DEMOCRATIE. DOOR Dr. D. C. NIJHOFF. 8) Op die wijze en door die middelen trok Gajus Gracchus te velde tegen het bolwerk der regeerende aristo cratie, tegen den Senaat. Hij ontnam aan den Senaat allerlei bevoegdheden, die voorheen zijn praerogatief waren geweest. Tal van administratieve vra gen liet hij voortaan door het tribu naat beslissen of trok zelf het bestuur der zaken aan zich. Zoo kon hij be schikken over de Staatskas, over de domeinen, over de koloniën, over het provinciaalbestuur, over de verdeeling van het koren. Kortom „hij gewende het volk er aan, dat bij alle dingen één man de eerste was en hij wiBt door zijn krachtig persoonlijk bestuur de verlamde slappe regeering van het Senaatcollegie geheel in den schaduw te stellen." Niet langen tijd zou echter Cajus genoegen beleven van zijn hervor mingen. Had hij eerst het geheele volk en do helft der aristocratie op zijne hand, twee nieuwe maatrege len verwekten strijd in zijn eigen gelederen en waren de onmiddellijke oorzaken ook van zijn val. Dit waren zijn voornemen, om aan de Italiaan- sche bondgenooten van Rome het burgerrecht te verschaffen en zijn plan, om Karthago uit zijn asch te doen verrjjzen en met den nieuwen naam van Junonia tot een der eerste volksplantingen te maken. Beide plan nen waren even geschikt om een geweldige reactie tegen hem in het leven te roepen. Dit geschiedde dan ook. Twee jaar na zijn optreden (121), niet ten derde maal als volkstribuun gekozen, werd de dag, waarop het volk zou stemmen over het voorstel van den Senaat op Kathago niet meer te doen verrijzen, een der bloedigste dagen, die Rome gekend heeft. De partijen werden handgemeen, Grac chus vluchtte in den tempel van Mi nerva. Yan de overmacht der tegen standers overtuigd, trachtte hg van daar nog over den Tiber te komen. Men vond daar zijn lijk en dat van zijn slaafzoodat het vermoeden van zelfmoord voor de hand ligt. Duizen den werden in de stad gedood; dui zenden anderen in de gevangenis geworgd. En met den dood van dezen tweeden Gracchus was de laatste po ging, om den Staat het volk te doen dienen en een zuivere democratie in Rome te vestigen, mislukt. Nu volgde de restauratie der oligarchie, die straks onderging in het imperium. Geen karakter is moeielijker te beoordeelen dan dat van Cajus Grac chus. Moramsen, die zijn groote talen ten en deugden wikt en weegt tegen over zijn revolutionaire daden, aarzelt niet te belijden, „dat in dien zeldza- men man en in de wonderlijk politieke constellatie van dien tijd recht en schuld, geluk en ongeluk in elkander zoo zijn gevlochten, dat wat zelden de geschiedenis mag doen, hier plicht matig is, namelijk zijn oordeel terug te houden" Toch zal niemand aan de nage dachtenis der beide broeders, die met zooveel kracht de aristocratie hebben bestreden, de hulde onthouden, die sedert hun dood door het Romeinsche volk, trots alle maatregelen der politie, aan hun nagedachtenis en aan de plaatsen, waar ze gedood zijn, met bijna religieuse vereering is gebracht. En hoe hoog ook Cornelia, hun moeder boven beiden in zelfbeheersching en Mouimsen S. 113. S. 118 vaderlandsliefde uitblinkt, haar woord blijft voor beide martelaars der demo cratie gelden„Zij kwamen om in of bij de tempels der goden. Zij verdien den te vallen op die heilige plaatsen, want ze hadden hun leven aan het edelst doel, het geluk van hun volk, gewijd." III Het ligt niet op onzen weg, de geschiedenis van Rome te vervolgen. Wie lust heeft en behagen in de be schrijving van oorlogsdaden, is bij den democratischen geschiedschrijver niet te huis. Voor hem zijn al die blad zijden met bloed beschreven, en hoe ook door overwinningen schitterend in anderer oog, voor hem zijn ze alle onteerend voor den vooruitgang der menschheid en in strijd met het de mocratisch beginsel door hem gehul digd. Noem die helden tot de Romein sche geschiedenis uit de le eeuw v. C. tot den ondergang van het Kei zerrijk, noem ze Marius of Sulla, Cinna