speel- en drankzucht beteugeld worden.
De Heer Tydeman doet opmerken, da»,
de vurige drankbestrijders in hun jjver
maar een fout hebben: Zjj zien alleen
naar de gevaren van het alcoholisme,
doch overzien de groote schade die het
gevolg is van het ingrijpen of liever het
insnqden van de doode letter van de
wet in het maatschappelijk leven. Het
is met de wet als met de ouders die
hun kinderen te veel verbiedendaar
door juist worden de kinderen ondeu
gend gemaakt.
De Heer Schaper kwam tot de vol
gende conclusie: Dit wetsontwerp geelt
niet een bestrijding van het alcoholisme,
tast niet door in de kern der zaak, het
tast enkele uiterlijke openbaringen aan,
houdt geen rekening met de evolutie op
het gebied der alcohol wetenschap en zal
door amendementen niet te verbeteren
zijn.
Spr. betreurt het ook, dat zoo weinig
leden der Kamer geheelonthouders zijn.
Gaarne zou hij de overtuiging hebben
dat men hier gevoelde de ellende van
het alcoholkwaad. Aangezien spr. die
overtuiging helaas niet heeft, acht hij
het noodzakelijk nog eens op het kwaad
var. de drinkgewoonten te wjjzen, in de
overtuiging dat slechts van een nuchter
volk heil is te verwachten. Want een
volk dat drinkt, denkt niet. Het ware
gewenscht dat van deze vergadering in
stede van kleinzielig gepeuter uitging
een groote zedelijke kracht tei bestrij
ding van de drinkgewoonten van ons
volk.
De Heer Staalman betuigde niet veel
sympathie te gevoelen voor de tappers
en voor hun weinig edel bedrjjf, dat hij
een onzedelijk bedrijf noemt. Maar het
uitstervingssysteem is in dit ontwerp
niet billijk geregeld, niet wel verdedig
baar. Men had geen bedrijf mogen ont
nemen zonder behoorlijke schadevergoe
ding. In zake de beperking drankgele
genheden staat spr. aan de zijde van den
heer Van der Zwaag. De gelegenheid
maakt inderdaad den dief. Maar ook hier
had de regeering al weer een behoor
lijke en billijke regeling, een schadever
goeding moeten geven.
Vervolgens had nog de Hoer Talma
het woord, geheel meegaand met het
regeerings-outwerp.
Donderdag was de Heer Brummel-
kamp aan het woord tot verdediging
van het ontwerp.
De Heer Borgesius bracht de geschie
denis der wet van 1881 in herinnering
en constateerd dat die het drankgebruik
tot staan had genoodzaakd. Bij de wij
ziging van 1885 koos de regeering het
uitsterving! systeem voor vergunningen,
maar dit is niet goed geregeld, aange
zien overdracht mogelijk is. De clandes
tine drankverkoop, daar zit het kwaad,
spreker gat daar voorbeelden van.
Wat hij vreest is, dat de splitsing
van slijterijen en tapperijen meer nadeel
dan voordeel zal brengen. Dat nadeel
is hierin gelegen dat slijters ook ver
gunning kunnen krijgen en dat vergun
ning voor een gecombineerd bedrijf te
verkrijgen zal zijn. Een kruidenierswin
kel, gecombineerd met een slijterij, zal
vergunning kunnen krijgen. Dit zijn
nadeelen. En daarom hoopt spr. dat de
minister deze bepalingen zal terugnemen.
Anders zal spreker tegen de splitsing
moeten stemmen.
Vervolgens zet de heer Lieftinck kort
zijn standpunt tegenover deze wet uit
een. In 1881 verzette spreker zich tegen
de wet. Hij verwachtte er practisch
weinig nut van. En ook thans is het
nut van lange werking niet gebleken.
Voor spreker is 't nog een open quaestie,
of men de menschen niet te veel ver
trouwd heeft gemaakt met de overtre
dingen. Intusschen, de wet van 1881 is
een proef geweest. Men weet nog niet
zeker of die proef is geslaagd. Spreker
is bereid de proef voort te zetten. Maar
dan moeten de scherpe en onrechtvaar
dige kantjes er af.
Spreker's standpunt is dus: Een wet
accepteer ik als proef, maar niet vol
kwellingen en plagerijen.
Daarna was de Minister aan het woord.
