Wat men gewoonlijk
de grootheid van Rome noemt, daar
aan is met onderlingen wijdijver door
Patriciërs en Plebejers meegewerkt.
Vele schitterende namen van beide
partijen stralen ons tegen in de roem
volle geschiedenis, die thans volgde.
Thans kon Rome, sterk door de een
heid van haar maatschappij en de
kracht harer staatsregeling, tot de
overwinning van Italië komen en haar
oorspronkelijk kleinen staat uitbrei
den over de geheele lengte van het
schiereiland. Nu werden dan ook de
oorlogen tegen de Latjjnen en de
Etrusciërs voortgezet en viel na drie
Samnitische oorlogen (343299) Mid-
den-Italië en daarna tengevolge van
den oorlog tegen Tarente Zuid-Italië
in Rome's macht. Hadden dapperheid
en militair genie die overwinningen
ten gevolge, staatsmanswijsheid
maakte ze duurzaam en gaf den Ro
meinen de macht, om hoe ook in de
3 Punische oorlogen (264146) nu
en dan zwaar benauwd, ook dezen
eeuwenlangen strijd als zegevierders
te eindigen.
Het kan niemand in de gedachte
komen, de in dien strijd ontwikkelde
deugden der Romeinen te verkleinen.
Er bestaat reden, om met Cicero en
anderen het tijdvak van de Punische
oorlogen, inzonderheid dat tusschen
den tweeden en derden, het bloei
tijdperk van Rome's geschiedenis te
heeten. De roemrijkste namen van de
waardigste mannen versieren de an
nalen van dat tijdperk. Die van Scipio
Africanus en van Cato den Censor
spreken boekdeelen. Zij en tal van
anderen zijn de sprekendste voor
beelden van de deugden van het
Romeinsche karakter, van vader
landsliefde, toewijding, plichtsbesef en
zelfverloochening. De Senaat, thans
niet meer bestaande uit een bevoor
rechten stand, maar uit de bekwaam
ste en aanzienlijkste Patriciërs en
Plebejers, was in die dagen niet het
minst de edelste inrichting. Zijn leden
munten uit door welsprekendheid,
staatkunde, moed en militairen geest.
Onder zijn bestuur, kwam het volk
tot de heldhaftigste en roemvolste
daden„De Romeinsche Senaat was
het voorzichtigste en verstandigste
lichaam, dat ooit de publieke zaak
bestuurde". 1En volgens Cicero
bereikte de Romeinsche constitutie
haar volmaking, toen de Senaat het
voornaamste gewicht in de schaal der
regeering legde. -).
Tot in lengte van dagen zal dat
tijdperk der Romeinsche geschiedenis
voor jong en oud, voor staten en
volken een aantrekkelijk beeld blijven.
Ook in de geschiedenis der bescha
ving neemt het steeds zich uitbrei
dend en veroverend Rome een merk
waardige plaats in. En toch rijst na
elke overwinning, bij den hoogsten
eerbied voor den Staat, telkens de
vraag bij ons op: Maar het volk?
Maar de democratie?
II.
In de helft der 2de eeuw voor
Christus breidde zich het Romein
sche gebied over Italië, Spanje, N.
Stuart Mill. On representative govern
ment
Da republicia C. XXXII.
Afrika, Macedonië en Griekenland
uit. De verwoesting van Carthago
(146 v. C.) zou alle volken de hope
loosheid van eenig verzet bewijzen.
„Do glans van de Romeinsche macht,
de roem van den Homeinscben naam,
ze stegen met den dag. Aller oogen
rustten op Italië. Alle talenten, alle
rijkdom stroomden daarheen en een
gouden tijdvak van vrede en wel
vaart en geestelijk levensgenot scheen
daar te zullen beginnen. Met bewon
dering vertelden de Oosterlingen van
dien tijd elkander van de machtige
Republiek van het Westen, die de
koninkrijken van verre en nabij be
dwong en welker naam voldoende
was om vrees in te boezemen. Met
bevriende en beschermende volken
leefde zij in goeden vrede. En toch
zette zich daar niemand de kroon op
het hoofd, noch praalde in purper
gewaad. Ieder jaar maakten zij een
ander tot hun heer; hem gehoor
zaamden ze en nijd en tweedracht
waren niet bij hen te vinden.
„Zoo scheen het in de verte. Doch
in de nabijheid zagen de dingen er
I geheel anders uit. Want het bestuur
der aristocratie was druk bezig, haar
eigen werk te verwoesten."
Inderdaad die woorden van Rome's
beroemdsten geschiedschrijver uit on
zen tijd, zijn volkomen waar. Alleen
uit de verte scheen Rome zoo groot
omstreeks 159 v. C. Van nabij be
schouwd was diezelfde aristocratie,
die in dagen van gevaar zooveel toe
wijding en offervaardigheid had ge
toond, thans in de dagen van rust
en vrede kortzichtig en zelfzuchtig
geworden. „De ziektestof was lang
voorhanden, maar de zon van het
geluk was noodig om die te ontwik
kelen. Angstig had Cato gevraagd
i wat er van Rome worden moest, als
geen enkele Staat meer was te vree
zen en in die vraag lag een zeer
diepe zin."
Een andere tegenstelling dan van
Patriciërs en Plebejers had zich in
den loop der jaren in Rome gevormd.
Optimaten en Popularen stonden toen
tegenover elkander. Tot de eerste be
hoorden zoowel Patricische als Ple
bejische familien, die in het bezit van
de hooge staatsambten waren. En
allen, die niet tot hun kliek behoor
den, stonden als popularis als novi
homines bij dien Dieuwen adel achter.
Van het oude geslacht, dat in de
bange tijden van Hannibal de hoog
ste deugden had ontwikkeld, was de
een na den ander ontslapen en een
jonger generatie was aan het bewind,
wier eenige gedachte was het behoud
en de vermeerdering harer voorrech
ten. De staat had, volgens dezen, voor
zjjn hoogste ambten geen recht op
den besten man, maar elk lid van
hun kameraadschap een aangeboren
recht op die ambten. Ook was het
karakter van de lagere klasse in Rome
geheel veranderd, nu die Btad in plaats
van het centrum van een kleinen land-
bouwstaat de hoofdstad van een we
reldrijk was geworden.
Mommsen, Röm. getch. Bd. II. S. 68.
'Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE EBVFN LOOSJES, te Haarlem.