DEMOCRATIE.
DOOR
Dr. D. C. NIJHOFF.
13)
y.
DE HERVORMING EN DE
DEMOCRATIE.
Welk recht we ook haddeo, in de
voorgaande schets te doen uitkomen
dat nooit zelfs niet in het donkere
tijdvak der Middeleeuwen, de goede
engelen van vrijheid en gelijkheid,
de schoone beginselen van zelfregee-
ring de menschheid geheel hadden
verlaten, vergeleken met hetgeen in
de 16° eeuw en daarna die beginselen
zijn geworden, waren ze in de vroe
gere maatschappij van het Christelijk
Europa toch slechts sporadische ver
schijnselen. Hetzij men al dan niet
aan den godsdienst voor zich zelf
een groot gewicht toekent, geen be
oefenaar der historie kan zijn enor-
men invloed op den gang der ge
beurtenissen ontkennen. Een wereld
geschiedenis te schrijven, zonder reke
ning te houden met het ontstaan en
den invloed van den godsdienst van
Jezes, ware een abnormiteit. En even
onzinnig zou het zijn, voor de univer-
seele historie te loochenen de groote
beweegkracht der Hervorming. Het
is moeielijk te bepalen, welke motor
de sterkste kracht is geweest in de
tweede helft der 15° of het eerste
gedeelte der 16° eeuw, om de Euro-
peesche menscheid op nieuwe banen
te doen wandelen. Er zijn historie
schrijvers, die de nieuwe geschiedenis
dagteekenen van de inneming van
Constantinopel door de Turken en
wanneer men in aanmerking neemt
den grooten invloed der Renaissance
op de beschaving, dan is er veel voor
die indeeling te zeggen. Anderen en
wel de meesten vangen de nieuwe
historie aan bij de ontdekking van
Amerika door Columbus, en zeker, wie
den stoffeljjken vooruitgang het hoog
ste stelt, zal niet aarzelen, met dit
feit een nieuwe aera aan te vangen.
Doch was het niet eveneens een nieu
we wereld, die ontdekt door Maarten
Luther, een wereld des geestes, die
nog oneindig meer zaden van nieuw
leven in zich droeg, dan de uitwen
dige verandering van de gedaante
der dingen door Columbus' ontdek
king gewrocht.
Wie de Hervorming alleen als eene
vernieuwing der kerk beschouwt,
heeft haar groote beteekenis nooit
begrepen. Geven wp in deze schets
rekenschap van haar machtigen in
vloed op de vrijheid en gelijkheid
der menschen, m. a. w. op de de
mocratie.
1.
In de beginselen van de Reformatie
der 16° eeuw lagen verscholen de
kiemen der meest consequent door
gevoerde democratie. Van koning
Frans I wordt gezegd, dat hij gewoon
was te verklaren, dat „cette nou
veauté tendait k la destruction de la
monarchie", en in een zeker opzicht
had Montesquieu geen ongelijk met
zijne bewering, dat, gelijk de katho
lieke godsdienst meer overeenstemde
met eene monarchie, zoo de Protes-
tantsche meer verwantschap had met
eene Republiek. In zoover is dit al
thans waar, dat de geest der Refor
matie uit de rechten van het individu
geboren, overal het individualisme
heeft bevorderd en daardoor noodza
kelijk in strijd kwam met het vor
stelijk absolutisme, waartegen het
recht van het volk, om zich zelf te
regeeren, gehandhaafd en verdedigd
werd.
De eerste hervormers waren zich
zeker niet bewust van de onmetelijke
gevolgtrekkingen van hun verzet
tegen Rome. Ze droomden er niet
van, dat in hun beginselen de kiemen
lagen van de uiterste democratie. En
gelukkig, dat ze dit niet deden want
als kinderen van hunnen tijd zouden
ze zelf niet bestand zijn geweest tegen
de noodzakelijke consequenties hun
ner leer. Hun beginsel bracht mede
het recht van den mensch om zich
te verzetten tegen een gezag, dat hij
niet als goddelijk of wettig erkende.
Doch, hoe grootsch ook de figuur van
een Maarten Luther op den rijksdag
te Worms moge geweest zijnhoe
hij daar ook voor alle eeuwen en
tijden de rechten van het geweten
tegenover elk uitwendig gezag be
pleitte; toen het aankwam op toe
passing dier beginselen in het staat
kundig leven, kroop Luther terug in
een star conservatisme. De beide be
ginselen van de hervorming: vrij
onderzoek en algemeen priesterschap,
moesten leiden tot algemeene vrijheid
en gelijkheiddoch het supranatu-
reele geloof en de theocratische geest
dier dagen verminkten weder dit
schoon beginsel. Toch zal niemand
ontkennen, dat de democratie onder
de vleugels der Reformatie krachtig
is vooruitgegaan en dat haar popu
laire grondslag steeds helderder in
het licht viel, sedert de theocratische
geest en het supranatureel geloof
verzwakte.
