BIJ MOEDES THUIS
ARNE GARBORG
1
A
dook
uit bet noobsch vertaald
door
M. A. ZEEMAN.
17)
„Ja wij schrijven 't ieder op
een stukje papier, en dan ruilen wij
de brieves om, dan weten we het
beiden te gelijk."
„Ja," zei Fanny. „Ga maar naar
boven en schrijf het op en kom dan
weer in de poort, ik kom ook dade
lijk terug."
„Met het briefje, niet waar
.Ja"....
„Zy liep de gang naar huishij
ging aan den anderen kant de trap op.
Bijna onmiddellijk was Fanny
terug. „Ben je daar P" fluisterde zij.
De poort was als een kelder zoo
donker.
Geen antwoord.
Vervelendnu kwam hij zeker
niet. Zy wilde weer naar binnen
gaan. Hij hield haar voor den gek,
dat had ze ook wel kunnen weten.
Hij hield zeker niet van haar,
maar van dat goedige Bchaap Inge
borg. Ingeborg was pas tien jaar,
maar wat vroegen de mannen naar
leeftyd, misschien was hij ook wel
op Anna verliefd en die was nog
jongerNeen, daar kwam hij
al aan. Hemeltje, wat liep hy zacht,
zy hoorde hem byna niet op de
trap. Nu was hy er. „Hm 1"
„Ben jy dat?" „Ja." „Waar
ben je „Hier. Neen hier
„Waar?".... „Hier!" „Sst 1"
Tastende vonden ze eikaars han
den, ruilden de briefjes, en gingen
toen ieder weer naar hun huis, zy
met veel drukte, hy heel stil.
Toen ze de deur in was, begreep
zy het op eens haar naam stond
zeker niet op het brieve.
Die kon er niet staan. Wat was
ze toch dom. Zij met haar lange
beenen en haar bleek gezicht, en
dat leelyke pruikerige haaren nu
herinnerde zy zich op eens, dat hy
van Ingeborg had gezegd, dat zy
zoo'n prachtige, kastanjebruine vlecht
had.
O foei, wat was ze onnoozel ge
weest, vreeselykZy werd eerst
gloeiend heet en toen plotseling koud
o, hoe naar, denk toch eens, zy had
in haar briefje W. H. voluit ge
schreven.
Zou er niet een andere jongen
zijn, die ook W. H. heette Hoe
ezelachtig, had ze niet alleen W.
of alleen H. kunnen schrijven P Nu
zat hy daarboven haar uit te lachen
zy kon haar tong afbijten van er
gernis.
Zy zag het briefje niet in. Ze
wist, dat er „Ingeborg" stond, 't Was
waar: Ingeborgs vlecht was prach
tig. In ieder geval véél mooier dan
haar krullen. Die lichte verwarde
krulleno neen, neenen zy
was zoo wild en vinnig, en hy zoo
stil bedaard en dan haar jurk, ach
ach, wat was ze toch leelijk, en dan
had ze zich nog wel verbeeld
o foei, o foei
Ja, dus was ze nu ongelukkig.
Hare moeder was uit, dat trof goed.
Zy viel op het bed neer met haar
gezicht in de kussens. Nu was alles
uit. Nn had zy aan niets dan aan
het tooneel te denken. En 't was
niet eens meer prettig, daar aan te
denkenniets was prettig meer
ach, ze was zoo onuitsprekelijk onge
lukkig nu zou ze wegkwijnen en
sterven.
Verwelken als een geknakte lelie.
Morgen reeds zou ze er veel bleeker
uitzien. Stil en zachtaardig zou ze
worden, dat niemand haar meer
kende. „Wat scheelt Fanny toch,"
zou men vragen, „zy was zoo wild
en vlug." Hare moeder zou angst
krijgen en haar ernstig willen uit-
hooren. Maar zy boog dan alleen
haar hoofd en pinkte een traan weg
„ach Moeder, ik ben zoo vreeselyk
ongelukkighk,hk
hk Nu schreide ze al
o o
Nooit kon ze meer vroolyk zyn.
't Zou met haar gaan als met de
mooie Irenedie kwynde weg in
hare lente, omdat zy ziek was van
liefdeniemand wist, wat haar
scheelde, eer zy te bed lag en ijlend
over haar hartevriend Carlos sprak,
maar toen was het te laat. O nu
kwamen ze spoedig allen en vroegen,
Emilie het eerst„Wat scheelt er
aan, Fanny, wat is er toch nu
wil ik het wetenJe moet het my
zeggen, ja je moet 1" maar dan
zou ze met een zacht glimlachje
antwoorden „'k Hoop, dat je ge
lukkig mag worden, EmilieEn
tot in Kristiansborg zou men zich
over haar ongerust maken. Gina en
Ebba zouden komen en misschien
mevrouw Kahrs ook welmevrouw
Lehmann en mevrouw Storm en juf
frouw Mühlberg zouden het zqo treu
rig vinden en brieven schryven
ach, ach, hoe treurigkunt u het
begrijpendie vroeger zoo vroolyke
krullebol 1" Maar niemand zou
de reden te weten komen, zy wilde
haar geheim mee in het graf nemen
maar op haar hart zouden ze een
brief vinden u h
hk, hk -
Fanny lag een heele poos in haar
bed te schreientoen hoorde ze
hare moeder in de gang. Z\j vloog
overeind en begon haar gezicht te
verkoelen. Het briefje verborg zy
onder het hoofdkussen. Van avond
kon zy haar ongeluk niet dragen,
maar morgen wilde zij sterk zyn,
en dan was haar lot beslist. Z\)
keek in den spiegel, werd zy al
bleeker Neen, ze was rood, vreese
lyk roodo dat kwam, omdat ze
zoo geschreid hadwacht maar
morgen morgen
Zy had honger en at flink van
het avondetendit ergerde haar.