of Flaccus, Pompejus of Cae sar, Augustus of Nero, Marcus Aure- lius of Diocletianus, Constantijn den Groote of Julianus, noem ze, hoe gij wilt, al de schoone idealen van ge zonde volksregeering zijn onder hen vernietigd. Niet, dat we uit ander opzicht die 6 eeuwen zullen verklei nen. Wie zal geen eerbied hebben voor de gouden eeuw der Romeinsche letterkunde, maar het volk in zijn geheel heeft ook deze niet gebaat. De hevige worsteling voor de rechten van het volk is met den ondergang der democratie geëindigd; gelijk de volgende terugblik ons ten slotte kan leeren. De werkelijke en voortdurende macht van den Staat berustte bij een oligarchie. In de vroegste tijden der Republiek, regeerden de edelen krach tens geboorterecht; in later tijd, re geerden de oude en de nieuwe aris- cratie door de macht van het geld. Alle hooge ambten van den Staat, die van consul, generaal, pro-consul en praetor, vervulden ze en samen vormden ze den Senaat. Rome was eenvoudig eene plutocratie geworden en die oligarchie van den rijkdom was het, die de Romeinsche provin ciën plunderde en de Romeinsche bur gers bedierf. In gevaarlijke facties vereenigden zich deze, nu eens samen zwerende met reactionaire senators dan weer het volk vleiende; hun mededingers vervolgden ze met pro scriptie en confiscatie en ze joegen met hunne overwinnende legers hun eigen medeburgers vrees aan. Meer dan eenige andere oorzaak, bracht hun ongebreidelde eerzucht den ondergang aan de Republiek. De democratie is niet de voornaam ste oorzaak van haar valmaar slecht geregeld, verkeerd geleid, bedorven en verlaagd, was zij een verwarrende macht in de Romeinsche politiek en bracht ze het hare bij tot die reeks van revoluties en burgeroorlogen, die de vrijheden van het gemeenebest vernietigden. Was het volk verdeeld in twee vijandige machten, die den staat be dreigden, dan kwamen de generaals tusschen beide met hunne gediscipli neerde legers en dan volgde natuur lijk militaire overweldiging op volks opstanden. De anarchie werd door het zwaard onderdrukt en zoo ver haastten de steeds aangroeiende mis bruiken der democratie de komst van het militaire despotisme. De groote fout in de Romeinsche staatsregeling was, dat er tusschen den Senaat en het volk geen nauwe band bestond, dat er een voortdurend antagonisme was tusschen den volks tribuun en de Comitia eenerzijds en den Senaat aan den anderen kant. De macht van den Senaat en van de comitia waren niet omschreven en buitendien had men twee volksver gaderingen die van de eenturien en van de tribus. Elk dier vergaderin gen kende zich een gelijk recht toe, om wetten te maken; beide bestonden uit hetzelfde lichaam van burgers, doch op een andere wijze geclassifi ceerd en verdeeld. Altijd moest echter de Senaat de wetten van beide comi- tiae sanctioneeren. Zulk een onregel matige verdeeling van wetgevende macht tusschen Senaat en volk kon wel niet anders dan telkens tot collisie leiden. Evenmin als de wetgevende macht van den Senaat, was zijn uitvoerende en besturende macht voldoende om schreven. Die laatste macht deelde hg met de consuls en andere magi straten. Ware de macht der magi straten voldoende bepaald geweest, dan ware daarin tegen alle euvelen der democratie een geneesmiddel te I vinden geweest Doch telkens werden er veranderingen gebracht in de constitutioneele positie der ma gistraten en zoo was de executieve macht in den Staat verdeeld en kon er door mannen als Marius, Sulla, Pompejus en Caesar misbruik van gemaakt worden, om in hun eigen personen buitengewone macht te ver eenigen. Naar geneesmiddelen werd niet ge zocht het denkbeeld van een repre sentatieve regeering, voor velen de grondslag van alle echte democratie, die stellig onmisbaar voor het groote Romeinsche Rijk zou zijn geweest, kwam nimmer op. Daarbij was de vereenigirig van burgerlijk en militair gezag in een en dezelfde hand van de jaarlijksche consuls een groote en verderfeljjke dwaling