SU MOEDER THUIS
DOOK
ARNE GARBORG
UIT HBT KOOR8CH VBRTAiLD
DOOK
M. A. ZEEMAN.
27)
In den loop yan den morgen sliep
het kind, dan scheen hem niets te
hinderen. Maar dan moest Fanny
den tijd gebruiken, om het kindergoed
te wasschen. Intusschen zat Lea bij
het wiegje in hare moederwaardig
heid. Als hjj wakker werd, was hij
rustig en in goed humeur. „Dag,
lieve dot!" zei Lea; „hoe kaD
mijn kleine, aardige ventje 's nachts
zoo lastig zijn?" „Zorg je mis
schien niet goed voor hem?" vroeg
zij Fanny; „geef je hem zijn flesch
wel op tijd? of vergeet je 't mis
schien? Nu? paa maar op,
soms kom ik 's nachts eens kyken,
en dan heb ik nooit anders gezien,
dan dat jelui vast in slaap waal"
Slaperig en loom dwaalde Fanny
om in de keuken en in de altijd eenigs-
zina duffe lucht van de kinderkamer,
buiten kwam zij zelden, behalve wan
neer zjj in de stad boodschappen
moest gaan doen. Zij kreeg nooit
een cent geld, niet zooveel om een
knoop voor haar japon of veters
voor hare laarzen te koopen. Lea
begreep niet, waar Fanny geld voor
noodig had. „Arme Thorseng!" zucht
te zij, toen Fanny eens eene toespe
ling maakte op hare versleten schoe-
nen„hij heeft al zooveel uitgaven,
dat ik niet weet, hoe hij het redden
moet, en nu is hjj in een familie ge
komen, dieHet is, dunkt me,
genoeg, dat hij voor moeder en jou I
de huur betaalt; moet hjj jou nu ook
nog in de kleeren houden
Fanny werd vuurrood. Zij zei nooit
meer iets van hare schoenen.
Zjj was zuster in huis en moest
binnen zjjn, als er gasten warenhet
was een matig genoegen, vond zjj.
Rijen kwam hier nog even dikwjjls;
in het begin had hjj zich minder op
gedrongen, maar nu was hjj weer
even als vroeger. Hjj droeg zjjn „on
geluk" nogal heel gemakkeljjk. Nieu
we gezichten zag Fanny zelden, nu
en dan echter kwam er zekere Ucher-
mann, een student, de zoon van een
vriend van Thorsengs vader. Ucher-
mann was, zei raen, een weinig op
den verkeerden weghjj was in slecht
gezelschap geraakt, en het kon wel
eens zoo slecht met hem gaan, dat
hjj zich aansloot bjj de „linkerzjjde."
Toch bestond er nog hoop, dat hjj er
van teruggebracht werd, dacht men,
als hjj maar onder een goeden, ge
zonden invloed kwam, en dien moest
hjj hier vinden. Het was een klein,
wonderlijk mannetje, mager; blond,
niet zoo jong meer, en jjseljjk pedant
hij liep met zjjn neus in de wind en
zei alles, wat hjj wilde. Misschien
behoorde dit bft iemand van de lin
kerzij niet zoo fiuweelig en mooi
te praten als de anderen, dat was op
zich zelf zoo kwaad niet. Maar dat
hij zoo nonchalant gekleed ging, dat
was niet goedvooral ergerde Fanny
zioh aan zijn halfschoon halsboordje,
en het was vreeselijk, dat hij geen
manchetten aan had. Maar misschien
behoorde dat er ook wel bij. Eén ding
was zeker, hij kon niet veel bijzon
ders zijn, als de praatjes, die hij hier
hoorde, eenigen indruk op hem maak
ten.
't Scheen wel, dat de tolbeambte
het woord tegen hem moest voeren
want nooit kon deze den student
ontmoeten, zonder aanstonds te sma
len op de mannen van de „linker
zijde". Maar de student gaf weerwerk
en flink ook. Met zijn hoog, dunne
stem antwoordde hij een woordje van
pas Eens was hij tegen Rijen bijtend
scherp. De tolbeambte zeide een paar
hatelijkhepen omtrent „den minderen
man", „die de hoogte ln wilde en
zoo iets van „parvenus". Hij zei dit
zoo, dat Ucherman wel denken moest,
dat'het op hèm gemunt was. „Neen,
neen", was zijn antwoord, „mijn vader
was wel geen Olafsridder en ook niets
bijzonder voornaam; maar gelukkig
heelt hij zijn zoon geen plaatsing bij
de belasting behoeven te bezorgen.
Rijen zweeg plotseling stil. Lea
keek verwonderd naar den student
Thorseng begon over iets anders te
praten.
