BIJ MOEDEE THUIS DOOR ARNE GARBORG DIT HET NOORSCH VERTAALD DOOR M. A. ZEEMAN. I. 8) Waar men was of kwam, waar men ging of stond, God was er. Al wilde zij nog zoo ver wegvluchten of nog zoo diep onder den grond kruipen, God was er. Zij kon hem nooit ont komen. En ofschoon hij zelf onzicht baar was, zag Hij alles- Al was het de donkerste nacht, waarin niemand auders zien kon, wat zjj uitvoerde God zag het. Zelfs hare gedachten zag hij. Al dacht ze alleen maar aan iets s kwaads, dan werd Hij boos. Zij moest dus een lief meisje zijn, of hare moe der bg haar was, of niet; want als God boos werd, dan hielp er niets meer aan. Fanny werd zoo bang, dat zij den heelen dag aan haar moeders rokken hing, dat vond zg veiliger. Hare moeder lachte er om. In Juli werd juffrouw Holmsen met Fanny voor een veertien dagen te logeeren gevraagd bg boer Wiïg op Vik. Het kwam van pas In haar huis was dit jaar zooals gewoonlgk gebrek aan het noodige. Bgzonder gezellig was het niet op Vik. De vrouw des huizes was saai en stgf, en de boer zelf zat altgd te lezen in het Morgenblad." Maar Fanny vond het er prettig. Met Gina Wiïg was ze den heelen dag iu de weer; waar ze zaten, wie kon het zeggen? maar soms gunden zij zich bgna geen tgd om te eten. Zg waren zulke goede vriendinne tjes, dat, toenjuffrouw Holmsen naar de stad terugkeerde, Fanny nog wat blgven mocht tot gezelschap van Gina. Het vermakelgkste op Vik vond Fanny de kalveren, waar ze echter niet dicht bg durfde komen, en dan de kuikentjes, en erg prettig was het ook in de knechts- en meidenkamer. Zg was graag bij de melkmeid, die haar zooveel room en melk liet drin ken, als zg maar wilde; ook de an dere dienstboden hielden van haar. Zg zat bij de knechts op schoot, zong liedjes voor hen, preekte en verkocht allerlei wgsheid, en dan hadden ze pret. Zij leerde er vreemde dingen, en hoorde verhalen en sprookjes vertel len, zooals zij te voren niet kende. Het was een heele aardigheid, von den de meiden en knechts, haar van alles te leeren, zg was zoo klein en trouwhartig, nam de domste dingen zoo voor goede munt op en deed alles zoo grappig na, dat men zich ziek kon lachen om haar. Een oude arbei der mompelde wel, dat het niet te pas kwam, het mooie kleine ding zoo iets te leerenmaar zg lachten hem uit. „Denk je, Hans, dat het kind er iets van begrgpt?" „Neen, maar De melkmeid kon het mooist vertellen. Zij kon alle sprookjes van asschepoester en van de reuzen ook vertelde ze van den vos en den beer, en het gebeurde ook wel, dat de knechts van haar gedaan kregen, dat zg het verhaal deed van den dommen jongen, die wou gaan trou wen. Dat was ook een gekke geschie denis, het meisje hield niet van hem en liep weg, en in plaats van haar vond hg eene geit. De knechts moes ten dan zoo lachen. Maar de melk meid wilde niet alles vertellen, wat de knechts wilden hooren. Eens op een morgen aan het ont bijt zei Gina's vader ernstig tegen de kleine meisjes, dat ze niet in de bediendenkamer mochten gaan. Zg hadden daar niets te maken. „Ik ging mee met Fanny," verontschul digde Gina zich. „Ja, maar je wist, dat je dat niet mocht," zei haar vader. Fanny zat met groote oogen te kgken. Waarom zouden ze daar niet naar toe mogen gaan Gina's moeder keek al zoo streng. Waarom mocht het niet? Gina, die een jaar ouder was dan Fanny, zat heel stil en zag er zoo zoet en gehoorzaam uit als 't maar kon. De meisjes speelden dien dag met de poppen en kwamen niet buiten. Waaaom mogen we niet bg de knechts en meiden komen?" vroeg Fanuy. „Vader en moeder willen het niet hebben," zei Gina. Op zekeren avond kwam Fanny op het eri de melkmeid tegen en half verscholen achter haar rokken sloop ze de bediendenkamer binnen, vast van plan haar eigen hoofdje te volgen. Zij had er weinig pleizier van, al heel gauw kwam Gina haar roepen. Toen zij buiten kwamen, begon Fanny te huilen. „Waarom schrei je?" vroeg Gina. „Nu zeg je het tegen je vader en moeder," klaagde Fanny. „Als je mij vertelt, wat ze jou ver teld hebben, dan zeg ik het niet," verzekerde Gina. „Ze hebben niets verteld, je kwam me weghalen 1" „Morgen zal ik je niet komen roepen, maar dan moet je mg alles vertollen. Wil je?" „Als je't dan maar niet aan je vader