Maar morgen, als haar lot eenmaal
vast stond, zou ze zoo uiet meer
eten. Wegkwynen, en altijd bleeker
worden, juist zooals de schoone Irene
o, ze zag het duidelijk voor zich.
Hare moeder vroeg haar naar de
repetitie, en op eens merkte Fanny
tot haar schrik, dat zy lachte en
vroolyk zat te vertellen en druk
was. „Ja, die Johannes Brun, u kunt
niet gelooven Moeder, hoe grappig
die is I" Hare moeder zag er in
't geheel niet uit, of zy wist, dat
hare dochter ongelukkig was. Maar
wacht maar, morgen morgen
Zy ging vroeg naar bed, zy had
hoofdpijn. „Als je in de komedie
maar geen kou hebt gevat," zei
haar moeder die zag natuurlijk niets.
Fanny kroop onder de deken en
probeerde te schreien, maar dat ge
lukte niet; en toen ging zy slapen,
in haar hart overtuigd, dat haar
naam in het briefje stond.
Zy werd den volgenden morgen
goedsmoeds wakker. Het briefje was
het eerste, waar zy aan dachtzy
nam het onder het kussen vandaan
en deed het open. Daar stond „je
zelf, maar spreek er niet over."
„Je zelf, je zelf! O die lieve jon
gen Zy sprong uit bed, lachte,
danste, wreef zich in haar handen
„mij zelf, my zelf 1" o hoe heerlijk
was het 1 Geëngageerd 1 en met hem
Hemel, wat zouden Anna en Inge
borg jaloersch op haar zyn. Als zeil
dachten, dat zy hem met haar sa
men zou willen hebben, dan hadden
ze het glad mis. Natuurlyk wilde
ze dat andere niet, o neen maar
zy alleen om eD bij hem, dat wou
ze. O, o, wat zou het heerlyk zyn
zy kraaide van verrukking, zy was
zoo bly, zoo blij En dan tusschen-
beide misschien als het donker was
o foei neen, dat kon niet, ze zou
zich dood kunnen schamen maar
stel je toch eens voor, alB ze op
een schemeravond samen op een
canapé zaten, dat hy dan zoo in
eenshè, 't moest wel een heel
bijzonder gevoel zyn, een jongen een
zoen te geven. Maar als 't nu Wil
liam was, die lieve, mooie William
en zy was met hem geëngageerd
Als hy maar niet te verlegen was,
vooral nu niet, nu zy toch verloofd
waren
De dag duurde vreeselyk lang.
De school was erger kwelling dan
ooit. Zy verlangde naar het middag
eten en naar hare vrijheid, bijna
was ze ziek van ongeduld. Wat
moest het nu eigenaardig zijn, hem
te ontmoeten Wat zou hy wel zeg
gen, wat zou hij doen P Als de
andere er maar niet achterkwamen.
Verbeeld je, dat hij zoo maar dade,
lijk haar om den hals viel
maar dat zou hij stellig niet durven-
midden op de sledehelling.
Eindelijk was het toch twaalf uur.
Fanny hoopte, dat zij hem op weg
naar huis ontmoeten zon, maar zij
zag hem niet. Thuis at zij zoo gauw
mogelijk. Op de plaats der samen
komst, den reeds genoemden heuvel,
was zy het eerst. Iets later kwamen
Ingeborg en Anna. Die arme meis
jes zij begonnen evenals vroeger
over haar liefde voor William te
praten. Zij moesten eens weten
„Waarom ben je vandaag zoo stil,
Fanny P Houd je misschien niet van
hem vroeg Ingeborg.
„Ja zeker, 't is een knappe, aar
dige jongen, maar
„Waarom „maar" Fanny P"
„Ach niets. Ik houd evenveel van
William als vroegermaar niemand
van ons krijgt hem."
„Wat blief P"
„Wat
„Ik weet nu, wie."
„Wie dan P"
„Wel, ik zal jelui zeggen
een nichtje van hem, een voornaam
kind, dat by Nissen op school is
weet jelui, daar houdt hij van."
„Zoo, zoo."
Ja eigenlijk was dit heel
natuurlijk, niet waar? „O ja.
