MONOLOGEN W. F. MARGADANT. DOOR BOLLENGANGERS. 3) ,In den goederenwagen!" siste Huyderaat, en vóór ik het goed wist, stond ik met Jet en nog een dertig andere passagiers in een groote kist met vier naakte wanden. Huijderaat, Anne en Barend wenkten ons uit een anderen hoek toe, en hadden een heelemaal ongemotiveerde pret. Toen gebeurde er iets, wat ik wel had kunnen voorzien, maar waaraan ik alweer niet gedacht had om de menschen er niet te laten uit vallen, werd de deur dicht geschoven, en we stonden in 't stikdonker! Ik wilde er weer uit, maar de trein was al in beweging. Eerst was er een nogal akelige stilte, maar gauw l werd het een gefluister, een gegie chel en een nabootsen van allerlei bekende en onbekende geluiden van wonder en geweld. Natuurlijk dacht ik aan Anne en aan dien Huijderaat. Waarom hebben jullie dien schans- looper aangehaald! Je ziet nu wat er van komt!" beet ik Jet in 't oor. „Hoe kon dat anders," gaf ze bits terug; „hij bracht ons stoelen, enhij laat je nog eens lachen." „Als jullie maar lachen!" zei ik schamper, en Jet weer, „zeker, wat kun je beter doen, ais je voor je plezier uit bent!" „Heemstede 1" klonk het. De schuif deur ging even open, maar dadelijk weer dicht, en 't ging weer ver der. Ik had een gevoel of ik levend begraven was, maar onder de andere passagiers heerschte bepaald een heel andere stemming. „Kijk toch, menschen, wat een prachtige tulpen!" riep er een. „En wat rui ken ze heerlijk!" klonk het uit een anderen hoek. Een paar begonnen te zingener gingen onderdrukte gille tjes op, en aan lachen en ginnegappen geen einde. Ik verbeet me van kwaad heid, maar al zag ik niets in die Egyptisohe duisternis, ik kon uit Jet's sohudden en schokken nagaan wat een schik zij had in die flauwe uien. „Hillegoml Goddank!De schuifdeur ging open, en Huijderaat hielp ons bjj'tafklimmen. Anne had een gloeiende kleur, en Huijderaat lachteik had 'm dolgraag een klap om z'n ooren gegeven! Het koffiehuis was stampvol natuurlijk! Huijderaat spreidde mijn demi-saison in de schaduw van een lindenboom, voor mijn vrouw en Anne. Barend en ik vleiden ons op het gras neer, en Huijderaat ging uit op proviand. „Nn zijn we al drie uur midden in het bollenland, en ik heb nog geen tulp of hyacint gezien I" constateerde ik. „Ik geef alle bollen van de we reld voor één kotelet," zei Henriët. „Ik ook," zei Barend, met iets wilds in zijn oogen; en als ik mijn eigen gevoel raadpleegde, moest ik toegeven dat de honger alle poëzie uit ons uit stapje verdreven had. Alleen Anne klaagde niet, en zat met een tevre den gezicht haar krullen te schikken. Daar kwam de jakhals!een papieren zak vol broodjes, een ser vetpapier met smakelijk uitziend rookvleesch, tien eieren en zout, een fiesch wijn en twee glazen! Wel, ik zeg je, had hij mij op dat oogenblik om de hand van Anne gevraagd, dan weet ik niet wat ik gedaan had. Henriët was heelemaal verteederd, en hoewel Huijderaat zich van dat oogenblik af allerlei smoezerijen met Anne permiteerde, had ik niet het hart hem op zijn plaats te zetten. Door bet heerlijke maal heelemaal verkwikt, kreeg de lust om toch eindelijk eens bollen te zien, weer de overhand. Op raad van den kastelein, besloten we om te voet naar Lisse te gaan. Daar zou wel een of ander rijtuig te krijgen zijn. Buiten Hillegom konden we wer kelijk onze oogen verzadigen aan onafzienbare tulpen- en hiacinten- velden. 't Was prachtig! Jet had mijn arm genomen, en was in een roma neske stemming, daar ik nooit goed bij kan. Omkijken wou ik niet, want ik had zoo ter sluiks gezien, dat Huijderaat zijn arm door dien van Anne gestoken had. Hij had in Hille gom het heele dejeuner betaald zeker wel een gulden of drie, eu hij wou 't met geen geweld terug heb ben. Zoon'n jakhals! Als hij denkt dat er déarom iets van komt, heeft hij 't mis, al geef ik Jet gelijk, die zegt dat 't een knap paar is. Na een kwartier loopen met de blakende zon vlak in 't gezicht, be- gOD Jet al zwaarder aan mijn arm te hangen. Het end viel tegen; de weg kronkelde als een slang, de zon stak hoe langer hoe feller, mijn schoe nen knelden aan den hiel, en die lamme