en moeder overzegt „Neen, dat beloof ik je." Den volgenden avond ging Fanny weer er heen. Zg dacht wel even aan hem, die overal washij moest eens op de loer liggen in dien donkeren hoek achter de trap naar den hooizol der, zg was erg bang maar ging toch naar binnenzij had het Gina beloofd. En toen ze eenmaal binnen was, en goed en wel geborgen bg de melkmeid, had zg geen angst meer. „Vertel nu, Marit! toe vertel nu!" vleide zij. En Marit vertelde, ook de geschiedenissen, die de knechts zoo graag wilden hooren, 't was of ze er nu niet meer op tegen had. Maar het was niets aardig, wat zg vertelde. De knechts lachten wel nu en dan, maar Fanny begreep niet waarom. Eerst hoorde zg een sprookje van een prinses, en van een aardigen jongen, die voor hare kamerdeur mocht slapen, en later vond de koning goed, dat hg met haar trouwde. En toen vertelde Marit van een dommen jon gen, die voor den gek werd gehouden dooreen grappenmaker. „Als je bg je meisje aan tafel komt, moet je zoo doen en zoo doen en dit en dat zeg gen, anders is het niet goed," zei hij en toen de arme jongen precies zoo deed, als hem gezegd was, waren ze allemaal boos op hem. De knechts begonnen weer te lachen en de dienst meisjes deden zoo verlegen. Fanny kon er niet bij. „Doen de menschen zoo, als ze verjoofd zijn?" vroeg ze op eens. „O!" gilden de meisjes en de knechts schaterden. „Neen, als ze getrouwd zijn," zei de melk meid bij de hand. „Waarom trouwen ze dan?" vroeg Fanny. Er werd nog harder gelachen, nog meer gegiegeld. „Ja, Marit, zeg haar dat eens," riep een der knechts. „Dat kom jeyvel te weten als je groot bent," lachte Marit. Gina kreeg de verhalen te hooren, zoo goed als Fanny ze zich wist te herinneren; soms lachte en giegelde zij precies zooals de dienstmeisjes hadden gedaan. „Waarom lachje?" vroeg Fanny. „Och daarom," ant woordde Gina, „je moet dat aan nie mand anders vertellen!" „Waarom niet?" „Wel omdat het leelijk is." „Leelijk? Waarom?" „Je kan toch wel begrijpen, dat het leelijk is. Toe vertel nu verder, Fanny." Maar op eens werd Fanny naar de stad teruggezonden. Heel bedrukt en bang stond ze voor hare moeder. Juffrouw Holmsen las den brief, dien Gina's moeder had meegegevenda delijk werd de roe gehaald. Dat was een flink pak slaag. Zulke harde klappen had Krulkopje nog niet gehad. Maar ditmaal maakte de straf indruk op haar. Zg werd niet boos en gilde niet. Maar den heelen dag daarop kroop ze om zoo te zeggen weg. Tusschen- beide schreide zij, stil, onderdrukt, bgna als een groot menscli; hare moeder werd angstig en begon zich af te vragen, of de schrik ook te he vig kon geweest zijn voor haar ver stand? Toen Fanny te bed lag 's avonds, begon zij zoo te snikken, dat het naar was om aan te hooren. „Neen, maar, Krulkopje, wat scheelt er nu aan? Ben je heelemaal van streek? Wat is toch, lieve kind?" „Nu ben u ben u boos op mgsnikte Fanny. „Neen, maar kindlief, hoe denk je dat nu? Je weet toch wel, dat moeder nu weer goed op je is Als je 't maar niet weer doet, dan denkt moeder er nooit meer aan „Och neen," klaagde Fanny, „u ben boos op mg, alle menschen zgn boos op mij en God ook, allemaal!" „Och kom, daar is niets van aan, kind, wees nu maar lief stil en bid het Onze Vader. Als je God bidt, je weet wel, dat alles dan weer goed wordt. Kom: „Onze Vader Onze Va h, hk, hk! „Va der, die in hk hk Het duurde dien avond lang, eer Fanny sliep. Een vreemd kind, dat Krul kopje. Op zekeren avond was juffrouw I Holmsen in het hotel bij Juffrouw Mühlberg. Daar maakte zij kennis met iemand uit Kristiania, den heer Solum, een handelsagent, die haar van de „Boschnymf" het een en an der vertellen kon. „Zeker," zei hg met zgn bedaard lachje; ,'t is alles waar wat u van haar gehoord hebt, al het slechte. Wat zegt u beschaving? ze is niet beschaaf der dan een gewoon dienstmeisje." „Heeft ze niet een rijken oom in Amerika?" „Neen, rgk is ze wel, maar ze is het geworden door den drank." „Wel, dat is wat nieuws, dat moet u nader uitlog gen." „Ja, ze diende bg eene rgke weduwe, die aan den drank was en zg deed mee, en toen werden die twee zulke dikke vriendinnen, dat toen de oude vrouw stierf, juffrouw Aaberg alles van haar erfde." „Wel heb ik van mijn