JESE XjO
VAN HET EILAND MET DE
SCHOONE VRUCHTEN-
DOOR
SOPHUS MICHAËLIS.
15)
En niettegenstaande zijn gevange
nisschap voelde Solver zich trotsch
en groot. Met een tot nu toe onge
kende kracht richtte hij zjjn arm,
verontachtzaamd lichaam op en zijn
stoppelige, ongeschoren baard kwam
hem plotseling mannelijk en natuur
lijk voor. Een breede stroom van
welriekenden rijpen oogst waaide de
Augustusmaand zijn kelder binnen.
En Solver ging naar zijn bron en
baadde zijn gezicht, zijn hals zijn
borst en armen in het reine, kristal
heldere water, en als een tintelende
kroon van droppels blank als rozen-
steenen sprenkelde hij het over zijn
haar. En hij kleedde zich geheel uit
en liet de lucht van den zomernacht
over zijn naakte lichaam glijden en
als het ware zijn leden reinigen, voor
dat hij zich neerlegde op zijn leger.
Het kleine kruis legde hij op zijn
bloote borst en hij bleef staren naar
den groen-blauwen schijn van iederen
steen, terwijl hij het kruis naar zijn
lippen bracht en het kustte, en in
gedachten tevens de hand, die bet
op d§n vloer van zijn gevangenis
had laten vallen.
Solver was gelukkiger dan ooit te
voren en hij had een gevoel van
ongekende vrijheid. Niet omdat de
deur dien nacht niet gegrendeld was,
maar alleen omdat hij nu eindelijk
de bevrijdende kracht der liefde kende.
Nu was het niet langer een zinnelijk
begeeren, dat zijn bloed en zenuwen
als vuur deed vlammenhet was het
geluk te weten, dat het wezen, dat
hij beminde werkelijk bestond, dat
het heiligdom, waarvoor hij knielde,
daar was het was het geloof,
die wonderlijke macht, die steenen
zingen doet en bloemen spreken
laat.
HOOFDSTUK XVII.
Ja, Solver voelde, dat hij de stee-
uen kon doen zingen! Voor hem
waren de muren, in den diepsten
afgrond waarvan hij zelf vertoefde,
slecht8 hoog opstijgende lofzangen,
die hot bed van de geliefde voorbij
gledon en zich alle boven haar leger
vereenigden als een bijenkorf van
zingende cellen, die een koningin in
haar gekroonde rust omgaven.
In hetzelfde huis te slapen als zij,
ja slechts op denzelfden grond te
slapen, was reeds zaligheid.
En Solver sliep in als een nachte
gaal, die in een klaren nacht zijn
meest verlokkende tonen voor het
geliefde wijfje uit zijn keel heeft laten
gorgelen en dan de oogleden voelt
toevallen, om te verzinken in een
lichten sluimer, zooals een eerste
zonnestraaltje zachtjes op zjjn geve-
derdo borst heen en weer kan spelen.
Hij werd plotseling wakker, schijn
baar zonder in- noch uitwendige oor
zaak, want hij had geslapen, goed
en vast geslapen zonder te droomen,
zonder te denken. Toch ontwaakte
hij, zijn oogen openden zich, zijn
ziel ging open zonder zich bezwaard
te gevoelen, zelfs zonder verbazing.
Hij was wakker en volkomen bij
zinnen en toch beheerscht door een
gevoel, door een eigenaardige, onge
kende kracht, die niet uit hem zelf
scheen voort te spruiten en evengoed
mystisch als natuurlijk kon wezen.
Het was alsof de maneschijn zich
van de maan zelf had losgemaakt,
alsof die niet meer op de bewuste
plek op den vloer lag, maar als een
levend wezen door de ruimte dwaalde.
Zoo wezenlijk kwam deze verbeel
ding hem voor, dat, toen hij, zijn
hoofd omdraaiend, werkelijk een ge
daante midden in de duisternis ont
waarde, hjj er niet eenmaal van
geschrokken was.
Doch een heilige rilling voer hem
door de leden, toen hij, zijn oogen
tot hel uiterste inspannend, in de
zwakke golvingen van de maanschijn-
witte dracht de duidelijke vrouwelijke
lijnen van een paar armen onder
scheidde, die de handen onder de
halfnaakte borst gekruist hielden
En toen werd hij gewaar glauzeloos,
kroezend, zacht haar, een blinkende
rij tanden in een open mond
en een glans van wit licht, die hem
uit öro's groote, starende oogen tegen-
straalde
Heilige Moeder Gods 1 Zij was
het Gro zelf!!
