BIJ MOEDEE THUIS ARNE GARBORG DOOR UIT HST NOOR8CH VERTAALD DOOR M. A. ZEEMAN. 19) In een winkel in de buurt waren twee knappe bedienden Fanny en Qreth kozen er ieder een en waren van dien tijd af de beate'lvriendin- nen. lederen dag gingen ze in dien winkel wat lekkers koopen Gretha betaalde, maar kreeg altijd geld terug, de bedienden waren zeer voorkomend. Fanny vergat William bijna nobeler jongelui dan Thorwald en Henrik waren f er op de heele wereld niet. Tegen de lente, toen het droog werd, gingen zij naar het Frognerbosob. Het was daar zoo romantisch, zei Gretha. Fanny vond het er ook mooi. [Het was juist zoo als zij wel eens op platen gezien had dicht houtgewas, een wilde beek in een begroeide beddiDgeen stille vijvereen oud kasteel met een toren. Menschen waren er ook te zien, studenten en allerlei andere wandelaars eens vonden ze on der een lijsterbessenboom een paar verloofden zitten, die kusten elkaar. Fanny kreeg een kleur„hoe ordi nair I" zei Gretha. Ze spraken er niet verder overGretha was erg welgemanierd. Maar zij gingen later nog dikwijls naar het Frognerbosch en toevallig kwamen ze dan altijd diezelfde plaats voorbijdoch zij zagen er niets meer van dien aard. Het heerlijkst waB nog, in het park van het slot romans [te zitten lezen. Gretha had altijd boeken ge noeg. Zy leende ze van hare zusters, zei ze, of ze kreeg ze van den ka- det. Dumas, Paul de Koek, Bjórnson lazen zy't was alles boeiend en verwonderlpk mooi. Als de wereld eens zoo was! Hè, de jongens moes ten ridders zijn, nu ook, en verbeeld je, dat de boeren eens zoo waren als Arne en Synnöve„Ja, aan den westkant zyn ze zoo," zei Gretha. „Waarom kunnen wij dan ook niet aan den westkant gaan wonen vroeg Fanny. „En Thorwald en Hendrik zyn even eerlijk en dapper als de rid ders waren," zei Gretha. „Als ze eene wapenrusting hadden, o ja," stemde Fanny toe. „Ja, denk eens, dat ze een harnas droegen en tel gangers hadden en pages, dan kon den wy de adellijke jonkvrouwen zyn, o verbeeld je toch eens, dat wy in een kasteel woonden en een strengen vader hadden dan kwa men ze op vurige paarden met lan sen en speren en wapendragers en pages, en als Yader ons dan niet aan hen geven wou, dan bestormden zy den burcht en veroverden dien, en dan schaakten zy ons „Over schaken moet je niet spre ken, Fanny." „Waarom niet P" „Dat is niet fatsoenlijk." „Niet fatsoenlyk P" „Neen." Gretha zag er yselyk voornaam uit, Fanny durfde niet verder vragen. Gretha was soms vervelend deftig. Het was lang niet altijd pleizierig voorname kennissen te hebben Fan ny moest altyd zoo oppassen, Hoe vervelend, te moeten bekennen, dat ze op de volksschool gingna- tuurlyk zei ze„op de betaalklasse van de volksschool maar wat hielp dat, volksschool was volksschool. Het was ook vervelend in de stad met die leelyke grijze jurk te moeten loopen. Als ze eens iemand tegen kwam Nu en dan moest ze voor hare moeder boodschappen doen ze moest met een mand aan haar arm loopen, zooals een dienstmeisje, en een flesch met petroleum, of een groot brood meebrengen verbeeldt je toch dat de kadet Horn haar zoo eens zagze zou van schaamte haar ver stand verliezen, dat wist ze zeker. Maar het naarste was, als ze naar het politiebureau moest. Dan stond het schreien haar altyd nader dan het lachen. Het was on uitstaanbaar. Als iemand van hare kennissen haar daar zag, wat een vreeselyke schandeZij koos, om er heen te gaan, de stille straten. Aan iederen hoek bleef zyn, om rechts en links te kijken. Zag zy iemand die op een kennis leek, dan liep zy weg en verstopte zich ergens. Het bureau lag in een leelyke buurt van Pipervik. Op de stoep stonden agen ten de menschen van allerlei slag liepen uit en in, ook wel deftige heeren Fanny durfde niet opkijken met haar hoofd naar den grond, liep zy zoo gauw mogelijk naar binnen haar leven hing er van af, al het andere kwam er niet op aan. Op het het bnreau stond het ook vol. Ge meen volkjeslordig, uitgehongerde kinderen oude kwaadaardige vrou wen zieke, verloopen mannen wie weet, misschien waren er wel onder, die haar kenden van de