En wat ons betreft, kan hy doen
wat hij wil," Ja" „ja zeker"
want 't kan ons eigenlijk niet
schelen, „neen", „neen, zeker
niet." Eigenlyk was hij ook niet
zoo heel mooi en lief, er waren wel
jongens, die een even mooi gezicht
hadden als hy. En dat hij nommer
éen van zyne klasse was dat
had voor hem niet veel te beteeke-
nen, daar zijne moeder onderwijs
gaf; er waren andere even knappe
jongens als William Holter. Fanny
hielp mee, William te verkleinen en
beklaagde en verachtte de beide meis
jes in haar hart.
Het duurde lang, eer William
kwam. Hij zou toch niet terugtrek
ken P Er was nogal veel drukte op
den heuvel, toen hij zich eindelijk
liet zien. Fanny was geheel in de
war. Zij durfde hem niet aankijken
en zij voelde, dat hy ook niet naar
haar keek. Zy was zoo in spanning,
dat zy begon te beven. Nu kwam
hy zeker, nam haar by de hand,
zag haar byzonder vriendelijk aan
en zeide ietswat zou hy wel
zeggen P Maar hy kwam niet.
Hy stond een eind van haar af en
zei „goedenavond." „Goedenavond!"
antwoordden Anna en Ingeborg kortaf
„Ben jelui allemaal present P"
vroeg by. „Zooals je ziet," kreeg
hy ten antwoord. Fanny keek ter
sluiks naar hemhy stond naar de
anderen te kijken. En de anderen
hadden dolle pret. Zij lachten en
schreeuwden, de sleedjes vlogen den
heuvel afer was zulk een prach
tige sneeuwbaan, spiegelglad onder
gelach en getier slibberde en rolde
het jonge volkje door elkaar. Hy
stond maar te staren. Geen vurige
blikken, geen vriendelyk lachje, geen
hartelijk woord hy was verlegen
Het speet haar zoo. Ais hy du terug
trok dan zou ze in ernst ongeluk
kig wezen.
„'t Is een mooie sneeuwbaan van
daag," „wat is het druk op den
heuveldat was alles wat hy zeide.
Ook vroeg hy nog, of Fanny zyne
slede wilde gebruiken. „Ik kan niet
meedoen," zei hy. „Dit wilde ik
maar zeggen," nu sprak hy tot
Fanny „dat ik niet zoo dikwijls
meer met jelui samen kan zyn, want
nu nu moet ik leeren en flink
werken." „Nu, dag dan, hoor!"
zei Ingeborg,'t Ga je goed,"
riep Anna. FanDy zei nietszij be
greep hem niet. Hij bleef nog even
staan, alsof hy een antwoord ver
wachtte toen het niet kwam, ging
hjj heen. Op een heel bijzonderen
toon groette hy nog eensFanny
voelde, dat die groet voor haar
was «Dag, dan 1"
„Dag," zei Fanny, byna schreiend,
't Was, of hij wilde blijven staan
Ingeborg en Anna riepen hem ech
ter zoo hard „'t ga je goed na
toen ging hij verder.
Langzaam slenterend daalde hij
den heuvel af zijn sleedje achter zich.
Weer bleef hij staan: „Wil je de
slee niet hebben, Fanny „Neen,
dankje," was het antwoord. Hij ging
weer verder, nog langzamer, nog
onzekerder. „Goed zoo, Fanny," zei
Ingeborg„wij kunnen van daag
't wel met mijn sleedje doen, vind
ik, we behoeven hem om niets te
bedelen. Laat hem maar loopen. Wat
verbeeldt hij zich wel Ingeborg
en Anna begonnen hem opuieuw
zwart te maken Fanny zweeg. Zy
vonden het niets prettig meer op
den heuvel. Een paar maal sleed
den zij, toen gleed Anna uit en
viel, en daarop gingen ze naar huis.
Later tegen den avond was Fanny
gedurig in de poort. Hij moest ko
men, vond zy, hij moest weten, dat
zij er op hem wachtte. En hier,
waar het zoo donker was, behoefde
hy ook niet verlegen te zyn. Hè,
wat een houten klaas was hij toch
Nu te praten over leeren en flink
werken, wie had ooit zoo iets ge
hoord Ach, hij wilde van haar
afkomen, hjj wilde liever Ingeborg
hebben met haar mooie vlecht. Zy
klappertandde en kon hare tranen bijna
niet inhouden. En zij had nog wel
gedacht, dat nu alles goed werd. Wat
zou het verschrikkelijk zijn, als hij
haar liet loopen
Na een poosje ging zij naar bin
nen, opdat hare moeder geen achter
docht zou krijgen maar spoedig was
zij weer in de poort. Zij luisterde
in vreeselijke spanning, nu was
hij er. „Hm 1" schraapte hij ginds
in 't donker. „Hm!" herhaalde Fan
ny. „Ben je daar, Fanny P" vroeg
hij fluisterend. „Ja," „Ik heb
een brief voor je, waar ben je
„Hier."....
(Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem