JEBELO
VAN HET EILAND MET DE
SOHOONE VRUCHTEN-
DOOR
SOPHUS MICHAËLIS.
5)
Maar toch voelde hij, dat daar
ergena boven zijn hoofd, boven dat
klammende, drukkende gewelf, het
voorwerp zijner liefde door dezelfde
muren omsloten was. De muren, die,
zwaar en dik, van daar waar hij lag,
omhoog stegen naar een ruimte vol
geur van viooltjes, waar zon en dag
licht vrij toegang hadden, maar waar
een licht straalde, dat uitging van
de eigen schoonheid van jonkvrouw
Qro, die hij eens aanschouwd had,
om haar daarna nooit-meer te zien.
Een vroeselijk droefheid, een hevig
verlangen welde op in zijn borst.
Dóór, boven hem, was zijhij
wonschte, zelf dat gewelf te zijndien
muur, die doode steenmassa het leven
van zijn eigen warm kloppend hart
te gevennaar omhoog te rijzen, te
knielen, en de steen te zijn, die haar
voeten droeg.
Met tusschenpoozen, kort, nauw
één seconde lang, weerklonk achter
het hooge paneel het rinkelen van
een ketting, een ruk, en het neer
vallen van die ketting zelf. Als een
reusachtige torenklok klonk het, waar
van de gewichten in den grond ver
dwenen en waar de seconden, minuten
en uren, in de verlaten duisternis
neer vielen.
Nu knarste de deur en in het zwakke
licht van de opening werd Sten Basse
zichtbaar, door een paar mannen ge
volgd, die een tafel met voedsel en
kannen droegen.
„Foei, wat zit ge hier in het duis
ter! Doe het luik toch open!"zeide
hij, trad op Solver toe en deed het
luik, waarvan do lichtstrepen kwamen,
open.
Het daglicht stroomde binnen,
schuimend als het water van een
sluis. Op eenmaal lag de kelderruimte
in het volle licht, en met het licht
stroomde het leven binnen. De groene
stralen der boomen vielen over de
natte, bloedroode vloersteenen.
Sten Basse had zijn lederen barret
over zijn gekwetst oog getrokken.
Het andere staarde zwart en sterk
Solver aan, terwijl hij hem een met
zilver gemonteerden houten beker
met kruisvormigen rand aanbood,
nadat hij eerst zelf aan één der kruis-
kanten zijn mond gezet had.
„Welkom, jonker Falk, en neem
deze armoedige kamers voor lief.
Voor u is anders het beste niet goed
genoeg. Bereid er u daarom op voor,
dat ik het beste voor u heb. Alles
wat uw hart begeeren kan. Als gast
heer en vriend wijd ik u dezen
dronk."
Solver nam den beker aan, goot,
terwijl hij zijn vijand vast in de
oogen zag, den wijn op den grond
uit, en zette toen den beker hard
op de tafel neer.
„Sten Basse, wat wilt ge van mij
Spot is hier overbodig I"
„Wat ik wil jonker Falk? Gehoort
immers, dat ik mijn gast naar mijn
vermogen eeren wil! Neem nu, wat
mijn huis u verschaffen kan. Maar
zijt gij begeerig en belust op iets
anders dan voedsel, geduld dan, ge
duld 1 Het komt nog. De avond be
gint reeds te vallen. Uw slaapplaats
is zacht en goed. Het beste staat u
nog te wachten Ge zult krijgen, wat
gij wenBcht."
Sten Basse glimlachte voortdurend.
Het was, alsof de glimlach van zijn
tanden door de dunne huid van zijn
lippen scheen. Kalm en mot vasten
ten tred ging hij de trap op en sloot
de deur achter zich toe
Solver's bloed kookte. Hij begreep
er niets van. Wat bedoelde Sten
Basse? Was het de dood, die hem
wachtte? Hij was immers hulpeloos
in zijn macht, zonder verdediging,
zonder hoop.
Hij keek naar hot brood en naar
de groote stukken gebraden vleesch
op de tafel. Was dit de laatste maal
tijd van een ter dood veroordeelde?
Zou hij sterven, zonder dat iemand
het zou te weten komen, hoe hij ver
dwenen was?
„Solver liet zich met zijn gezicht
voorover op de dekens van zijn leger
stede vallen. En hij voelde, hoe door
het geheele gebouw allen op hem af
kwamen. Hij hoorde voeten dreunen,
trappen op en nf, kettingen rinkelen
en wapens kletteren en deuren open
en toe gooien; het was, of al wat
leefde op het slot naar zijn gevan
genis heen kwam en zich om zijn
leger verzamelde, zooals de menigte
om een, die ter dood veroordeeld is.
En naast hem hoorde hij de klok,
als zouden de gewichten des tijds op
hem neerdalen en hem vermorzelen.
Nu knarste de deur werkelijk en
lichte voetstappen kwamen naar zijn
leger toe. Maar Solver richtte zich
niet op. Als een scherp mes langs
een steen, sneed plotseling de kras
sende stem van Sten Basse hem in
de ooren
„Jonker Fatk, ge hebt mijn doch
ter met geweld tot u willen nemen,
zooals zij mij zegt nietwaar? Gij
begeerdet haar, zooals het een ieder
redelijk en welgeboren man betaamt.