en alzoo ging de Romeinsche Staat onder in een militaire autocratie, waarin al de sociale euvelen van de Republiek bleven bestaan en verergerden. In die sociale euvelen moet de allerlaatste grond van den val van het Rijk gezocht, meer dan in eenige staatkundige inrichting. Tusschen de verschillende klassen van de Romein sche maatschappij bestond geen ver- eenigiugsput van gemeenschappelijke belangen en sympathieën, noch eenige trapsgewijze opklimming, om hunne wederzijdsche krachten in evenwicht te houden. De samenleving was, zon der een werkzamen ordelijken mid denstand, eenvoudig verdeeld in de armen en de rijken. In de laatste dagen der Republiek waren die beiden evenzeer bedorven. De rijken werden hoe langer hoe meer begeerig en schraapzuchtig. In het bijeenverza melen van rijkdom, werden ze door geen enkel gewetensbezwaar noch door eergevoel teruggehouden. Ze plunderden hun vijanden en de on rechtvaardigste eischen stelden ze aan de gewesten, die aan hun zorg waren toevertrouwd; de aan het algemeen behoorende landen eigenden ze zich eenvoudig toe en ze dreven handel met het geld van den Staat. In hun zelfzuchtig najagen van macht en rijkdom, vergaten ze de vaderlands liefde der oude Romeinen. Terzelfder tijd werd hun zedelijkheid, ook in den begrensden zin van het woord, meer bedorven. Het Romeinsche karakter was meer geneigd tot grove, zinne lijke vermaken, dan tot beschnafde genietingen. Zoo was het met de hoogere klassen die Rome regeerden en onder eiken vorm van regeering hetzij monarchie of aristocratie of democratie zouden zulke be dorven leiders den Staat hebben ten ondergebracht. De arme klassen waren niet min der gedemoraliseerd. Ze waren tot armoede gebracht ten gevolge van i) Vgl. Roic'ur, Politik, S. 413 u ».w. de graanuitdeelingen; bedorven door omkoopingen, verlaagd door de wreo- de manier, om hen te onderhouden en te voeden als beesten. Ze waren bezoedeld met alle ondeugden der slavernijzonder geregelden arbeid, en oneenig door de verwarring van tallooze nationaliteiten, door aanhou dende oorlogen en revolutien her- en derwaarts geworpen. En alzoo mis- ten ze alle elementen, noodig voor een gezonde democratie. Betrekkelijk was daarom de Kei zerlijke regeering een zegen. Toen kwam er ten minste een eind aan tumulten en opstanden. Rome werd door het leger geregeerd, dat Kei zers schiep en onttroonde. Maar elke gedachte van democratie was ver dwenen. Het volk mocht opzien tot zijn Caesar als de belichaming van van de volksmacht; le peuple cou- ronné was de hoogste ironie, de grootste karikatuur van democratie De eeuwenlange worsteling om volks recht en volksmacht had niets dan den schijn daarvan in het leven ge roepen. IH. HET OORSPRONKELIJK CHRIS TENDOM EN DE DEMOCRATIE. Zonder te zeggen, dat in deze schet sen de historischo lijn zal gevolgd worden, zoo mag het toch niet, al vorens we overgaan tot de Middel eeuwen en de Nieuwe Geschiedenis, ontbreken aan eene korte uiteenzet ting van de beteekenis van het oor spronkelijk Christendom voor de de mocratie. Het heeft eeuwen geduurd voor dit Christendom eenigen merkbaren invloed op de staatkunde is gaan uitoefenen. Achttien honderd jaren heeft het een verward en onzeker leven geleid in secten en kleinere kerkelijke vereenigingen, in de roman tische poezie van dichters, in de droo- men van wijsgeeren en de stelsels van filanthropen. Doch thans heeft dat oorspronkelijk Christendom zijn weg gevonden in de kabinetten van koningen en staatslieden, in de ver gaderingen van parlementen, ja zelfs in de meest geheime diplomatieke conferenties. Bij elke sociale hervor ming wordt zijne stem gehoord en te midden van het geraas van elke revolutie wordt aan het zuiver, oor spronkelijk Christendom de aandacht niet onthouden. Meer dan ooit is het dus de moeite waard, te onderzoeken, wat dat Christendom van zijn stichter is geweest. A. Quinet. Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1903 | | pagina 6