In één oogwenk zat Solver over
eind, en schrok van zijn eigen bewe
ging; want hij durfde nauwelijks
ademen, nog veel minder haar tege
moet gaan als een zonde kwam
zijn naaktheid hem voor, zijn wak-
kerzijn bijna als een misdaad.
Maar de gestalte bewoog in het
maanlicht, de gekruiste handen onder
de borst, ontvouwden zich en Gro
deed met uitgestrekte armen een paar
schreden voorwaarts, tastend en toch
magnetisch zeker als een slaapwan
delaarster.
Ja, zij wandelde in haar slaap
Solver zag het aan den stijven blik
harer oogen, die door het donker
heenzagen, mijlen ver. Onhoorbaar
liet hij zich op den grond vóór haar
neerglijden, bang om gezien te wor
den, doodelijk angstig haar te wek
ken want hij wist, hoe vreeselijk 't
was een slaapwandelaar wakker to
maken, en in zijn opgehitste fantasie
hoorde hij reeds den vreeselijken
angstkreet als van een waanzinnige,
die uit Gro's mond weerklinken zou,
als zij ontwaakte en zich zelf in deze
onderaardsche, sombere diepte zag
als door duivels wil alleen tegenover
een naakten man.
Het was of alles in Solver weende,
alsof het er weende van angst
van een angst, die biddend teeder
haar ontwaken trachtte te verhin
deren. Smeekend kroop hij op den
grond vóór haar, zijn geheele ziel
was zoozeer één snikkende bede om
genade, om dadelijke redding nü, dat
Gro steeds nader op hem af kwam.
Een fluisteren ontsnapte haar ge-
openden mond,waarvan de lippen zich
één oogenblik naar elkaar bogen.
Het was of zij in dat ééne woord al
haar adem uitstiet: „Solver!"
Maar toen hij zjjn naam hoorde
noemen, werd Solver plotseling sterk
Dat dwong hem van den vloer op
te staan, het verdreef alle angst uit
zijn ziel en doortrilde jubelend zijn
geheele wezen. Het volgende oogen
blik beroerde haar uitgestrekte arm
zij eigen hand hij voelde haar
koele, stevige huid onder zijn sidde
rende vingertoppen, en op zijn aan
gezicht vernam hij den warmen adem
tocht van haar mond. „Solver
Solver
En, met bijna bovennatuurlijke
wilskracht dwong hij er zich toe,
zich te wanen onder denzelfden hyp-
notischen stroom als zij. Hij dwong
zich zelf, zich te verplaatsen van den
nuchteren, breeden weg, die een met
rede en verstand begaafd wezen be
treedt, op het zeer smalle, extatische
.paadje, dat een slaapwandelaar be
wandelt. Hij was niet langer wakker;
hij zocht en zocht, stond tegenover
degene, naar welke hij tastend rond
gekeken had, en werd zelf door een
magnetische krocht gedreven naar
één enkel hoogst-wonderlijk doel, dat
bereikt zou worden. En deze geheele
verandering onderging hij alleen, om
dat hij voelde, dat die het eenige
reddingsmiddel was, om haar niet tot
bewustzijn, ja misschien tot waanzin
te doen ontwaken.
„Solver Solver
„Ja -»
„Solver ben je ben jeP"
„Ja ik ben hier
„Ja je bent het je bent
het ik voel je
„En zie je me?
„Ja ik zie je
„En wil je bij me zijn?
„Ja ik wil ik wil bij
je zijn
Solver antwoordde haar op den
zelfden fluisterenden toon, waarop zij
haar woorden uitademde. Met onuit
sprekelijke voorzichtigheid gleden zijn
handen over haar naakte armen,
alsof haar huid met ragfijne goud
blaadjes bedekt was, waarvan hij
vreesde, dat zij aan zijn vingers
zouden blijven kleven. Doch, toen
hij zijn armen om haar heensloeg,
voelde hij een wonderlijk knetteren
in zijn vingertoppen, op het oogen
blik dat zij haar droog, zijde-zacht
haar aanraakten. Zijn mond naderde
den haren en zijn warme adem ver
mengde zich met het bijna koele
windzuchtje, dat van haar lippen
vloeide. Hij ademde voorzichtig, ge
lijk met haar, in en uit, in en uit
Het was, alsof zijn hart zich naar
het hare toeboog, zoodat zij plotse
ling elkaar aanraakten Toen Bteeg
haar eensklaps het bloed naar de
wangen en deze straalden de zijne
tegemoet, hoewel zij elkaar niet be
roerden. En over haar geheele wezen
verspreidde zich die gloed, zoodat
Solver één oogenblik beefde van angst,
of dat misschien het begin van het
ontwaken wezen zou.