T-straat. En dan zouden anderen het ook te weten komen, O, als een vuurtje in droog gras zou het door de heele betaalklasse gaan „Fanny is op „Fanny heeftzy durfde die zinnen niet verder uit te denken. Het was verschrikkelijk in dit holle vertrek te moeten staan, waar het zoo donker was als in een gevange nis. Zy was bang van de menschen die hier kwamen. Zy had een gevoel van onreinheid en vernedering, dat ze daar tusschen hen stond het was alsof ze in een afgrond viel, waar geen zon kon komen. Zy durfde niet op een der banken te gaan zittten. Het scheen haar een kwaad voortee ken in dit gezelschap te moeten zyn zy werd al ziek, als ze naar al die haveloozen keek, die daar langs de muren ineengedoken zaten, kreunend van pijn en ellende. Maar by den groezelig gelen lessenaar daarbinnen zat, met den hoornen bril op zyn spitsen neus, de kleine, tanige arm- verzorger, streng als Onze lieve Heer, Hy riep der bevoorrechten en deelde nauwkeurig en precies zyn gaven uit, opdat niemand te veel kreeg. Die niet in de boeken stonden, wer den afgewezen. Zy konden hierheen gaan of daar heen, maar op het arm- bureau moesten ze niet komen, hier kregen ze niets. Den volgenden keer kwamen ze toch terug, elders had den ze ook niets gekregen. En dan smeekten zy en bedelden of vloekten of schreiden zy schilderden het ge brek, dat zy leden, zoodat men van het aanhooren alleen al hoofdpijn kreeg. Maar Onze lieve Heer was streng, zij werden opnieuw afgewe zen, altijd afgewezen. Of hy dreigde dat hy eens zou komen „onderzoe ken." O God, hoe vreeselyk was het hier I Met Fanny was er nooit moeie- lijkheid „Kristiansborg overge maakt," mompelde hy, en dan kreeg zy de drie daalders. Zy greep ze haastig en holde weg, alsof ze ze had gestolen. Zy wist wat voor geld het was de toelaag uit de armenkas voor hare opvoeding. Op tijden dat Oom Solum op reis was, moest Fanny ook telkens naar de bank van leening. De kennissen die Moeder hier in de stad had, moch ten niet weten, hoe arm zy het had den kwam zy dus in verlegenheid, dan moest Fanny het gouden horloge gaan beleenen. Als het eenigszins kon, deed Fanny dit 's avonds als het donker was. Maar ook dan was zy nog niet gerust. Soms kwam ze juist onder een gaslantaarn een ken nisje tegen „Wel Fanny, ben jy dat? Waar moetje naar toe?" „Ik ik Fanuy kreeg een hoogroode kleur, „ik moet naar de waschvrouw." „Zoo, waar woont die „In het Groene- hofje". „Dan ga ik mee, kom maar, ik heb je veel te vertellen „Neen, eigenlijk kan je niet meegaan, ik moet nog ergens anders wezen." Waar dan „Ik moet bij naar ik heb geen tijd meer, hoorriep Fanny en maakte, dat zij wegkwam. In de vacantiemaand was het doo- delijk vervelend, Gretha en de Mag- nesens waren op een badplaats Me vrouw Holter en William in het ge bergte Oom Solum was in Zweden, en Moeder was uit haar humeur. Fanny slenterde door de stad en bleef voor de winkels staan kijken, 's Avonds als het koeler werd, wandel de zij den weg naar Drammen op en wilde avonturen beleven. Daar buiten moest wel 't een of ander aardigs te zien zijn, dacht zij. Zulke mooie heerenhuizen nis daar waren, die stonden zeker niet leegdaar moesten rijke menschen wonen, en zeker waren er allerlei feesten en partijen en allerhande moois, en in de tuinen, die er om heen lagen, gebeurden misschien wel grappige dingen. Misschien kwam ze wel een jongen, voornamen mijnheer tegen, die zag, dat zij mooi was dan nam hij haar mee naar zijne villa, en dan kreeg zij rozenwater om zich mee te wasschen en kon zich prachtig kleeden in roode zijde en kantdan bleek het, dat zij het mooiste meisje van de wereld wasen dan drukte de rijke heer op een knop en dan ging er een geheime deur open en dan stond William op eens in de kamer. Of Thorwald. Hij was keurig gekleed en volstrekt niet verlegen, maar kwam dadelijk naar haar toe en nam haar in zijne armen. En dan zei de rijke heer„Ik wilde u bei den gelukkig maken." En dan klapte hij in zijne handen, en dan kwamen ir meisjes en bedienden en dekten eene tafel, die rijk werd voorzien met wijn en vruchten en veel taar tjes dan gingen