Hij zeide o. a. Men moet er op letten
dat het gebruik ongelijk over het volk
is verdeeld. Men krijgt dan ten slotte
een deel van het volk, dat een zoo ont
zettend gebruik maakt van alcohol, dat
maatregelen daartegen dringend noodig
zjjn. Dat ontzettende gebruik brengt
het lichaam ten val. En wanneer er nu
zoovelen zijn, die hun lichaam vergif
tigen, te gronde richten, dan kiijgt
men door zulk een deel van het volk
een etterbuil in ons volksleven. Dat
kwaad kan het gevolg hebben dat het
geheele volksleven vergiftigd wordt.
In militaire kringen te Kief wordt
verteld, dat er 10,000 man ziek liggen
in de Russische hospitalen in Mantsjoerije
en het aantal nog toeneemt. Tyfus maakt1
de meeste slachtoffers, Deze en soort
gelijke epidemiën tasten de Europeanen
gewoonlijk aan in dezen tijd in Oost-
Azië, als de sneeuw smelt en de rivieren
los komen. Tiet gevaar voor uitbreiding
is niet gering in de haastig in elkaar
gezette houten loodsen, die vol en on
zindelijk zijn.
Het gerucht loopt dat een poging van
de Japanners om de Jaloe over te tak
ken, mislukt zou zijn en dat de bruggen,
die zij zouden hebben aangelegd, vernield
zouden zijn
De Russen schjjnen het trekken over
de rivier te bemoeilijken door ruiterij
met licht berggeschut op verschillende
punten op te stellen die in aanmerking
zouden kunnen komen tot het opslaan
van bruggen of tot het uitleggen van
ponten.
De geruchten uit Petersburg afkom
stig, volgens welke Engeland eenige
denkbeelden zou hebben geopperd be
treffende bemiddeling tusschen Rusland
en Japan, blijken van allen grond ont
bloot te zjjn. Men weet zelfs in goed
onderrichtte kringen in Londen niet uit
welke bron die geruchten afkomstig zijn.
Omtrent den oorlog is niet veel nader
bekend. Geruchten van kleine voordeelen
voor beide partijen komen af en toe, maar
worden bijna even dikwijls tegengespro
ken. Het eenige wat nog waard is ver
meld te worden, is dat de Russiche
marine thans beschikt over onderzee
booten. Zij schijnen die voor te hebben
op Japan.
In Rusland verwacht men de over
winning door het legei. Ook de Czaar
blijkt van die meening, althans het
troepenvervoer houdt nog steeds aan en
zelfs wordt een tweede spoorbaan aan
gelegd om dit te bespoedigen. Daar deze
lijn eerst na anderhalfjaar gereed kan
zijn, schijnt men te rekenen op een
oorlog van langen duur.
Inmiddels heerscht in beide legers de
typhus en het is te begrijpen, dat van
een zeer zorgvuldige behandeling van
die ziekte geen sprake kan zijn in het
leger.
Er is berekend dat de oorlog aan
Rusland tot Juni tweehonderd millioen
roebel zal kosten. Rusland zou, naar
wordt gezegd de oorlogkosten uit eigen
goudvoorraad kunnen bestrijden, maar
men schijnt dien niet aan te willen
spreken en de voorkeur te geven aan
korte termjjnleeningen. Japan beschikt
waarschijnlijk niet over een groot oor
logsfonds.
Men heeft beproefd om de nieuwe
Russische kruisers, Zjemtsjoeg en Izoem-
roed, die gebouwd zijn aan de Newa-
werven en op het oogenblik uitgerust
worden, in de lucht te laten vliegen.
Met dat doel waren te Sjlüsselsburg
vier drijvende mijnen in de Newa ge
geworpen, maar gelukkig werden ze
ontdekt door eenige schuitenvoerders
die ze vlak voor de werf uit het water I
haalden, vóór zij nog eenige schade had
den aangericht. Er is een onderzoek in
gesteld. Men gelooft dat de schuldigen
twee Finnen zjjn, die boeren laatst ge
heimzinnige, op mijnen gelijkende voor
werpen hebben zien vervoeren.
Vice-admiraal Birilef, bevelhebber van
de haven van Kroonstad, heeft den mi
nister van binnenlandsche zaken Von
Plehwe geadviseerd, aan den haveningang
onderzeesche mijnen te leggen, zoodra
alle ijs verdwenen zal zijn. Welk gevaar
de havencornmandant ducht is niet dui
delijk. Bij wjjze van voorzorgsmaatregel
zouden alle vreemde mogendheden op de
hoogte worden gebracht van dezen maat
regel.
