DEMOCRATIE. DOOR Dr. D. C. NIJHOFF. 26) Wij bedoelen het overtuigend ar tikel van prof. Molengraaf in de Gids van September 1.1. Die besohouwing boezemde mij bijzondere belangstel ling in, omdat reeds een halfjaar te voren door mij in de Ned. Spectator naar aanleiding van het reeds ge noemde hoogst belangrijke werk van een Nieuw Grieksch staatkundig denker, nam. Nic. Saripolos, de even redige vertegenwoordiging besproken was 2) Ik had toen niet durven hopen, dat de zwakke uitingen, die we daar over hier te lande hadden gehoord, zoo spoedig door zulk een machtige stem zouden worden versterkt. Inder daad prof. Molengraaf heeft wel gelijk de hoogste eisch der democratie is proportioneele vertegenwoordiging. Beide, èn algemeen stemrecht èn pro portioneele vertegenwoordiging moe ten in de grondwet worden afgekon digd. De enkele Staten waar het laatstgenoemde beginsel ingang heeft gevonden, zooals in België en Zwit serland, kunnen ten bewijze strekken, hoe nuttig het werken kan. Vooral Zwitserland's kantons, waar het even redige kiesstelsel is ingevoerd, zijn overtuigend. Waar elk der partijen naar hun getal vertegenwoordigd moe ten zijn, is de angel van den politie- ken haat afgestompt. België, dat het algemeen stemrecht nog mist en al leen als correctief der proportioneele vertegenwoordiging invoerde, kan slechts voor een deel als bewijs gel den. Wij hadden gehoopt, dat inzon derheid de Roomsche staatsparty hier te lande met algemeene eenstemmig heid daarop zou zijn ingegaan. Niet anders dan voordeel was er voor haar te wachten geweest van de verwezen lijking dier eminente billijke politieke gedachte. Indien die staatspartij het als parool had aangenomen by de aan staande verkiezingendan zou men hebben kunnen verwachten dat onze Nederlandsche politiek op waardige banen geleid zou zijn. Doch hoe klein onze staatkunde en onze staatkundi gen zijn, is uit de oppositie daartegen bij vernieuwing gebleken. Men wilde het denkbeeld wel vasthouden voor het vervolgmaar ondertusschen ook van katholieke zijde blijven volgen die akelig kleine politiek, die slechts langs dnistere wegen kruipt en oogen- blikkelijk voordeel van den stand der partijen hooger stelt dan een beginsel. Toch zal het eenmaal zoo ver moe ten komen. Aan prof. Molengraaf de eer, dat hij een lang verwaarloosd denkbeeld zoo onbeschroomd in het volle licht heeft geplaatst. Nog een ander hoogleeraar in de rechten heeft zich in 1900 zeer ver dienstelijk gemaakt met de uiting eener gedachte, die bij mogelijke grondwetsherziening niet zal kunnen nalaten haar invloed te toonen. Be doeld wordt het artikel van prof. Krabbe uit Groningen over onze con- stitutioneele monarchie Stippen we daaruit het volgende aan en trekken wy de consequenties voor de ont wikkeling onzer democratie, die moe ten voortvloeien uit de ontegenzeg gelijk juiste beschouwing van den hoogleeraar. De volgende pikante waarheden vinden o. a. in Krabbe's opstel een plaats: ,De verbazende moeite, die men zich telkens opnieuw geeft, om Zie slot vorige schets. Zie N. Spectator 14 April 1900. Gids. ïehr. 1900. de beteekenis onzer monarchie bln..r te leggen, zal wel een gevolg z u van de omstandigheid, dat de vor men, waarin het staatsgezag zich doet gelden, in volmaakten tegen spraak zjjn met den werkeljjken toe stand. De vorm, waarin o. a. de i wetten ter kennis van het publiek gebracht worden, doet den koning als wetgever spreken, niettegenstaan de hij staatsrechterlyk geen den min sten iD vloed op die wetten heeft ge had Geheel onschuldig zijn die vormen niet. Ze geven voedsel aan theoriën, waarbij nog veel van de koninklyke macht wordt gesproken. In normale tijden verandert dat aan de toestanden niet, maar bij een con flict tnsschen koning en volksver tegenwoordiging kan een theorie, die op zulk een souvereine wjjze de feiten verwaarloost, zeer gevaarlijk worden. Niet voor de volksregeering, maar voor het koninkljjk ambt zelf. Hij die zjjn hand zou opheffen tegen de voort schrijding der democratie, om het koningschap zjjn ouden staatkundigen invloed te hergeven, zou aan de in stelling een doodelijke wond toebren gen". Volgens prof. Krabbe is dan ook de constitutioneele monarchie een on logisch samenstel wij zouden er bij willen voegen: een contradictio in terminis. De koning teekent be sluiten en wetten, door hem niet ge maakt. .Comment peut il signer, ce