GIOVA1V1ÜA
Het Kind.
DOOK
SOPHUS MICHAËLIS.
13)
Zacht als een kat betreedt zij de
myriade van bloemen, die tusschen
het gras te voorschijn komen. Maar
dartel en kuisch, vluchtend voor
Zefyr's omhelzing, jaagt Flora over
de aarde heen. Schreeuwen wil zij,
maar in plaats van berispende woor
den komen slechts rozen en anemo
nen uit haar bloemenmond. Met zwan-
geren gang schrijdt Venus voort,
dragend den last van haar rooden,
met goud bewerkten mantel en van
de geheimzinnigheid van heel haar
wezen, laat haar hoofd zinken en met
opgeheven hand duidt zij zwijgend aan
wat geen woorden zeggen. Alseen zwa
luw vliegt Amor boven haar hoofd en
met geblinddoekte oogen richt hij
zijn pijl op de drie Gratiën, die met
hun slanke lichamen in elastische
loomheid hun rondendans op het
grasveld dansen. De onzichtbare lucht
omgeeft en kust haar lichamen,
zoodat de sluiers om heupen en mid
dels zich bewegen in lichten cadans.
En half naakt staat Mercurius in
zijn purperen mantel er bij en ver
jaagt met zijn herautenstaf de lichte,
witte wolken van den eeuwig blauwen
hemel.
Deze lente opende voor Giovanna
wijd haar armen. Haar geheel, jong,
kalm verlangen naar geluk ademde zij
op uit haar borst. Toen zij te Flo
rence aankwam, was de stad zelf
op dat oogenblik de residentie der
lente. De geheele bloemenstad om
sloot haar. Maar iederen avond bracht
haar verlangen haar den ritselenden
stroom, waar de Arno voortrolde on
der bruggenbogen, langs kerken en
torens en verweerde muren, naar het
schoone dal, waar de populieren zich
jong en sidderend afteekenden tegen
de dunne, kleurlooze lucht. Van haar
vensters op het Trinithplein kon zij
don vloed volgen naar zijn steenen
beddingals een dikken, blanken arm
met zacht kloppende polsen, zag zij
hem hier glinsterend opspringen, daar
om een steen heen dwarrelen, die
hij rood als vuur door zijn eigen
warmtevloed deed opvlammen.
In de zachte voorjaarsavonden,
als de zon achter de heuvelen gegle
den was en slechts de witte villa's
langs de hellingen oplichtten als witte
schuimbloemen over de aardgolven,
wandelde heel Florence langs de
oevers der Arno in een vage, sidde
rende goudlucht als van ver verwij
derde, bijna onzichtbare kerklichten.
En de wandelaars kwamen elkaar
met bloemen tegemoet, met narcis
sen, met hyacinthen en langstelige
lelies. Zij slurpten de schoonheid uit
de diepe kelken op. En als de scha
duwen als somber, hoog stijgend wa
ter in het dal opstegen en de fak
kels in de groote ringen aan de dikke
hardsteenen muren der paleizen wa
ren aangestoken, wierp men de bloe
men van de bruggen in het stroo-
mend water, om ze niet mee naar
huis behoeven te nemen en de vlie
dende Arno voerde alles mee. Tus
schen torens en muren zocht men
een plaatsje waar men het koken en
knetteren der fakkels in den avond
wind hooren kon. De bergen zonden
hun kouden ademtocht de straten
door. Het Campanile, het Bargello
en het Palazzo Vecchio wezen met
hun steile zuilen hoog den nacht in
van Florence's lichtglinsterenden dal
ketel. Het scheen of de standbeelden
levend werden. De witte marmerfi
guren deden de wonderlijkste dingen
in het duister. Spel en gezang vlood
als smalle beekjes van de getraliede
vensters en balkons op de aarde
neer. En in de schaduw hoorden de
menschen het met begeerige ooren
aan. Plotseling kon midden in den
nacht de straat weerklinken van wild
lawaai en dreunen van ruiterhorden,
die met suizende, kuetterende fak
kels weg galoppeerden. Gemaskerde
stoeten en zingende scharen togen
voorbij. Lorenzo en zijn vrienden,
vierden hun fantastisch karnaval als
Bacchanten, als Luna's sterrenvolge
lingen, als Yenusvereerders. Voor
de paleizen, waar de schoonste da
mes uit Florence woonden, hielden
zij stil en zwaaiden met de fakkels,
lieten de muziek ter hunner eere
weerklinken, wierpen bloemen tegen
de ruiten, zongen verzen en wensch-
ten hen juichend een lang zullen zij
leven.