Maar gij koost een slechten tijd en
een slechte plaats uit, om haar het
hof te maken, niet waar Daarom
wil ik niet met u in twist geraken,
maar breng ik u eenvoudig, wat gij
begeert. Ik wil mijn gast eeren met
het beste, wat ik bezit. Neem haar
nu. Ik geef u mijn dochter in alle
eer, tot echtgenoote, om te deelen
met u uw leger en uw woning ach
ter slot en grendel. Waardeer nu
mijn goedheid, jonkertje!"
Zonder zijn hoofd op te heffen,
hoorde Solver de spottende rede aan
Hij wist nauwelijks, of hij waakte
of droomde. Zou die voor-den-gekhou-
derij dan nooit eindigen Hoe lang
zou Sten Basse zijn gevangene nog
zoo overmoedig hoonen? Toen de
voetstappen zich verwijderden en de
hard toegegooide deur het ruwe lachen
afsneed, slaakte hij een zucht van
verlichting.
HOOFDSTUK V.
Toen was Solver alleen, verzonken
in zijn doffe, wanhopige eenzaamheid.
Hij wilde zijn oogen niet meer op
slaan en om zich heen dat luik, dat
gewelf zien en die frissche groene
stralen, die als spottend door de
donkere kelderruimte schenen.
Hij hoorde het suizen der boomen
ginds boven hem, hoorde weer het
springen der padden en weer het
dof neervallen der gewichten van de
klok achter zich. Maar langzamer
hand verdwenen ook deze eentonige
geluiden in het niet en was alles
rondom hem één groote stille. Slechts
een langzaam ademen bleef in zijn
ooren klinken, een ademen van een
borst, die zich verheft en neerdaalt,
een ademen op en neer als een zucht
bijna Solver hield zijn eigen adem
in, maar hij bleef het ademen hooren,
fijn, licht en zachtEn uit zijn
eigen borst welde het niet opzijn
hart sloeg met zoo hevige, gejaagde
slagen, dat het was, alsof deze soms
over zich zelf struikelen zouden.
Waren het dan de muren om hem
heen Was het zijn gevangenis zelf,
die ademhaalde
Solver draaide het hoofd om en
opende de oogen. En weer zag hij
het sombere gewelf; weer zag hij den
groenen bladerenschijn door hot luik
binnenvallen. Maar ditmaal verdween
het niet in het duisterhet naar
beneden stroomend licht werd gebro
ken door een gestalte, groot en slank,
gehuld in een kleed, dat hemelsblauw
scheen in het licht, maar dat vlamde
als vuur in den schemerMet
het witte aangezicht naar het groene
licht gekeerd met schitterende oogen,
die niet hun blik op de muren ge
richt hielden, maar ver vóór zich uit
zagen het luik door een blik,
die met sterke stralen haar en hem
meevoerde onder een eindeloos blau
wen hemelmeevoerde over zoet-
zingend waterHaar handen om
sloten haar lange, gouden haren en
haar ademhaling deed haar lokken
en borst, haar geheele lelieslanke
lichaam op en neer golvend als een
zwakke deining de stille avond-zee.
Zij was het zelf, Gro, die in zijn
gevangenis stond, opgesloten met hem,
opgesloten in zijn maoht, hem door
den vader zelf de armen gelegd.
Solver begreep niets meer. Hemel
en aarde vloeiden inéén; de vloer
zonk onder zijn voeten wegde mu
ren zonken weg; het duister ver
dween Niets bleef over dan zij,
zij alleen in een weelde van groen
licht, waar het paars van den hemel
en de vuurgloed van den zonsonder
gang door heen speelden En zij
ademde, ademde dat iedere adem
tocht het heelal doortrilde; ademde,
zoodat zijn hart stil stond, om er
naar te luisteren.
Hij waagde het niet, zich te ver
roeren. Zij stond daar, als was zij
met den lichtvloed mee naar binnen
gevloden, en hij beefde van angst,
dat het licht haar weer weg zou
zuigen weg weg om
hem weer in de eeuwige duisternis
achter te laton.
Wat sidderde zijn hart, hoe aan
bad zijn zielHij werd ootmoedig,
zooals hij nooit geweest was, door
een heilige macht aangegrepen, in
aanbidding verzonken Zijn heele
leven lag in zijn blik, en zijn oogen
lichtten met oen hellen glans, die als
wedijverde met het neervallend licht
uit het luik, om haar gestalte te be
stralen als een onhoorbaren water
valeen waterval van licht.