de bedienden en al de anderen weg, en zij bleven met hun beidjes alleen. En dan deden ze zich te goed aan al het lekkers, en later troonde hij haar mee naar de sofa, en dan gingen ze daar zitten en deden het licht uit, en dan sloeg hij zijn arm om haar heen en kuste haar Foei, hoe leelijk toch, altijd begon ze aan zoo iets te denken, als zij zoo omdwaalde 1 Dat deed Gretha zeker nooit. Dat was niets fijn. Men mocht aan die dingen niet denken, niet voordat men verloofd was. En dan mocht men het eigenlijk nog nietHet was niets pleizierig zoo alleen te loopen. En het was zoo onveiligzij kon nergens eens rus ten. Op de banken durfde zij niet te gaan zitten, het moest eens niet naar den zin zijn van dezen of ge nen. Meest alles, waar men lust in had, was verkeerd. Als William hier was en haar een kus wilde geven, dan mocht zij niethet was niet goed 't was slechtHè, wat had men toch weinig vrijheid Maar als men groot was, dan kreeg men het prettiger, dan stonden er niet zoo- velen boven je, dan kon men doen wat men zelfo maar dan zag het Onze lieve 't Was moeielijk zoo te leven, dat Onze lieve Heer tevreden kon zijn. O neen, 't was niets pleizierig zoo alleen rond te slenteren. Hier was ook niets te zien. Die villa's zagen er zoo leeg uit. Een paar maal maakten heeren een praatje tegen haar, maar ze waren volstrekt niet, zooals zij ge dacht had. Een keer werd ze bang en liep hard weg. Die man deed zoo vreemd, hij kon wel een van die akelige mannen zyn, waarvan Karoline vertelde Fanny beefde van schrik. Het was al laat, toen zy thuis kwam. Hare moeder was erg boos. „Dat zou er mooi gaan uit zien," riep ze, ,'s avonds op straat slenteren, als de eerste de beste deern 't Is te hopen, dat niemand je gezien heeftvan onze kennis sen, meen ik Is dat toch een eeuwige onrust met die kinderen Je moest nu haast een mensch wor den maar neen, als je moeder je niet op je hielen zit, dan ben je in staat om je te gedragen als een straatkind. Je moest je schamen. Kom, eet nu maar en ga naar bed en bid Onzen lieven Heer, dat Hy je moge helpen Fanny maakte geen avondwandelingen meer op den weg naar Drammen. Op zekeren dag, toen ze in Karl- Johan voorde winkels keek, ontmoette zy Ingeborg en Anna. Die gingen naar het universiteitsgebouw, waar zij opge zette dieren zouden zien. Fanny ging mee. Dat was een heele aardigheid. Zooveel vreemde dingen had Fanny nooit gezien en het prettigst was oude kennissen uit de natuurlijk historie hier te vinden. Er was een bijzouder vriendelijk, oud heer, die haar rondleidde en haar alles uitleg de dat was een professor, zei Inge borg. Hij wist vreeselijk veel, en toen zij weggingen, vroeg hij haar nog eens terug te komen. Zy gingen meer dan eens de dierenverzameling bekijken. De professor werd hoe lan ger hoe geestiger. Hij liet de meis jes eindelijk in zyn kabinet komen. Daar had hy het allermooiste en daar verteldo hij haar alles van de dieren, zoowel van huu samenstel als van hunne leefwijze. Hij vertelde alles zoo precies, dat 't soms heel grieze lig was maar het scheen wel, alsof hy er pleizier in had, haar verlegen te maken. Toen hij van de vogels vertelde, en hoe zij paren, was hij zoo grappig, dat zij geen raad wisten van 't lachen, en toch schaamden zy zich zoo, dat zij elkaar niet durfden aankijken. Eens toen zij weer in het kabinet van natuurlijke historie ge weest waren, kwamen ze een paar studenten tegen, die haar „de liefjes van Professor Borchgrevinck" noem den. Dat vonden zy aardig. Fanny vertelde het thuis. Toen werd hare moeder ernstig. „Je gaat niet meer naar die dierenverzameling kyken," zei ze. „Waarom niet vroeg Fanny. „Dat is niet voor meisjes." zei hare moeder, „die professor Borchgrevinck is een nare man. Foei, altijd ga je ergens heen, waar je niet komen moest. Of heb je daar misschien fijne, nette dametjes gezien Den volgenden keer bleef Fanny thuis. Maar den daaropvolgenden werd de lust haar te sterk. Zij wist stilletjes weg te komen. Hare moe der mocht het niet merken. (Wordt vervolgd) Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1904 | | pagina 6