Dikwijls stond Giovanna in haar
donkere kamer en zag den optocht
voorbij trekken. Het fakkellicht deed
haar pjjn in de oogen. Haar hart
bonsde als de muziek voor haar bal
kon stilhield. Zij week geheel terug
naar den tegenovergestelden muur-
wand en stond in het donker met
gesloten oogen toe te luisteren. Als
een droom, als een teug uit een
grooten beker, dien de nacht haar
overhandigde, dronk zij deze hulde.
Zij kende ze geen van allen, die
daar buiten stonden. Zij zag Gentile
niet, die zwijgend op zijn paard zat
en met brandende oogen het snik
ken van zijn hart trachtte te ver
bergen. Door het gezang en gejuich
meegesleept, strekte zij haar handen
naar haar echtgenoot uit, zij voelde
zijn warme, gerimpelde huid, hoorde
zijn hooge, snijdige stem en vond
liefde aan zijn borst.
Gentile bad zij slechts onbewust
lief in het diepst harer ziel, in die
zwijgende, slapende diepte, waaralle
geheime deuren openspringen en de
begraven zielsgeheimen rusten als een
lijk in een kist. En zoodra die vage
onbewustheid wijkt, gaan ook alle
deuren weer toe, worden ook alle
geheimen weer weggesloten alsof ze
er nooit geweest waren, als het licht
uit een schrijn, dat men toesluit.
Gentile fluisterde het in de kiem
harer ziel, zooals een plant denken
moet Gentile Gentile en
haar vingers kromden zich als woel
den zij door de zachte, droge zijde
zijner lokken. Als een bron ontsproot
de liefde voor hem op den bodem I
van haar hart. Gentile fluisterde
zij in haar slaap, ontwaakte dan en
wist van niets. Alleen haar hart bonsde
als een schijndoode tegen de deksel
van zijn kist. En in het morgenlicht
zag zij Mercatale's oude, gerimpelde
aangezicht door den slaap nog meer
vertrokken, aan haar zijde. Zij wekte
hem, om opnieuw leven te zien in
de slappe lijnen van zijn wezen, om
de vreugde in zijn oogen ontstoken
te zien bij het aanschouwen van haar
frissche, reine jeugd.
En als zij naar het venster ging,
zag zij beneden zich de Arno vloeien
gelijk een slang in de zon, met goud
gevlekte huid. Als witte vlokken
blonken de duiven in de doorzichtige
lucht. Het voorjaar schreed alle poor
ten van Florence binnen, met korven
overladen van bloemen uit de in zon ge
hulde dalen daar ginds. In fonkelende
kleurenpracht werden de bloemen
de straten doorgevoerd, en als Gio
vanna een luik openstiet, voelde zij
hoe de bloemenlucht de stad vervulde.
XII.
Na een lange bewusteloosheid, sloeg
Giovanna eindelijk even haar oogen I
op en zag Niccoló Mercatale voor zich
staan met Gentile's hoofd op zijn
arm rustend.