Op de avonden, dat er menschen
waren bij de Thorsengs en de heeren
en dames afzonderlijk zaten, voegde
Uchermann zich bij de dames, want
hij speelde geen kaart. Dan werd de
conversatie levendig. De dames moch
ten het in niets met Ucherman eens
zijn, want zij wisten, dat hij „zijne
eigen zienswijze" had, zij spraken
hem tegen, al praatte hij nog zoo
verstandig. Dan werd hg driftig eD
zei haar allerlei moois. Eens opeen
avond noemde hij de vrouwen ï>hui8-
dieren": toen schaterde Fanny. „Ach
Ucherman!" smeekte Lea. „Is het dan
misschien menscheljjk, ging hg ijve
rig voort, „al zijn levensdagen in
de keuken door te brengen en pap
te koken en nu en dan zijn man een
kind te schenken is dat een men
schenleven? De vrouwen moeten wel
dom en suf worden 1" de dames wa
ren zoo ontsteld, dat niemand meer
een woord zei.
Eens op een dag wist Fanny het
zoo te schikken, dat zij in een hoek
hem voor zich alleen had. „Geef het
niet op, Ucherman!" zei ze. Hij was
zeer verbaasd. - „Niet opgeven?
wat bedoelt ge?" - Zjj kreeg een
kleur, zij wist met goed, wat zij
meende. „Wel ik dacht... behoort
u niet tot de linkerzijde Ja i
laat maar waaien„Ie dat niet
prettiger dan?... die anderen zijn
zoo vervelend, vind ik Geef u
niet gewonnen!" Zg liep vlug
weg en beet zich op de lippen, zoo
schaamde zij zich.
Ach, wat was ze toch onnoozel
Wat had zij er mee te maken? hij
moest denken dat ze met wel bg t
hoofd was!
Maar dien heelen avond was hij
vreeselijk overmoedig. Hg beweerde,
dat de vrouwen niet eens deugden
tot het grootbrengen van een kind.
Waar zouden ze het opvoeden ge
leerd hebben? Van de schepping der
wereld af aan hebben de vrouwen
haar geest niet mogen ontwikkelen,
want de mannen hielden haar zoo
gaarne kinderlijk. Gelooft misschien
iemand, dat kinderen in staat zgn
tot het opvoedingswerk? Hij lachte
ondeugend, de dames waren boos als
Sedert dien avond kwam Ucher
mann dikwijls bij de Thorsengs En
met Kerstmis kreeg Fanny een cadeau
van hem. Een boek. „Kjmrlighedens
Komedie" van Henrik Ibsen. Voor
in het boek was met een fijn handje
geschreven: „Aan mijne Walkyre
„Wat is dat," lachte Fanny.
XV.
Eindelijk.
De proeftijd had lang geduurd. Zjj
had alle hoop opgegeven. De oude
Houen had maandenlang gezwegen
als een Mof. Hare kleeren sleten aan
alle kanten en hare laarzen vielen
stuk voor stuk van hare voetenhij
bleef zwijgen. Zij had ook niet dur
ven vragen. Natuurljjk kon hij haar
niet gebruiken. Zij deugde nergens
toe. Vroeger hadden de menschen
haar doen gelooven, dat zij tiink
was; nu wilde niemand haar heb
ben. Telkens als zij wilde vragen,
had zij den moed er niet toe, Als
zjj ditmaal afgewezen werd, dan was
alle hoop verdwenen.
Thuis begon hare moeder te brom
men en te smalen. „Jjj met je flink
heid „Je hebt ook wel reden
om trotsch te zjjn vreemd
toch, dat het je niet voordeeliger
gaat, zoo'n bijzonder knap meisje.
Moeder vond het zeker vreeselijk
naar, zoo arm te zjjn. Als er van
geld'of geldswaarde sprake was, was
zjj al te begeerig, vond Fanny. De
meesterknecht van Schulze kwam nu
en dan nog met een cadeautjeFanny
vond dit niet prettig en sprak er van,
voortaan zgn geschenken te weige
ren. „Wees niet dwaaB," zei hare
moeder „neem maar aan.'" Eens op
een avond was Fanny bij de Schul-
zes op thee geweest. De oude Schulze
was zoo beleefd haar thuis te bren
gen. Toen zij afscheid moesten nemen,
stelde hjj voor, dat zij hem een kus
zou geven, dan wilde hjj haar een
mooie, zwarte mof koopen. 1' anny
kwam thuis en vertelde het lachend.
Hare moeder lachte mee, maar ze
zei: „wel, kon je hem dien kus niet
gegeven hebben?" - Het was half
gekheidFanny kroop in het
hoekje van de oude canapé en begon
te schreien.
Moeder Holmsen had het ook
niet gemakkeljjk in dien tgd. Zij
kreeg last van hare oogen door al
het naaien, en de hoofpjjn kwelde
haar bijDa even erg als vroeger. Zjj
kon niet meer zoo goed en vlug
werken sommige der „vriendinnen"
gingen naar een ander. Op het laatst
had zjj voor winkels moeten naaien
dat was om dood te gaan, zoo af
mattend. Als zjj den heelen dag en
den halven nacht zat te pikken, kon
zjj niet meer dan eene mark ver
dienen, of ééne mark zes, als 't heel
mooi was: „een kroon," zooals dat
nu moest heetenmaar als ze op
deze wijze den eenen dag een kroon
verdiend had, dan gebenrde het dik
wjjls, dat zjj den volgenden dag het
bed moest houden. Neen, het ging
zoo niet langer. Er moest raad ge
schaft worden. Als het niet op eene
andere manier kon, dan zou Fanny
in Godsnaam maar dienst
meisje worden.