Geen der eerste Hervormers stond
op het schoone en hooge standpunt
van Ulrich von Hutten, die vooral
daarom het Protestantisme zoo har
telijk begroette, omdat het een vrij
heidsbeginsel was, dat het menschdom
zoowel van geestelijke als van wereld
lijke tirannie zou verlossen. Zijn pro
gram luidde kortweg: „Door waar
heid tot vrijheid en door vrijheid tot
waarheid."
Bekend is daarentegen, hoe Luther
geschokt werd door den boerenkrijg,
hoe die uitbarsting van vrijheidszucht
in hem een geweldig tegenstander
vond, en hoe hij heeft medegewerkt
om de vorstelijke macht te versterken.
Welke bedoelingen hem daarbij ook
mogen geleid hebben, aan de an
dere zijde berokkende hp daardoor
het Protestantisme als beginsel groot
nadeel, omdat hij het afhankelijk
maakte van de wereldlijke macht en
er een Staatskerk door werd geves
tigd.
Geheel anders gedroeg zich in de
geduchte maatschappelijke beweging,
die in Duitschland en Zwitserland
de natuurlijke gevolgen waren van
de Reformatie, de dappere Zwingli,
die, zonder er veel over te praten,
de vrijzinnige beginselen van zijn
landgenooten aanvaardde en er op
het slagveld voor sneuvelde. Aan den
boerenkrijg in Duitschland lagen vele
beginselen ten grondslag, die door elk
die 's menschen vrjjheid op prijs
stelde, moesten worden gebillijkt 3).
Gervinus, Einleitung in die Gesch. des
19ten Jshrh. S. 50. In de merkwaardige
historische serieDie Geschicbte des Sozia-
liamns in Einzeld&rsteüungen komt in het
eerste deel. door Karl Kautskj bewerkt, eene
voorstelling van Luther tegenover den boeren
oorlog en de Munstersche Wederdoopers voor,
waarin ongetwijfeld veel waarheid v orkomt:
doch die uitgaat van een onbegrijpelijke mis
kenning van het weten saa allen godsdienst.
Voor den greoten held der religie als too-
danig kan Kautsky geen eerbied gevoelen.
Hij gaat alleen toover met hem mee, als
Luthers hervorming in den aanvang beoogde
de bestrijding van de exploitatie door den
aflaat.
Het is bekend, met welk een cnmeniche-
ljjke wreedheid in Zuid-Duitschland bovenal
die bewegirg is gesmoord. Meer dan lf 0.000
sneuvelden en de schoonste landstreken waren
voor jaren verwoest. Buitendien werd het lot
der overwonnenen nog ellendiger dan voor
heen.
Doch de groote Duitsche hervormer,
terugschrikkende voor de gevolgen
van het algemeene priesterschap,
werd de geweldige bestrijder dier
beweging; de jammerlijke gevolgen
daarvan waren door Luther niet be
rekend. Het ontbrak hem aan ernstig
overwogen en vastgestelde staatkun
dige meeningen.
Melanchthon was hem in dat op
zicht verre vooruit. Diens meeningen
waren zelfs bepaald democratisch
hij verdedigde zelfs de wettigheid om
tirannen te dooden en geen over
heidspersoon mocht iets bevelen, dat
in strijd was met de wet der natuur.
Zijn erkenning van het natuurrecht
is evenmin helder als bij Luther; en
toch vindt volgens hem de eisch van
gehoorzaamheid een grens in dat
recht.
Een ander reformator van grooten
invloed, met name Bullinger, predikte
de absolute gehoorzaamheid en vond
de democratie de schadelijkste en ge
vaarlijkste vorm van regeering.
En Calvijn. Steeds heeft men be
weerd, dat het Calvinisme een sterke
neiging tot democratie heeft gehad.
Zoo kent b. v. de groote leider van
onze Calvinistische staatkunde het toe
aan het Calvinisme van ons volk,
dat het in al zijn rangen en standen
politiek wakker gaat worden en om
een samenstelling van ons Parlement
vraagt, die bij dat ontwaakte volks
leven past. Volgens hem heeft „het
Calvinisme d. i. de Christelijke reli
gie in haar meest ideale opvatting
het proces van het nationale leven
bij de volken steeds verhaast en zijn
die volken, waar het Calvinisme den
sterksten invloed oefende, in politieke
wakkerheid andere volken steeds voor
uit geweest." J)
Hoewel mij hartelijk verheugende
over de democratische sympathieën
van den leider der anti-revolutionaire
partij, meen ik toch, dat het be
roep op Calvijn als democraat lang
niet volkomen zuiver is. Ook Cal-
vijn's politieke denkbeelden zijn niet
ten volle helder, hetgeen men eigen
lijk van een jurist en van een
staatsman als hjj was recht had
te verwachten. Doch uit zijne In
stituten blijkt ten volle 3), hoe
weinig recht hij aan de volksstem
toekende. Het hoofdstuk daarin over
de burgelijke regeering begint met
de opmerking, dat „regeering nood
zakelijk is ten gevolge van het fana
tisme van hen, die de orde trachten
omver te werpen en als ratten in het
stroo pêle-mêle leven zoowel als van
hen, die onbehoorlijk de macht van
vorsten verheffen." „Zij, die beweren,
dat dwang niet overeenkomt met de
Christelijke wet, verraden hun hoog
moed en kennen zich zeiven een vol
komenheid toe, waarvan ze niet het
honderdste deel bezitten." Moeielijker
is volgens Calvijn de kwestie; welke
regeeringsvorm de beste moet geacht
worden ja met het oog op sommige
omstandigheden is het onmogelijk dit
vast te stellen. Doch indien de schrij
ver van de Instituten werd gedwon
gen de voorkeur aan eenige te geven,
dan zou hij die hebben voor een aris
tocratie, of zuiver óf door een zeker
element van volkscontrole gematigd.