Zjj gilde zijn naam uit, harder
dan zij geschreeuwd had, toen zij
haar kind ter wereld bracht en viel
toen opnieuw in onmacht. Als een
lange, voortdurende echo van dien
gil weerklonk een smartelijk, teeder
en tegelijk boos schreien, een eerste
levengroet van een nieuw geboren
mensch. En het schreien duurde zoo
lang, tot de bewusteloosheid week
én zij al haar moed bijeen verza
melde, en wederom de oogen opsloeg.
Toen was Niccoló verdwenen en boog
haar voedster zich over haar heen.
Het kind fluisterde Giovanna.
Beritola antwoordde niet, maar
kuste haar op de oogen.
Het kind fluisterde zij weer.
Toen antwoordde het zelf. Zij voelde
het antwoord in haar bloed Het lag
aan haar borst vastgeklemd en zoog
tot in de diepste geheimzinnigheid
harer ziel, zoog door trots en onge
voelige hoogmoed heen tot op den
bodem van haar hart. Het zoog voor
zijn leven. Een schaduw, een droom
was het, die daar aan haar borst
lag en het leven inslurpte, vorm en
lichaam kreeg, levend werd, vast en
zwaar werd. Het geheim dat in het
diepst harer ziel verborgen was ge
weest, lag daar thans voor ieder
zichtbaar, zelfstandig en levend en
zette zijn kleine, teere nageltjes in
Giovanna's kuische, witte borst.
Toen begon zij te weenen en
weende zonder ophouden, af en toe
een blik werpend op het kleine, zui
gende kind, als was zij bang het te
zien opgroeien, groot worden, grooter
misschien dan zij zelf was. Gentile
fluisterde zij en zij meende zjjn
blik te ontmoeten. Zij zag hem weer
met zijn hoofd op haar hart liggen
om het te hooren slaan. Het kind
dat zij ter wereld gebracht had, had
Gentile's oogen. Het kind keek haar
aan met denzelfden langen, zwijgenden
blik, dien Gentille haar toegezonden
had, toen hij op 'tTrinita plein zijn ver
loren geluk nastaarde; een blik van
iemand, die zijn geheele ziel bloot
geeft, een blik van verlangen, van
aanbidding, van onverzoenlijken trots.
Toen sliep Giovanna in, in een
zaligen sluimer, het was als ontvlood
langzaam het leven haar door het
gulzig slurpen van dat kleine mondje
aan haar borst. Zoo wenschte zij te
sterven, te verdrogen, te verwelken,
leeggezogen als een plant, die ook
sterft als zij haar sappen verliest.
Alle stroomen in haar verloren zich,
haar hart verbloedde, haar zinnen
verdwenen in 't niet. Niets bestond
meer voor haar, niets voelde zij meer
dan het vasthoudend verterend zui
gen van een klein mondje aan haar
linkerborst.
Zij ontwaakte doordat zij zacht
een paar lippen op de hare voelde
en een stem hoorde fluisteren
Dank voor mijn zoon, Giovanna.
Dank voor mijn zoon.
Toen op eenmaal, als brandde zij
zich aan een gloeiend stuk ijzer, stond
de werkelijkheid haar voor oogen.
Zij keerde tot het leven terug en
zag hoe Mercatale haar dankbaar
aankeek.
Neen, zeide zij rillend van angst.
Neen, Niccoló, u kan ik niet voor
liegen. Eens heb ik mij zelf voorge
logen, maar een ander nooit. En voor
u wil ik niet liegen, al moge de
waarheid mij ook 't leven kosten.
Kalm, Giovanna. Maak uw en
mijn zoon niet wakker. Kijk, hoe hij
slaapt aan uw borst.
Hij is uw zoon niet, Niccoló.