dont il ne répond pas?" vroeg te recht Benjamin Constant. Krabbe be twist ook het goed recht, om onzen regeeringsvorm monarchaal te noemen. Er hapert iets aan het monarchale van een regeeringsvorm als de onze. De arbeid van een eeuw heeft nog niet de beteekenis van een t consti tutioneele monarchie" tot volle klaar heid gebracht. Plechtig noemt men wel onzen regeeringsvorm: Consti tutioneele monarchie met parlementair stelselmaar in den grond der zaak verdient die zonder omwegen ge noemd te wordenRepraesentatieva volksregeering. .Terugkeer tot de monarchie als beslissende macht, is eene onmogelijk heid. Onze regeeringsvorm wortelt in een historisch verloop van gebeur tenissen, buiten wier lijn een her leving van het monarchaal beginsel ligt." Na uit de geschiedenis van Engeland, Frankrjjk, Duitschland en Nederland gedurende deze eeuw van zoogenaamde „constitutioneele monar chie" te hebben duidelijk gemaakt, hoe die naam niet overeenkomt met het wezen der zaak, eindigt prof. Krabbe zjjn studie o.a. met deze uit spraken .De waarborg ligt alleen in 's konings onafgebroken en bljj- vende gezindheid, om zjjn persoonljjk willen altjjd ondergeschikt te maken aan de politiek der Tweede Kamer. Geen wet, geen grondwet kan, met het behoud van het koningschap rechtszekerheid geven voor een volks regeering. Zietdaar den hoofdinhoud van prof. Krabbe's artikel en de meest spre kende zinnen daaruit. De slotsom, waartoe echter die hoogleeraar komt, is vooral na de krasse uitspraken uit zjjn pen, zeer zwak te noemen. Volgens hem rest een volk, als het onze, niets dan te vertrouwen op het karakter en de bljjvende gezindheid van den koning en vindt hjj vol maakt vrede bij het historisch woord .Sire, votre caractère est une con stitution." Naar het mij voorkomt, is deza gevolgtrekking met eenige mooie woorden over de zedeljjke macht van het koninklijk ambt voor den stel ler van het stuk veel te zwak. Is men eenmaal zoover gegaan, om te beweren, dat de constitutioneele mo narchie eigenlyk een onding is en dat de vormen van onze staatsrege- ug, ziover die betreffen de konink lijke macht, toch lang niet onschul dig zijn; dan moeten de gevolgtrek kingen andere wezen dan de heer Krabbe maakt. Wy geven hem vol mondig toe, dat onze regeeringsvorm niet meer monarchaal kan genoemd worden 1dat alleen de ware naam daarvan is repraesentavieve volksre geering. Evenzeer geven we toe, dat elke inbreuk op de rechten der volks vertegenwoordiging slechts tot schade van de koninklijke macht kan uit- loopen. Maar de conclusie om voor het vervolg alleen te vertrouwen op het karakter van den koning, achten we met zijn flinke uiteenzetting wei nig in overeenstemming. Ik zou hier willen herinneren aan de onbedrie- gelyke ware woorden van Max Nor- dau in zijn Leugens der Maatschappij, in dat leed, dat gewijd is aan de moiiarchisch-aristocratische leugen. Hoe kras ook uitgedrukt, hoe scherp ook geformuleerd, voor velen te kras en te scherp, de waarheid, die er in ligt, is door niemand te ontkennen. „In de werkeljjk constitutioneel be stuurde landen is de verhouding van den monarch bepaald een onwaar dige, maar de schjjn zijner macht wordt zoo zorgvuldig gehandhaafd, men vermijdt zoo behendig, zjjn on beduidendheid in het licht te doen treden en de voorrechten, aan zijne betrekking verbonden, zijn zoo vlei end en aangenaam, dat men het des noods begrijpen kan, wanneer man nen, die anders niet geheel elk ge voel van eigenwaarde missen, zich tot het spelen van deze dwaze rol laten gebruiken. In de landen daaren tegen, waar de constitutie louter in schjjn bestaat, is de rol van hans worst het deel der volksvertegenwoor digers en men beseft nauwelijks, hoe mannen, die dezen naam dragen, zich niet te goed achten, om op den koop toe, het epitheet van nar te ver dienen. De constitutioneele vorst kan misschien vergeten, dat hij aan een carnavalpret mee doet, wanneer hij in zjjn rijk uniform gedost, in zijn prachtig paleis zit en het aanzienlijk jaargeld beurt, omstuwd door zjjn buigende en kruipende hovelingen. Hij weet maar al te goed, dat de pret een treurig eind zou nemen, zoodra hij een enkel uur zijn rol in ernst wilde spelen." Toch is er volgens denzelfden schrij ver groot gevaar, dat ook de consti tutioneele koning den schijn zijner macht tot werkelijke macht zalmaken. „Men zegt, dat de koning van echt