Hij wist niet, welke macht hem
dwong neer te knielen en over de
koude steenen heen te schuiven, tot
hij plotseling vóór haar voeten lag
en zijn lippen den zoom van haar
kleed beroerden. Maar in een zacht
fluisteren legde hij al de hitte zijner
ziel, al zjjn begeeren; „Vergeef mij,
vergeef mij I" En bij deze stille bede
voelde hij voor de eerste maal in
zijn leven al het wonderlijk zoete,
dat er inligt, om zich voor een vrouw
te verootmoedigenhij voelde zich
kleiu worden, maar toch gelukkig,
en bleef geknield vóór haar liggen.
Hjj zag den verachtelijken glimlach
niet, die één oogenblik over haar Tip
pen gleed, terwijl zij haar blik op
zijn gebogen nek liet vallen. En als
een knotsslag viel er één woord bo
ven zijn hoofd, één enkel„Kruip."
Toen was het spel gebroken Sol
ver knielde niet meer. Hij had zich
opgericht als een adder, die, na lan
gen lijd opgerold gesluimerd te heb
ben, zich plotseling opgericht, om
zich tegen een aanval te verdedigen.
In één oogwenk was de aureool van
begoocheling, die haar omzweeft had,
verdwenen, en stond hij tegenover
een vrouw, die hij beleedigd had, en
die nu zijn vlammende blikken met
een ijskillen glimlach vergold, die
duidelijker, dan woorden sprak
niet van zachtheid en van vergeving,
maar van een onverzoonlijken haat.
Heesch zeide Solver: „Ik kruip
slechts, omdat ik het zelf wil 1" En
fier richtte hij zijn hoofd op en trok
zijn schouders naar achteren, als om
te toonen, dat hij een eigen wil mach
tig was.
Maar Gro glimlachte slechts. Glim
lachte, zooals men glimlacht om de
inbeelding van een kind.
„Eén woord van mijn mond
Eén glimlach, en gij kruipt opnieuw 1"
„Beproef het 1" zeide Solver, die
zijn natuurlijken trots teruggekregen
had. „Waarom beproeft ge het niet
„Omdat omdat gij wel de laatste
man zijt met wien ik mijn voeten
zou willen besmetten, door ze op zijn
nek te zetten!"
>Ben ik dan een minder man dan
andere?" vroeg Solver met een stem,
die van ingehouden woede trilde.
„Man?" herhaalde Gro spottend,
„man
Solver antwoordde niet. Hij bleef
haar aanstaren, tot do glans van zijn
oogen verstijfde en zijn saamgekne-
pen handen zich vol ontzetting los
wrongen. Gro's blik zag de veran
dering en liet die van een verachte-
lijken glimlach vergezeld gaan. Solver
wierp snel een blik* om zich heen en
tegelijkertijd namen zijn gedachten
een andere wending. Hij zag de van
voedsel voorziene tafel, don kalen
steenen vloer, de met ijzer beslagen
deur. Door den twijfelenden spot in
haar stem, waarmee zij het woord
„man" herhaalde, kwam het wilde
dier in hem te voorschijn en joeg
alle zachte gevoelens op de vlucht.
Hier stond hij, "gevangen, tegenover
een weerlooze vrouw, die met hem
opgesloten was, door welken aan
val van krankzinnigheid haars vaders,
begreep hij nog niet. Maar in zijn
gemoed steeg de lust, om zich te
wreken op den vijand, die hem over
rompeld had, tot razernij. Was hij
niet heer en meester in zijn gevan
genis, sterk en almachtig binnen
deze muren? Sten Basse vermoedde
niet, wat hij gedaan had. De deur
daar ginds was van bouten voorzien
niemand zou getuige zijn van hetgeen
hier binnen voor zou vallen. Nu was
zijn dochter in Solvers macht. Hij
kon haar met geweld tot de zijne
maken. Thans de poging ten uitvoer
brengen, waarover Sten Basse zich
zoo wreed wreektehaar vermoorden
zou hij kunnen, zoo het wilde en,
als de vader kwam, om zijn gevan
gene met nieuwen spot te overladen,
zou hij hem het verminkte lijk van
zijn dochter hoonlachend naar hot
aangezicht gooien.
Maar eerst moest hij zekerheid
hebben. Werd de gevangenis mis
schien begluurd Hielden oogen er
gens de wacht Hij nam do tafel
met schalen en kannen hoog op in
zijn beide armen en wierp die met
alle kracht tegon de gesloten deur,
zoodat alles kletterend en dreunend
de trappen afrolde. Het rinkelend,
dof, zwaar en hel hoog lawaai ver
wekte menige echo, maar geen ge
luid van buiten drong tot hem door.
Daarna werd het zoo stil, dat hij de
musschen buiten in de boomen door
het luik hoorde kijven en een grove,
krakende stem drong schraal tot hem
door. De stem van een waker, die
zijn iederen dag herhaald geroep
deed weerklinkenhij haalde den
eersten regel lang uit en liet den
tweeden er kort, scherp op volgen
„Dj zou virdwijnt de racht komt san
Vandat g is alle werk gedaan.
Daarna hoorde men een paar
vnlsche, krasschende hoorntonen, en
daarop begonnen eenige torenklok
ken in de verte ook met klokgelui
den zonsondergang te verkondigen.
(ffordl vervolgd)
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.