Mercatale's aangezicht blonk van
het zweet. Hij kuste haar voorhoofd,
terwijl hij zeide
Ge hebt geljjk, Giovanna. Alles
wat ge hebt gezegd is waar. Maar
spreek nu niet meer en beloof me dat ge
zult gaan slapen En zeer bleek ging
hij weg
Toen hij eenige uren later terug
keerde, ging hij op den rand van 't
bed zitten en keek haar lang in de
groote, door 't weenen gezwollen
oogen. Door haar tranen heen zag
zij, dat hij 't was die haar hand greep
en zeide toen
Ge moogt mij dooden, Niccoló,
maar toch niet wegens ontrouw. Ik
zeg u nogmaals Hij is uw zoon niet.
Toen fronste hij zijn wenkbrauw-
looze voorhoofd en wilde opstaan,
maar zij hield met beide handen zijn
vingers vast en hield hem terug
Neen, Nicolö, hier zult ge blijven. Geen
zoon heb ik u gebaard, maar mijn eigen
zonde heb ik ter wereld gebracht.
Gedurende al den tijd dat ik uw
vrouw was, ben ik u geen minuut
ontrouw geweest, zelfs niet in ge
dachten. Sedert ik u kende, ben ik
trotsch geweest op uw liefde en dank
baar voor het geluk, dat gij mij ge
geven hebt. Nobeler mannen dan gij
bestaan er niet. Ik zeg u dit met de
hand op 't sacrament, want mijn hand
rust op de uwe.
Spreek dan, Giovanna, opdat
ik begrijpen kan en niet moet ver
twijfelen.
Niccoló, mijn vaders vriend,
mijn echtgenoot en beschermer, laat
ik voor u biechten als deed ik het
voor mijn vader zelf. De mannen,
die ik kende voor ik u kende, waren
geen mannen. De een wilde mij door
geweld tot de zijne maken. Als een
dief sloop hij 's nachts mijn kamer
binnen. Als een dief verloor hij zijn
rechterhand. Maar zijn linkerhand
gaf mijn vader den dood. Een ander
meende met mij te kunnen spelen
en mij smaak te geven voor den drank,
die de lichtzinige jeugd van mond
tot mond doet gaan, alsof de liefde
een beker water was uit de openbare
fontein op de markt waaraan allen
hun dorst lesschen. Maar ik was
trotsch en sloeg den beker van mij
af. Toen kwam er een, dien ik zon
der te weten lief had. Hij deed mij
naar 't slaan van mijn eigen hart
luisteren. Ik hoorde het slaan op den
steen van mijn vaders graf. Ik liet
mij meeslepen door het hevig klop
pen van mijn eigen hart. Toen nam
hij mij in zijn armen, denzelfden dag,
dat de aarde zich over mijns vaders
graf gesloten had. Hoort ge het,
Niccoló? Hij verleidde mij tot hei
ligschennis. Hij omhelsde mij boven
het deksel van mijD vaders kist. En
j ik schond het bloed van mijn eigen
geslacht. Toen ik ontwaakte uit mijn
roes, uit mijn zonde, wilde ik mij
zelf voorliegen door te zeggen, dat
ik 't gedurfd had, niet omdat ik lief
had, maar omdat ik meende, dat hij
de man was, dien mijn vader geko
zen had en dat hij 't ook slechts
waagde, omdat hij mijn vader beloofd
had mij te zullen trouwen. Maar ach,
Nicolö, dadelijk toen ik begreep dat
wij beiden ik zoowel als hij
slechts geluisterd hadden naar de
wilde passie onzer zinnen, verstikte
ik de zwakheid van mijn hart. Toen
begreep ik mijn zonde en ik zwoer
mjjzelf hem te haten, die mjj de
wilde passie van mijn eigen bloed
kennen leerde. Den dag daarop
kwaaral gij. En gij maakte mij sterk.
Met afgewend gelaat antwoordde
MercataleGij zoudt sterker ge
weest zijn, Giovanna, indien gij de
stem van uw bloed gevolgd hadt.
Herinnert ge u, dat ik zeide, dat ik
uw hand niet begeerde indien uw
hart niet volgde?
Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE EB VEN LOOSJES, te Haarlem,