En nu had de oude Houen
haar gevraagd, of ze met 25 kronen
in de maand tevreden was. Of ze
tevreden was
Vjjf en twintig kronen,zes
daalders, éen mark zestwintig
daalders iedere drie maanden
drie honderd kronen op een jaar;
of zjj tevreden was?!
Zjj had den ouden grauwbaard
kunnen omhelzen. Nog afgezien van
dat hij gezegd had „vooreerst
't Was niet te zeggen, hoe mooi
het was. Nu kon zjj voor zich zelf
zorgen en hare moeder helpen. Hare
Bchulden betalen en vrjj worden, vrij.
Nooit meer anderen tot last zijn. En
eindeljjk hare moeder eens een weinig
blij maken. Hare arme moeder lang
genoeg had zij gesloofd; het werd
tjjd, dat zjj het wat gemakkelijker
kreeg. Hoe licht en vrij was nu de
wereld 1 hoe veilig voelde zjj zich nu
in het gevoel zich te kunnen bewe
gen. Moe als ze was van het staan
in den winkel, danste en sprong ze
dien avond naar Haegdehaugenen
toen hare moeder haar op de wang
tikte en zeide, dat ze toch een knap
meisje was, moest ze nog eens weer
haar toevlucht nemen tot het hoekje
van de oude canapé de tranen
Eene Nonrwecgsche mark 0,80 Krone,
tot in 1877 in gebruik.
kwamen bjj haar altijd zoo gauw.
Maar prettig was het in den
winkel niet. Zjj was zeventien jaar
het jonge bloed bruiste met onrus
tige kloppingen door haar aderen.
Zij had zooveel behoefte om vrjj te
zjjn, om mee te doen, zich te be
wegen zulk een drang om te zien
en gezien te worden, te houden van
iemand en zelf bemind te worden ze
wilde onder menschen zjjn, die vroo-
ljjk waren, in schitterende zalen, waar
men zich vertoonen kon, als men zich
mooi gemaakt had zjj had behoefte
aan zon en licht en lucht en leven
en moest hier nu achteraf achter
een toonbank staan, in een somberen,
sfofl'igen winkel, gebonden aan die
éene plek van den morgen tot den
avond, met een uur tjjd om te gaan
eten. Zjj had zich voorgenomen een
jaar of zoo bjj Houen te bljjven maar
de uren vielen wanhopig lang, en zij
begreep niet, hoe zij bet een jaar zou
kunnen volhouden.
Als ze nog een boek had mogen
meebrengen of een handwerkje, iets
om zich bezig te houden in de lange
uren, waarin ze niets te doen had,
iets wat haar den tjjd had kunnen
doen vergeten. Maar n >eD. Men mocht
in den winkel niet eens gaan zitten.
Wie niets te doen had, moest maar
bezigheid maken in ieder geval bljj
ven staan de chef kon ieder oogen-
blik komen, en de koopers moesten
den indruk krjjgen dat in deze zaak
geen tjjd tot zitten was. Dus maar
wat verschikken in de laden en in
de kasten, hier wat verplaatsen, daar
wat uitzoeken, wat afstoffen, den
voorraad natellen, altijd in de weer
zjjn, zoolang men maar kon, en dan
staan, voortdurend leeg staan, doch
er uitzien, alsof men juist even
verademing had, eerst een half
uur op den eenen voet staan en dan
een half uur op den anderen eene
lade :n de toonbank uittrekken mis
schien om de knie te steunen, maar
staan, staan tot de ledematen uit hun
voegen gingen en het hoofd zoo sui
zend leeg werd als een ton. De tijd
van 's morgens acht tot aan het
etensuur daurde eindeloes. Soms
kwam er eens een klein meisje om
een wit klosje No. 30. „Als 't je
blieft. Tien Oredank-je. Nog iets
anders? Dag meisje." De klok
was niets verder.Ging de klok
vandaag niet Ja. ze tikte
O niet aan de klok denken. Aan
andere dingen denken aan moeder
en Lea aan de komedieWat
zouden we van middag Hoe de
kleine jongen het maakt zjjn kin
dermeisje zag er een beetje raar uit
Neen kjjk, was dat Ucherman
niet, die in zjjn kaal jasje verkleumd
voorbij ging? maar toch met zjjn
neus in den windeen grappig
mensch, die Ucherman En zjj,
die niet geweten had, wat Walkyre
beteekende; naar, om zoo dom te
zijndat kwam, omdat ze zoo lui
geweest was op schoolHa, ha
eene Walkyre in een garen en band
winkel I dat paste niet samen
Zjj dwong zich, om de oogen van
de klok af te houden, praatte een
paar woorden met Dorthe, met Moë
Ilsnaesnu moest het wel in de
wereld een uur later geworden zjjn.
O ja, een kwartier.
Wordl vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJBS, U Haarlem