BIJ MOEDEB THUIS
ARNE GARBORG
DOOK
DIT HKT NOORSCH VERTAALD
DOOR
M. A. ZEEMAN.
34)
Het was puur toeval wat voor man
wjj kregenzelf mochten wij niet
kiezen, o neen, de mannen wilden
niet lastig gevallen worden. Wij moes
ten vrouwelijk zijn, bedeesdals mei
klokjes het hoofd laten hangen, maar
toch aantrekken en de mannen tot
ons lokken foei, het was wal
gelijk! Misschien kwam er een
heel geschikten mandat kon wel zoo
treffenmaar misschien was het een
een nare kerel, die, wat er goeds in
hem was, bedorven had door een on
geregeld, slecht levenwat dan Ja
dan moesten we hem toch maar ne
men, als hij ons die veelgeprezen
„onbezorgde" levenswijze kon aan
bieden. En als wij afkeerig van hem
waren Wat een vraageen
meisje moest onder d»k komen, het
was niet gezegd, dat ze nog eens
zoo'n goed aanzoek zou krjjgen
Afschuwelijk was dat alles. De
manier van de mannen, om over ons
te oordeelen, onze waarde te bepa
len we hadden hunne boeken
slechts te lezen, om het te zien
waar praatten zij over? Over de
rondheid der wangen, over de oogen,
den mond, hoe het figuur gevormd
was, of in de armen kracht en schoon
heid lag, of we een mooien gang
hadden; juist zooals een paarden-
kooper een paard beoordeelt.en
bij ons werd gevraagd naar het „vrou
welijke", zooals bij een paard naar
het paardachtigeo het was eene
ruwheid boven alle beschrijving en
die alle perken te buiten ging; het
was zoo vreeselijk, dat men zijne
onsterfelijke ziel, zijn heele zelf van
louter walging zou kunnen omkeeren.
Ruwheid, ruwheid, dat was de aard
der mannen, ruwheid en zelfzucht.
Het hoogste heiligste in het leven
vernederden zij tot het laagste van
alleshunne medemenschen gebruik
ten zij als een speelgoed tot tijdver
drijf; als het eene meisje hen ver
veelde, gingen zij naar het andere;
wat kon het hen schelen, of zij on
gelukkig werd? Zij begrepen niet,
wat het huwelijk was voor eene
vrouw, wat het voor haar zijn moest,
en zij bekommerden zich daar ook
niet over. Zij kochten en geloofden
dat wij ons verkochtenbetalen met
levensonderhoud en daarmee uit; be
talen met meer misschien dan noodig
was, twee dienstmeisjes voor ons hou
den en ons in zijde gekleed laten
gaan, mien Liebchen, was wilsst du
mehr? Het moest een heks vaneen
vrouw zijn, die daar nog niet mee
tevreden was.
Neen, de vrouwen moesten onge
huwd blijven als regel. Ons stre
ven moest zijn, de vrouw zooveel mo
gelijk de gelegenheid te geven zich
zelf te helpen, zoodat zij voortaan de
genade der mannen niet meer zou
behoevenzooals het nu was, was
het niet uit te houden. Er waren
niet veel betrekkingen, die een vrouw
kon krijgen, en die werden zoo slecht
bezoldigd, dat zij er niet van leven
kon. De mannen hadden het zoo
beschikt, en dan wist men wel, hoe
laat het was. Zij moesten vrouwen
hebben, en dus mocht de positie der
vrouw niet zóo worden, dat zij niet
met dank den eersten, den besten
man zou nemen, die aanbood haar
voor haar leven te „bezorgen." En
zoolang de mannen het te zeggen
hadden, zou het ook nooit anders
worden. Neen, de vrouwen moesten
hare zaak zelf in handen nemen.
Haar bijbel was „De onderwerping
der vrouw" van John Stuart Mill,
en het mooiste en hoogste in de kunst
was Ibsens „Nora." Helmer was het
type van den man, zooals hij was,
als hij tot de besten behoorde Nora
was de vrouw, zooals allen waren
de met opzet onmondig gehouden,
in stilte onderdrukte vrouw, die hare
gebreken had, maar enkel door de
schuld van haren man, en die zon
digen kon, maar alleen uit liefde.
Het huwelijk moest eene verbin-
tonis worden van twee vrije, zelf
standige menschen, die van elkaar
hielden en elkaar begrepen, en die
wilden leven, om elkander tot volle
ontwikkeling den weg te banen. Zulke
model-huwelijken konden nu nog wel
niet gesloten worden, want de man
nen waren te ruw en de vooroordeelen
te sterk. Maar in de toekomst zou
het huweljjk vrij zijn, dat sprak van
zelf. „Had Nora misschien bij Helmer
moeten blijven, toen ze zag, dat ze
geestelijk verloren ging?" Fanny
vond dit te veel gezegd. Maar het
was duidelijk, dat zij gelijk hadden,
en zij spraken ook alleen van de toe
komst.