De heer Ernst Gayraud, directeur van
de credietbank te Nizza, is plotseling
gevlucht, een tekort van 20 millioen
francs achterlatend. Sedert eenige dagen
hadden tal van personen hun bij de bank
belegde gelden opgevraagd, doch men
antwoordde hun, dat de directeur afwe
zig was. Dit wekte wantrouwen en een
der cliënten diende daarop een klacht
in bij den rechter. Onmiddellijk werd
een onderzoek ingesteld, dat aan het
licht bracht, dat de directeur inderdaad
eenige dagen geleden vertrokken was.
Daarop werden de brandkasten geopend
en men vond daarin in het geheel de
niet al te groote som van 100 fr. Een
tweede onderzoek ten huize van den
heer Gayraud heeft geen resultaat ge
had. Ook heeft men geen enkele aan
wijzing, waaruit af te leiden is in welke
richting de bankier is vertrokken.
Deze gebeurtenis heeft te Nizza groote
ontroering te weeg gebracht.
In Rome zou tijdens het bezoek van
president Loubet de onthulling plaats
hebben van het standbeeld van Victor
Hugo, door de Ligue france italienne
aan de stad Rome aangebodende Ko
ning, de Koningin en president Loubet
zouden de onthulling bijwonen.
Plotseling werd deze plechtigheid af
gelast, naar de Temps" mededeeltom
de volgende reden. De Duitsche keizer
liet door zijn gezant te Rome eenige
opmerkingen maken over de plechtig
heid. Hjj had reeds drie jaren geleden
aan de stad Rome een standbeeld van
Goethe aangeboden, en dat was nog
niet onthuld.
Kon, Victor Hugo nu onthuld worden?
Om de gevoeligheid van den Duit-
schen keizer te sparen, die toch alijjd
nog de bondgenoot van Victor Emma
nuel is, werd na tal van diplomatieke
onderhandelingen besloten dat de Koning
en de Koningin niet naar de Villa
Medicis zullen gaan, en dat alleen pre
sident Loubet een bezoek zou brengen
aan het niet-officieel onthulde standbeeld.
Voor eenigen tijd werd medegedeeld,
dat zich te Soerabaja een Chinees be
vond, van wien de roep uitging, dat
hij lepra kon genezen. Onze regeering,
besloot toen, met het oog op die vreese-
lijke, steeds om zich heen grijpende
ziekte een onderzoek in te stellen, en
benoemde een commissie van genees
kundigen om haar inzake afkoop van
de geneesmethode te dienen van advies.
Dit luidt:
Algemeen was de indruk dat de be
handelingsmethode moet worden be
schouwd als goedaardige kwakzalverij,
hetgeen vooral duidelijk bleek uit een
nauwkeurige ziektegeschiedenis en om
schrijving der gevolgde behandelings
methode, door dr. S. F. W. van Hasselt
te Soerabaja overgelegd. Men was van
oordeel dat het nimmer op den weg
kan en mag liggen de regeering aan
te raden zich met kwakzalvers in ver
binding te stellen.
H. M. de Koningin Moeder heeft
Woensdag een bezoek gebracht aan de
Gemeente Rotterdam. De stad had op
verschillende punten een zeer feestelijk
aanzien. Met hartelijke blijken van alge-
meene sympathie werd de Koningin
ontvangen.
De politie te Nieuw-Vennep heeft
opgegraven in den tuin van zekeren v.
R. een kinderlijkje waarvan men ver
denkt dat heimelijk bevallen is zekere
M. v. R., die het in den tuin harer
ouders heeft begraven. Na behoorlijk
gekist te zijn, is het door den Burge
meester opgezonden om geschouwd te
worden, aan het St. Elizabeth Gast
huis te Haarlem.
HAARLEM '29 April 1904.
Woensdagavond om 8 uur had op
de Burgeravondschool de bevordering
van en prijsuitdeeling aan de leerlingen
plaats. De heer J. A. G. van der Steur
van de subcommissie Middelbaar Onder
wijs voor de avondschool sprak met een
hartelijk woord van waardeering Direc
teur, leeraren en leerlingen toe; als
eene bizonderheid vermeldde hjj daarbij,
dat ditmaal voor 't eerst alle leerlingen
der 4de klasse een eind diploma kon
worden uitgereikt. Diploma's yerkregen
E. H. Bosschieter, W. Beyer. H. G.
Duyff, A. C. Gebing, H. Lanlinga, H
J. Lips, H. F. J. Meyer, J. R. Meier,
J. Meurs, J. Negrjjn, J. Scholten J.
Tit, W. C. v. Tienen, F. C. de Vos, W.
v. d. Wetering, J. v. Zutphen.
Prjjzen verwiervenle kl. A J.