toren van Lisse wou maar niet dichterbij komen. Iedere stap werd me een pijniging, maar ik moest me goed houden, om Jet wat op te houden. Anne en Ba rend zakten hoe langer hoe meer naar achteren. Alleen Huijderaat was welgemoed. Met mijn demi-saison en m'n vrouw's mantel over den arm stapte hij fluitend vooruit, roemde den „prachtigen weg", en het „fris- sche briesje", dat er niet was, en door bij iedere kronkeling vroolijk uit te roepen: „dit is de laatste!" hield bij den moed er in. Zonder hem waren wij er niet gekomen. Al is hij dan een jakhals, 't is ten minste een flinke jakhals. Eindelijk de eerste huizen van Lisse „Hoor eens, man." knorde Jet, half huilend, „ik zet geen stap verder! Ik heb er meer dan genoeg van, van jou bollen!" Ze vergat dat juist zij het heele plan had op touw gezet. „We zullen hier wel een wagentje krijgen," zei ik, sussend, en ik zeulde haar naar het koffiehuis, waar ge lukkig juist één stoel onbezet was. Hnyderaat was er op uit gegaan, en kwam na een half uur opzetten met een soort van melk-of groenten wagen, waarop een bank en een paar stoelen gezet waren. Daar gingen we op, onder het gelach en de uien van de menschen, maar dat kon ons niet schelen. Erger was het, dat het al gauw bleek, dat de hit dood op was. De boerenjongen, die hem mende, zei dat hij al vier vrachtjes boliengangers had rondgetoerd. Tot Sassenheim ging het nog redelijk, maar toen trad een snel verval van krachten in. Eerst gingen Huijderaat en de koetsier den kar verlichtentoen stapten Anne en Barend uit, en nog lang vóór Oegst- geest moest ik er aan, nadat de jakhals, die voor alles raad weet, mijn schoenen, door den hiel neer te drukken, tot pantoffels had vervormd. Henriët bleef zitten, streng, zwijgend, zonder genade voor de hit, en zooals ze daar op dien bank zat, rechtop en met saamgeknepen lippen, deed zij me denken aan die plaat van Marie Antoinette, zooals zij naar de guillo tine rijdt. Zoo ging het, stappende, tot Leiden voor het station. Nog een laatsten verwoeden strjjd om een plaats in den trein van zes uur twintig! Alleen door de doodsverachting van Huijde raat kwamen Jet, Anne en Barend er in. Hij zelf en ik klommen gelaten in een beestenwagen, een paradijs, bg den goederenwagen vergeleken. Wg hadden tijd gehad om in de wachtkamer in de gauwigheid ieder 1 Vs glas port te drinken. Ik heb me toch in dien jongen vergist, 't Is bepaald een goeje vent. 't Is jammer dat hg geen f 3000 inkomen heeft, maarmyn boekhouder is oud en erg tobberigals Huyderaat zich een beetje wil aangrypen! We zullen zien Den Haag! In een stampvollen trem reden we naar den Archipel, en zaten eindelyk aan tafel om een maal, dat al tweemaal was opgewarmd. „Wy hadden dat rijtuig met dien dronken koetsier moeten nemen," zei Anne. „We hadden niet op Zondag moeten gaan," meende ik. „We hadden thuis moeten blyven,"klaagde Henriët. „Ja, zei ik, als je nagaat al het geld dat wy verteerd, en al de ellende die wy uitgestaan hebben, dan moet je onwillekeurig vragen waarom begin je zoo iets, waartoe heeft 't gediend Juist zag ik even op, en ik snapte dat Anne en Huij deraat mekaar tersluiks aankeken. Zij kreeg een kleur en hijglim lachte. En nu morgen het engagement van Anne met mijn l«n klerk Huyderaat publiek wordt, nu weet ik waartoe dat uitstapje naar de Haarlemsche bollenvelden gediend heeft. Einde van Bollengangera.) PIET VERWEERT, matroos. 1) Zal ik me zeivers maar eens voor stellen? Piet Verweert, zooals ik reil en zeil, matroos le klasse van m'n geloof. Ik ben in 't vaste korps, wat zooveel zeggen wil als dat ik niet voor tjoema de gekruiste ankers op mijn mouw draag, en geen sme rige streken op mijn kompas heb, en kanonnier ben ik ook, wat beteekent dat, wanneer ik by geval de trekker van een twaalfduimer in de hand heb, het niet gerajen is, voor geen mensch en voor geen schip, om in myn vuur- lyn te kommen. Voor 't oogenblik ben 'k met pas poort, al is 't dan voor kort. Ik ga de groote zee weer opmaar een mensch is zoo niet of hy wil wel eens een paar maanden aan den vasten wal blyven, al was 't alleen om z'n eigen wat op te kalefateren, en