Zij rookten sigaretten en gewenden
zich aan het drinken van toddy en j
het gebruiken van „mannentaal"
sommigen, Fanny o. a., hadden haar
haar afgeknipt. Den moed, om zich
te kleeden als een man, hadden zij,
wel is waar nog niet, maar zij droe
gen manshoedcn, die zij door een
veer of een lint wat damesachtiger
wisten te makenen de nieuwe mode
van pony-haar weerden zij zich zoo
lang mogelijk. De tournure vonden
zij belachelijk en onbetamelijkwilde
men er met alle geweld een dragen,
dan mocht die niet grooter zijn daD
de dichtgeknepen hand.
Fanny ging nu met geen an
dere mannen om dan alleen met
Uchermann. Die praatte geen onzin
en maakte haar niet het hof; bij
hem voelde zij zich veilig als bij eene
vriendin. Hij behandelde haar als
zijns gelijke en goeden kameraad. Hij
bracht haar op de hoogte van alle
vragen van den dag en rustte niet,
eer hij de zekerheid had, dat zij hem
begreep. Nu begon zij pas te leeren
en te onderscheiden. O, wat had die
Oos haar al niet op de mouw gespeld
en voorgebazeldhè wat was ze blij,
dat ze van hem af was!
Eindelijk had ze nu omgang met
menschen van beschavinghet was
zoo heerlijk en vrij en gaf haar zoo'n
gevoel van gerust. Zij waren niet:
heer en dame, bewonderde schoone
en aanbidder, maar vrienden, men
schen, die voor dezelfde belangen
zich interesseerden. Zij beschouwden
de liefde ook als een zaak van ernst;
zij schertsten er wel overmaar
spotten er niet mee. Niemand plaagde
Ida, omdat zij altijd met Frigstad,
een student, ging wandelen; en nie
mand dacht er een oogenblik aan,
dat er tusscben hen iets zou kunnen
zijn, dat niet was, zooals het be
hoorde. „Zijn zij geëngageerd?" vroeg
Fanny eens. „Neen," zei Uchermann.
„Ze zijn toch dikwijls in eikaars
gezelschap?" „Ja, ik denk wel,
dat ze elkaar zullen vinden, en dat
zou heel gelukkig zijn, want het zijn
beste menschen, allebei." Dat was
beschaving. Dat was beschaving.
O, hoe ordinair was dat anderete
doen als de wolf en het lam, op de
gelegenheid te azen, een kus te ste
len, en dan het als gekheid te be
handelen en praatjes te houden, die
nu juist niet heel mooi waren;
neen, adieu Oos! 't ga u goed, juf
frouw Magnesen
Uchermann leende haar de „Hoofd-
stroomingen" van George Brandes
„wie dat boek gelezen heeft, begrijpt
zijn tijd!" Zij las het, en Uchermann
legde haar alles uit. Haar blik werd
ruimer; de strijd, dien men hier in
het Noorden voerde, was slechts een
onderdeel van den grooten algemee-
nen strijden Goddank, alles wat
mooi en goed was, was aan onze
zijde, en dus ging het altijd vooruit
zelfs als er een terugslag was, ging
het nog vooruit; ja Brandes schreef
prachtig, en bij had zulk een ver
standig inzicht in de vrouwenvraag.
In het „Morgenblad" wel is waar,
werd op hem afgegeven, en de uni
versiteit werd voor hem gesloten
hij was een „vrijdenker werd er ge
zegd Lieve hemel, waren niet
bijna alle knappe, verstandige men
schen vrijdenkers? Björnson, Ibsen,
Johan Sverdrup, die zoo flink wa
renen hare nieuwe vrienden,
de beste menschen, die zij in haar
leven had ontmoet; heele of halve
vrijdenkers waren ze meest allen
Fanny had voor vrijdenkers nu geen
angst meer. Zij was zelfs zoo stout,
Uchermann eens te verzoeken, haar
te vertellen, wat vrijdenkerij toch
eigenlijk beteekende.
Uchermann legde het haar uit. Zij
begreep hem niet heel goed, hij was
zoo zwevend; hij was niet gemak
kelijk er toe te brengen „ja" of „neen"
te zeggenhij antwoordde niet eens
recht op het doel af, toen zij hem
vroeg, of hij dacht, dat er een God
was. „Het is wel mogelijk, dat er
eeD God is," zei hij, „maar zeker
is hij niet zooals de dominees hem
voorstellen!" „Mogen we dus aan
een God gelooven?" „Mogen? Zeker,
als men maar kan „Waarom
zouden we dat niet kunnen?"
„Probeer zelf maar, of gij aan een
goed en rechtvaardig God kunt ge
looven in een wereld die vol van
onrecht is!" „Ja maar.... dat
is zijn schuld toch niet?" „Ge
looft u niet, dat er veel kwaad ge
beurt, wat afgewend kon worden, als
er een was, die alwetend was, al
machtig en goed Zij kon daar
niet zoo dadelijk op antwoorden en
bracht het gesprek op andere din
gen. Maar van dat oogenblik af aan,
vond zij het zoo'n pijnlijke gedachte,
dat God zooveel kwaad liet gebeu
ren, ofschoon hij alwetend en almach
tig was.