Toen dan ook Calvijn zelf in Ge-
nève, dat in opstand tegen den her
tog van Savoye zich tot een republiek
vormde, geroepen werd om daar de
Hervorming te vestigen, toen greep
hij met ijzeren hand ook het Staats
bestuur aan. Kerk en Staat beide
ln Engeland verscheen reeds in 155T een
bloemlezing uit Melanchthon's werken be
trekking hebbende op de politiek onder den
titel »A civil Nosegaj."
De Christen en de Soc'ale nooden en
Democratische klippen door Dr. A. Kuyper,
IV. Cap. 30.
werden door hem in den theocrati-
schen geest van het O. T. veranderd
en eene aristocratische Republiek
werd er gevestigd, zonder eenige
volksinrichting, die de macht der
staatkundige Censors in toom of al
thans in evenwicht kon houden. De
Kleine Raad, die de eigenlijke bur
gerlijke macht bezat en het consis
torie, uit leeken en geestelijken be
staande, vulde zich zelf eenvoudig
aan, overeenkomstig het aristocrati
sche gewoonterecht, destijds in alle
Zwitsersche steden heerschend.
Ook in de leer van gehoorzaamheid
aan de gestelde machten is Calvijn
alles behalve democratisch. Hij stemt
toe, dat het haten van tyrannen een
natuurlijke stemming is van den men-
schelijken geest, maar met zijn ge
bruikelijke verachting voor natuur
lijke instinkten, acht hij „de gehoor
zaamheid aan vorsten, wie ze ook
zijn en al vervullen ze geen enkel
hunner plichten, een bewijs van eer
bied jegens God." Want, zoo is zijn
redeneering met die van velen, een
onrechtvaardig vorst vervult de doel
einden van God, om het volk voor
zijn zonden te straffen, „Wanneer wij
ons herinneren, dat de slechte konin
gen bij hetzelfde raadsbesluit Gods
zijn aangesteld als de beste, dan
zullen we nooit de oproerige gedachte
dat een koning behandeld kan wor
den overeenkomstig zijn verdiensten
en dat wij niet zouden gedwongen
zijn goede onderdanen van hem te
zijn, omdat hij geen goed koning voor
ons is." Wij beseffen, dat is de vol
ledige theorie der lijdelijke gehoor
zaamheid. De Stuarts konden zich op
geen betere autoriteit beroepen, als
zij beweerden tegenover het Engel-
sche volk, dat ze alleen verantwoor
delijk waren voor God.
Niettegenstaande echter die prae-
missen van lijdelijke gehoorzaamheid,
komen er bij Calvijn politieke denk
beelden voor, die niet aan het volk
als individuen, maar aan de volks
representanten vrijheid geven om hun
ontevredenheid te uiten en als volk
de tirannie te weerstaan. Zelfs wor
den de lezers der Instituten vermaand,
om gehoorzaamheid te weigeren als
die in strijd is met de gehoorzaam
heid aan God. Ze zijn wel onder
worpen aan hun vorsten, maar alleen
onderworpen in den Heer. Of zou
God afstand gedaan hebben van zijn
rechten aan zekere stervelingen, om
die over hun onderdanen te doen
heerscheD f Calvijn besluit dan ook,
dat de bijbel alleen beslissen kan,
wanneer en waar de plichten van den
onderdaan tegenover den vorst ein
digen. Doch daar elk in den Bijbel
vindt, wat hij begeert, zoo wordt van
zelf elk individu wedor de rechter in
deze gewetenszaak.
Zoo is er dan toch geen twijfel
aan, of volgens de Instituten mag
een volk als volk en een individu
als individu weerstand bieden. Doch
even zeker is het, dat de oorspron
kelijke stelling van de gehoorzaam
heid niet door bijzondere gevallen
mag worden omvergeworpen. Aardig
is het opgemerkt, dat wij Calvijn
alleen dan goed lezen, als we ons
voorstellen, hoe de plicht van onder
werping door een heraut op de markt
plaats wordt geproclameerd terwijl
het gemompel van het recht van
weerstand in de bijlanen der stad
wordt vernomen.1)
Want volgens Beza droeg Calvijn
zijn Instituten op aan Frans I „pour
lui faire entendre que faussement et
calomnieusementles pluslovaux sujets
étaient chargés des crimes d'héresie
et de rebellion."
G. P. Gooch, Englisch deraocr ideas ia
the 17th cent. 1898 p. 6.
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.