z'n vrouw 'ns te plezieren. Want getrouwd ben ik ook, en ik zal je vertellen hoe. Mijn vrouw hiet eigenlyk Maria Alexandrowna, maar ik noem 'r voor 't gemak Kees, en dan hebben wo thuis nog een klein ding van zeven jaar met blauwe oogen en blonde krullen, die naar d'r moeder hiet, maar die wy en de heele buurt voor de kortheid Kraai noemen. Ik heb Kees indertyd uit de Oost zee meegenomen. Ze sprak Moffri- kaansoh, maar ze zeit altijd dat ze een Rus is. Hoe dat nou in mekaar zit, zal me nooit klaar worden, en, 't is me 'n zorg ook! Van dat Kees goed met d'r Hollandsch overweg kan, heb ik nooit niks geen verschil waargenomen tusschen haar en een geboren Hollandsche meid. Maar 'k zou je vertellen hoe 'k kennis aan d'r gekregen heb. 't Zal zoowat 8 of 9 jaar geleden zyn, toen was ik matroos op de Drie Marie's," een Veendamsche kof met schoonerstuig, en we zeilden in bal last (Stem uit het publiek.) „Wat is dat, in ballast?" Piet. Dat is als je niks gelajen hebt Voor niets, voor de aardigheid. als zand, om de diepgang, vat je 'tP We zeilden dan in ballast op avon tuur (Stem uit het publiek.) „Wat is dat nou weer, op avontuur zeilen Piet. Weet je dat ook niet? Dat wil zooveel zeggen, als dat je geen vaste bestemming hebt, en je maar zien moet ergens een lading te kry- gen, net als dat soort juffers, die 's avonds laat ik 'r 'ns zeggen in de Kalverstraat op en neer houwen, om een retourlading op te diepen. Zooals ik dan zei, we zeilden op avontuur in de Oostzee, en hadden koers gezet op een haven aan den Russischen kant, om daar een vracht graan op te duiken, 's Morgens had den we 't land verkend, en 's mid dags de toren van de kerk in 't vi zier gekregen, 't Woei stijfer lee al een rif in, en we mosten scherp aan den wind houden om boven't gat te kommen. Om nou goed verstand van de zaak te krijgen, moet je versuppeneeren dat hier deze stoei de openbare zee is; ik ben de kof, en meneer daar is 't gat voor de havenNou kom ik aanzeilenDe wind komt zóó in, dus mot ik zóó op, en je ziet wel dat ik met die maneuvres niet boven 't gat kom. Nou laveer ik een paar slagen, eerst zóó en dan zóó en dan weer zóó, en dan kom ik 'r. 't Was onderwyl veel harder gaan waaien, 't Wier geregeleerd storms- weer. Nou was onze ouwe wel een heele branie bij handzaam weer en achter de vierkante flesch, maar zoo gauw als 't hommeles wier, was 't o heerejee! Op z'n zachts gezeid, was 't een akelig dier. Toen nou de ouwe 't geval over zag, en gewaar wier dat 't tijd was om op de haven aan te houden, vroeg-i aan den stuurman: „Stuurman, zeit-i, wat zou jy doen als je kaptein van de kof was?" „Ik joeg 'ra d'r in," zei stuur. „Nou, zei de ouwe, neem jy 't roer, en jaag jy 'm d'r in." „Niet graag," zei stuur, die een gare vryer was. „Ik adviseur maar. Ik joeg 'm d'r in; maar jij bent kap tein van de kof. Jy mot weten wat je doet." „Nou, zei de ouwe, als 't dan mot, dan maar dadelijk. Daar gaat-i!" Met greep hij 't roer, gooide 't om, en daar ging het voor den wind, met losgevierde schoten en met tienmyls- vaart recht op de haven aan. Ik stond met Hendrik, den licht matroos, te loevert (Stem uit het publiek.) „Wat is dat, te loevert?" Piet. Wat loovert is Kom eens hier Zie,nou,denk nou maar dat ik de wind ben. Geef ik je hier een waai (slaat hem beneden den rug) dan is dit je loefkant, en je buik de lykant, en geef ik je een poffer hier, (slaat hem op de buik) dan is dit je loefkant, en de over kant is ly. Vat je 't zoo? Zooals ik dan zei, stond ik met Hen drik te loevert klaar om de fok in te nemen, en net dat 'k een pruimpje wou rollen, zag ik dat we te veel aan ly wegzakten door den stroom of wat anders. „Loeven!" schreeuwde ik. „Oploe ven, god zal meMaar 't was al te laat. Krik, krak, daar zaten we! 't Was zoo'n schok, dat Hendrik en ik bykans over de verschansing heen vlogen. De stuurman was weg. Nooit weer gezien. De ouwe had een klap van den bazaansboom gekregen. Hy zat tegen de verschansing en zei of dee niks, of de golven al over hem heen sloegen. (Wordt vervolgd) Gedrukt by DE EB VEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1904 | | pagina 6