Klerk (handteekenen), N. J de Wilde
(Ijjnteekenen), J. Poorter (Ned. Taal),
H. L. Fortgens (Wiskunde) en A. de
Jong.
le kl. B: D. Klees (handteekenen),
J. Comelissen (Ijjnteekenen), F. J. C.
Pigge (Ned. Taal), C. J. Kuipers (Wis
kunde).
le kl. C: H. J. P. Posch (handteeke
nen), P. W. Wolff (Ijjnteekenen), A. G.
Boeree (Ned. Taal), P. A. Kuyken (Wis
kunde).
lie kl. A: G. J.de Lugt, (handteeke
nen), W. H. Maas, (Ijjnteekenen), W. J.
Pieleprat (Ned. Taal), H. S. Boccage
(Wis en Natuurkunde).
He kl. B: P. J. Paap (hand en Ijjn
teekenen), H. de Groot (Ned. Taal).
lie kl. C M. J. M. Verweij handtee
kenen), J. Willebrands (vakteekenen), G.
Wragge (Ned. Taal).
IIIe kl. AJ. de Lugt (handteekenen),
N. L. Oger (bouwk. teekenen), L. Hack
(meubelteekenen), P. Smit (Ned. Taal).
Ill kl. B: J. W. Mühren (handteeke
nen), J. P. v. Vliet (machineteekenen),
J. J. Zwollo (Ned. Taal), H. Swart
Wis- Nat.- en Werktuigkunde).
IV. kl. E H. Bosschieter (handtee
kenen), J. Scholten (bouwk. teekenen),
H. G. Duyff (Ned. Taal), W. v. d. We-
tering (Wis- Nat. en Werktuigkunde).
Aan het verslag van den Curator
in het faillisement E. de Lanoy, Wes-
terkappel en Hooft, onlleenen wij het
volgende
Nadat Mr. Bijvoet er op gewezen
heeft, dat het hem overbodig voorkomt
na alles wat er reeds bekend geworden
is in uitvoerige en diepgaande beschou
wingen te treden over do oorzaken van
den val der Noord- en Zuidhollandsche
Bank en, in verband daarmee, van Ed.
de Lanoy, in privé, geeft hjj een schets
van den gefailleerde die hierop neerkomt,
dat deze ongeloofeljjk lichtvaardig was
in het verleenen van credieten, de kracht
en het weerstandsvermogen miste om,
waar hij kon en moest weten, dat het
verleende crediet de financieele kracht
van den credietnemer te boven ging,
een krachtig nhalt" te laten hooien.
De gefailleerde miste het voorzichtige
beleid, dat hem had kunnen weerhou
den en bezat daarentegen te over de
eigenaardige bankiersjjdelheid, die hem
er toe dreef om, zoo dikwjjls een hem
streelend beroep werd gedaan op zjjn
krachtigen steun en zjjn onmisbare
medewerking, zijne rouleerende bedrijfs
middelen vast te leggen in dikwerf zeer
risquante ondernemingen en stapels in
courante, ja waardelooze papieren in zjjn
brandkast op te tasten. Men weet nu,
dat de gefailleerde gespeculeerd heeft
en daardoor zware verliezen geleden,
dat hjj was een niet voldoende bekwaam
en een weinig accuraat administrateur,
die geen flauw denkbeeld had van den
waren stand zijner zaken.
Uit de balans door de accountants
31 Maart 1901 opgemaakt blijkt, dat
hjj feitelrik toen reeds insolvent was.
Tegenover het stamkapitaal van
f 75,000, was er toen reeds een ver
lies van 85,828,29Vs- Het werkelijke
verlies is evenwel veel grooter. Naar
schatting moet wel ongeveer de helft
der vorderingen als oninvorderbaar wor
den geschrapt.
Verder bespreekt het verslag, wat in
de verhouding van den firma Wester-
kappel Hoofd tot de Noord- en Zuid
hollandsche Bank dan ook tot velerlei
moeieljjkheden aanleiding gegeven heeft.
Betrekkelijk weinig vragen zullen door
het voeren van een rechtsgeding behoe
ven te worden opgelost.
Toch was dit niet altijd te verm jjden.
Natuurlijk zal deze beslissing van
grooten invloed zijn op de verhouding
van passief en actief; in deze onzeker
heid en in die, waarin de curator ver
keert, over den opbrengst der talrijke
incourante fondsen, is het onmogelijk
een voorspelling te doen aangaande het
aan crediteuren ten goede komende per
centage. De curator vleit zich echter,
met de hoop, dat dit minstens 10 pro
cent zal kunnen zijn.
De crediteuren zullen zich moeten
oefenen in geduld, immers de afwik-