leven! Dat zoo iemand er zoo gemakkelgk aan komt 1" Er klonk iets van wan gunst in den toon, waarop juffrouw Holmsen dit zei. „Getrouwd?" Solum trok zijne breede schouders op, „wie zou zoo'n vogelverschrikker willen hebben „Als ze zoo rijk is?" „Neen weet u, ze had een te slechten naam. „Zoo, zoo, dan was het er net een voor hem„O, u meent voor Nu, u kunt u troos ten, hg is niet de eenige Juffrouw Holmsen wist niet, wat zg hoorde. De naaimeisjes hadden nog niet eens het ergste verteld. Ach, ach de kinderen! „'t Is toch ze ker niet alles waar, mgnheer Solum Maar Solum verzekerde, dat hg wist wat hg zei. „Ik handelde in den laatsten tgd met bosschen, moet u weten, en zoo heb ik van „Elmerud" het een en ander gehoord. U moet niet gelooven, dat het niet bekend is!" Die arme, arme kinderen Maar dat zoo iets gebeuren kon Dat in een christehjk land zoo iets geduld werdMoesten zulke vrouwen niet gevangen gezet worden? Juf frouw Holmsen kwam in opstand te gen zooveel vreeselijks. Solum haalde zgne schouders op. „Als er geen kinderen zijn zei hg, „en ais iemand hef heeft zooals zg die er warmpjes inzit en nie mand iets schuldig is dan gaat het niemand aan, wat men in zgn eigen huis belieft te doen, nietwaar? Natuurlgk zou een echte dame zich anders gedragen." Juffrouw Holmsen sloeg op eens hare oogen neer. Solum zag haar aan met een zoo vasten, kalmen blik, dat zij een vreemd gevoel kreeg. Solum was reiziger geweest, en zoo was hg bg de Miihlbergs een huis vriend geworden Dien avond gaf juffrouw Mühlberg een feestje te zijner eere, juffrouw Holmsen moest daar ook bg zgn. Zg hadden een heel gezelligen avond, Solum was een bij zonder aardige man, bedaard en loch niet saai, vroolgk en ernstig te ge lijk. Juffrouw Holmsen dacht, dat hij zijn best deed om een goeden indruk op haar te maken Hg was wel is waar getrouwd; maar die arme Mar tha Solum schudde zijn hoofd en zag er uit als een bezorgd echtge noot: „zg wordt niet oud, vrees ik." „Is zg sukkelend?" „Ja, een zwakke borst?" „Arme ziel, dan is er zeker weinig hoop op herstel." „Ze zal het, vrees ik, niet zoo heel lang meer maken." Wat erg aantrekkelgk was in So lum, was dat hij zooveel van kinderen hield. Het kwam over Fanny te spre ken, en nu moest juffrouw Holmsen den heelen avond van haar vertellen. Juffrouw Mühlberg deed het hare er bg. „Weet je nog wel, toen „Weet je nog wel van laatst „Herinner je je nog, dat ze voor het raam stond en kushandjes gaf aan Frits, die op straat haar toeknikte, „natuu'jik verjiefd op mgzei ze tusschen ieder kusje, natuu'jik ve'- jiefd!" Ha ha ha! „O, en nu op haar verjaardag, toen mevrouw Dahl haar de nieuwe schoentjes stuur de „Ja, die was ook goed. 's Morgens heel vroeg, toen ze nog niet eens op was, kwamen die schoen tjes „Nu moet je opstaan," zei ik, »en gaan bedanken." „Neen," zei Krulkopje, „ik wil niet bedanken, u moet maar zeggen, dat u er wel voor zult naaien, Moeder!" „Ha ha! heb je ooit gehoord? Zoo'n kind!" „Zg had zeker wel eens hooren zeggen, dat mevrouw Dahl zoo erg op den penning is Weet u nog, juffrouw Mühlberg. hoe ze altijd twee keer achter elkaar men schen vroeg?" „Of ik dat nog weet dat geloof ik 1" „U moet weten, mijnheer Solum, dat ze twee partgen gaf, den eersten dag voor voorname lui, en dan vroeg ze den dag daarop op de klieken „Wel, dat was slim bedacht van die vrouw!" „Dan vroeg ze ons, ziet u. Maar ze liet het later welze moest er zooveel over hooren „Ja, u was scherp tegen haar, juffrouw Holmsen." „O, nnderen zoowel als ik„U zei het haar maar zoo vierkant in haar ge zicht „Wel, Mevrouw, is 't van avond de eerste of de tweede party?" „Bleef er gisteren zooveel over?" „Is dat allemaal voor ons O ja, het werd haar wel aan het verstand gebracht!" „A ha! juf frouw Holmsen is geestig, hoor ik," viel Solum in, „uw dochtertje is dus niet voor niets zoo bg de hand! Wat zegt ze ook weer tegen Lundstöm, den boekbinder? Vertel dat eens juf frouw Holmsen." Het eind was, dat Solum verzocht eens te mogen komen, om Krulkopje te zien. „Als het er bij mij maar naar uitzag, om iemand uit Kristiania te ontvangen „Ach, praat u daar toch niet van, juffrouw!" Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1903 | | pagina 6