Het was in de politiek een tijd
van spanning; Noorwegens vrjjheid
stond op het spel; het ministerie
Selmer wilde het absolute veto in
voeren. Maar Johan Sverdrup, de
voorvechter der vrijheid, had in de
„Storting" een voorstel ingediend, dat
dien verraderlijken toeleg moest ver
hinderen, en nu werd er in het
geheele land over niets anders ge
sproken dan over Johan Sverdrup
en den veto strijd.
Fanny werd er ook door meege
sleept. Zij had eene gloeiende be
wondering voor Johan Sverdrup. Dat
was een man I Onbevreesd, kernge
zond, met geen andere gedachte dan
de vrijheid der Noren, stond hg pal,
de oude aanvoerder, vergrijsd na der
tig jaar strijdens, maar toch de jongste
van allen, de vlag altijd hooger hef
fend in den toenemenden storm, met
zijn adelaarsblik kalm vooruit ziende,
de hand aan het roer, nimmer afwij
kend van de eens ingeslagen richting;
o hij was groot! Op den
jongelui's-avond werd over niets dan
hem gesproken; in de werklieden-
vereeniging hielden zij feest ter zijner
eere; er werd gezongen, getoast en
hoera! geroepen voor hem: „leve
Johan Sverdrupmoge hij overwin
nen En op den dag van zijn
zegepraal zou hij aan den spits der
natie, op de hoogste plaats in den
lande, rustig staan als een god, met
de zuiver Noorsche vlag hooggeheven,
terwijl het om hem heen daverde van
het gejubel des volks, en dan zou hij
voorwaarts wijzen op de toekomst en
zeggen: „Medeburgers, mijn levens
taak is volbrachtmaar ddar ligt de
weg! In die richting ligt het land
der vrijheid! Ik kom zoover niet;
mijne dagen zijn geteld; maar gij
zult het bereikenals ge slechts
vastaaneengesloten volhoudt 1" En
een hoera! van millioenen stemmen
zou hem antwoorden millioenen har
ten zouden voor hem kloppen, en
zooals hij daar stond op dien dag,
zegenpralend, fier, met zijn zieners
blik gericht op onze toekomst, zoo
zou hij ten eeuwigen tijde voor ons
staan, gegoten in erts, het voetstuk
omwonden met altijd frissche kran
sen.
Het was een heel ding voor Fanny,
in den winkel te zwjjgen, als de re-
geeringsvoorstanders uit de rijke
plattelandsgemeenten daar samen
kwamen en Johan Sverdrup een
schurk noemden, hem verwenschten
en riepen, dat de duivel hem mocht
halen. Junior, die zeker het een en
ander omtrent Fanny en de werk-
lieden-vereeniging gehoord bad, tergde
haar met vragen en met spot
was het waar, dat ze gezegd had,
liever de voetwisch van Johan Sver
drup te willen zijn, dan Oskar de
tweede's koningin Als de koning
vermoord was en de republiek inge
voerd, dan zou ze zeker, zooals de
studenten zongen
Staan als een Napolibom
Op 't Noorweegsch Kapitolibom."
Fanny werd zoo woedend, dat zij
een huilbui kreegzij beet hare lip
pen aan bloed en dacht, dat ze een
toeval zou krijgen, „o! lucht! lucht!
Als er maar revolutie kwamDat al
die ruwheid eens afgeschaft en de
lucht gezuiverd werd
De zachtzinnige Ilsnaes, de eerste
winkelbediende van Houen, liep op
een avond een eind met Fanny op
en sprak een ernstig woordje met
haar. Hij wilde haar tot haar eigen
bestwil vragen, een beetje op te
passen. De oude Houen was er ach
ter gekomen, dat ze naar de werk-
lieden-vereeniging ging, en hij hield
er niet van, dat zijn personeel zich
bemoeide met de politiek. Hij zelf
waB een behoudsman, dat wist ieder
een, nu u begrijpt wel
Houen zelf was een heel redelijk
man maar de koopers ja, ze
zou het misschien niet willen geloo
ven, maar de werklieden-vereeniging,
moest zij denken, was iets, wat pu
bliek washet was bekend geworden,
dat Houens winkeljuffrouw met de
radicalen omging; en vele kennissen
van Houen, oude kennissen, die hij
niet voor het hoofd wilde stooten,
hadden hem te kennen gegeven, dat ze
er niet mee gediend warenliet hij
zulke menschen achter zijn toonbank
staan, dan wilden zij niet meer in
den winkel komen „U moet er
niet om lachen, juffrouw Fanny het
is waar, wat ik zeger is hier een
politieke gisting, dat men er naar
van wordt; en de werklieden-ver
eeniging De menschen denken,
dat er daar voor de republiek en de
vrije liefde „gewerkt" wordt.„Ha,
ha, ha, ha„Ja, ik weet daar
niet van, ziet umaar de menschen
denken hetOm uw eigen best
wil, juffrouw Fanny, ga niet meer
daar heen 1" Fanny kwam in op
stand. Zij wilde hare overtuiging niet
prijsgeven voor een Btuk broodals
burgeres van een vrij land, moest zij
toch kunnen meenen, wat zjj goed
vond
(Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.