constitutioneele landen minder macht heeft dan de president in de Ver- eenigde Staten. Dit zegt men, maar men dwaalt en die dwaling zal een maal voor de volken op een geduchte misrekening uitloopen. De macht der koningen is nog zeer groothun in vloed werkt, zoo niet door de con stitutie, dan toch er langs en er onder door. Gladstone, gewis een bevoegd beoordeelaar, heeft inder tijd in de „Ninetheenth Century" belangrjjke mededeelingen gedaan om trent den invloed der monarchen. Som mige in onze dagen verschenen ge denkschriften en briefwisselingen ge ven omtrent dit punt ophelderingen van groot belangDaaruit zien we, hoe de vorsten vaak uit hun kabi net, over de hoofden van natie en ministerie heen, hun draden spannen, waardoor zij vertrouwelijk verbonden zjjn. Zij beraadslagen en geven berich ten zjj beoordeelen elke politieke gebeurtenis van hun eigenaardig standpunt en tegenover de beweging i) Opmerkenswaard, dat groote staalkundige schrijvers als o. a. Rorcher in rijn hoofdstuk over de Monarchie geen plaats geeft aan wat wij noemen constitutioneele monarchie. Zie zijn «Politik". des volks, dat zjjn rechten kent en die wenscht te handhaven, zjjn zij solidair. De volksredenaars houden treffende toespraken van de tribunes de volksvertegenwoordigers spreken met veel nadruk in het parlement; de ministers geven met ernstig gebaar opening van zaken; allen zijn over tuigd, dat hun invloed de overwe gende is voor de lotgevallen van hun land. Intusschen glimlacht de koning en verzendt briefjes aan zjjn vorste lijke vrienden buiten de grenzen, maakt alle mogeljjke afspraken betref fende verbintenissen en uitsluiting, oorlog en vrede, verovering en inlij ving, beperking of concessieen zoodra het plan gereed is, wordt het ten uitvoer gelegd, al praten de parle menten nog zooveel tegen... Kortom de koning, de constitutineele koning verstaat behendig de kunst, om den schijn van macht in werkelijkheid te veranderen; terwijl men gemeend had, hem te bedriegen, door hem voorrechten te schenken, zonder de macht er aan vast te knoopen, er gebruik van te maken." Yeel bewijzen voor de waarheid in Max Nordau's paradoxale woorden gelegen, behoeven waarlijk niet te worden bijgebracht. De jongste ge schiedenis van de neutraliteit der Regeeringen en Vorsten tegenover den schandelijken Z.-Afrikaanschen oorlog, in openbaren strijd met de stem des volks in ons werelddeel, is voldoende bewijs. Hoe uitgebreid zal geweest zijn de briefwisseling tus- schen de verschillende hovengansch buiten allen en alles om! De eigen- ljjke macht berust dus nog voor een groot deel bij de vorstenook bij de constitutioneele, die slechts de gewe tenlooste staatsdienaars noodig heb ben, indien ze hun politiek willen doorvoeren. Het zjj verre van my, een en ander toepasselijk te willen maken op onzo constitutioneele vorstin. Hoewel ko ningin Wilhelmina waarljjk niet ver dacht kan worden van antipathie tegen het Boerenvolk, toch neemt dat alles niet weg, dat ook zjj die macht heeft, die Max Nordau bedoelt. Nooit kan zeker die persoonljjke invloed geheel worden geweerdhet geen ook niet wenschelijk was. Maar de wet mag in geen geval die macht verweerderen. En daarom wordt de herziening van de 6e Afd. van het tweede hoofdstnk der Grondwet, niet minder dan de herziening van Art. 80 aan den toekomstigen wetgever aanbevolen. Twintig atikelen zjjn in die Afd. alleen gewijd aan de macht des konings. Nu zegt men wel, dat dit slechts een vorm ismaar dan is het ten eerste een gelogen vorm en ten tweede komen er nog verschil lende artikels in voor, waarvan mis bruik zou kunnen worden gemaakt. In bijzonderheden wil ik niet treden maar dat de koning oorlog verkaart (art. 58); dat de koning adeldom verleent en ridderorden instelt deze zoo anti-democratisch mogeljjke bepalingen moesten toch eigenlyk uit de gronwet worden verwjjderd. Wie de gevolgen van die artikelen niet inziet, ontbreekt het zeker aan het orgaan, om de gevaren daaraan ver bonden, te doorzien. Afzonderlijke beschouwingen waren daarvoor noo dig, doch ieder kan inzien, dat hoe meer adel er in een lnnd zioh ver dringt om den troon, tenzij ieder burger den adelijken titel verkreeg, des te grooter de afstand wordt tus- Bchen koning en volk. Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERTfEIf LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1903 | | pagina 6