Angstig kloppend bleef' zijn hart
toeluisteren Maar het bloed bleef
Gro's lichaam doorstroomen zij
drukte hem dicht tegen zich aan en
door haar zachte kleeren voelde hij
haar borst zwellen, als wilde die in
zijn eigen lichaam dringen.
„Solver ik heb je lief
„Gro ik heb je lief."
Toen kieeg hij een gevoel van een
zoo wonderbare duizeligheid, alsof
hij in haar armen van een mijlen
hoogen toren neer zou storten. Hij
ademde over heel haar aangezicht
kussen, die haar de lippen sloten,
die haar het voorhoofd bevochtigden
en van daar neerdaalden als een
verfri8schend lenteregentje, waarvoor
haar oogleden neerzonken. En eerst
toen haar oogen gesloten waren,
voelde Solver zich gerust hjj ver
zegelde ze met echten kus en fluis
terde luider dan te voren, nu haar
slaapwandeling éénmaal door zijn
omhelzing haar doel bereikt had en
nu hij zeker was, dat haar liefde
droom te vast was, om verbroken te
kunnen worden
„Gro ik heb je lief
„Solver ik heb je lief
„Hoe lang heb je me al liefgehad,
Gro?"
„Langer dan ik je kende, Solver."
„Waarom heb je 't niet gezegd,
Gro?"
„Solver, ik zal 't nooit zeggen."
Toen droeg Solver zijn wonder
baren last naar zijn leger. Eerst was
die even licht als hot kind, dat de
heilige Christoffel droeg, maar bij
iederen voetstap steeg de gloed van
zijn bloed, zoodat de lichte last werd
tot een diepademhalende vrouw, die
al meer en meer reëel voor hem werd,
die hij al meer en meer naar zich
toedrukte. En toch hield hij haar
vast, zoo voorzichtig omklemd als
men een klaproos vasthoudt en die
voor den wind beschermt, bevreesd,
dat die haar blaadjes zal doen uit
vallen. Maar toen hij haar op zijn
leger had gelegd en nu met zijn
handen voorzichtig over haar heele
lichaam streelde, deed hij dit met
hetzelfde gevoel, waarmee men de
vingers door sidderend, blauwe vlam
men heen laat gaan.
Ja, als een vlam lag zij daar op
zijn leger, als een sluimerende vlam,
die tegentrilde zijn aangezicht, tegen-
trilde zijn hart, zijn geheele manne
lijkheid. Al de verwarde gedachten,
die uit zijn hersens ontsproten, vlo
gen als vonken weg door deze vlam.
Hij herinnerde zich niet meer de
duizende smeekbeden, die hij vol aan
bidding naar dit jonkvrouwelijk al
taar had opgezonden en ook niet
het gedwongen ontberen gedurende
zjjn gevangenschap, het zaligontberen,
dat hem nu dierbaar geworden was
tijd noch plaats herinnerde hij zich,
evenmin als zijn eigen beloftenhij
voelde slechts het vurig branden van
zijn heele wezen, voelde dat hij hier
de blauwe vlammen der liefde onder
zijn handen had, die zijn hart om
slingerden en vastgrepen, zoodat het
hem van zoet-verterende verbazing
ontgleed. Zijn geheele bestaan lag
vóór hem in één zwarten nacht,
waarin slechts het vlammend instinct
van de liefde wat licht doorstraalde.
Het was alsof'de muren weggeblazen
werden, alsof hij, gelijk even vele
starende oogen, de sterren hem zag
tegenfonkelen. Toen veranderde het
beeld in de duisternis weer en zag
hij in vliegende vaart zijn valk met
zijn prooi onde* zich nederdalenhij
waande zich zelf die valk te zijn en
vlood plotseling het water in en
hoorde de golven tegen zjjn borst
aanklotsen Toen kwam hij weer
tot de werkelijkheid terug, hij lag
weer op de koude vloersteenen met
zijn armen om die jonge, slapende
vrouw gestrengeld: zij sliep wer
kelijk en hij hield zijn armen even
stevig om haar hals geklemd, als
een drenkeling de zijne om dien van
zijn redder houdt.
En Solver ademde den heerlijken
geur van haar jonge, naakte lichaam
in en drukte zijn mond op den ha
ren, en op hetzelfde oogenblik ont
vlamde zijn bloed ieder bloed
celletje wilde mee kussen, iedere
druppel werd een begeerige mond,
die de duizenden monden van haar
bloed met kussen wilde sluiten
En zinneloos, hevig, bezield door
de hoogste, zaligste macht der na
tuur, zonder angst, dat zij zou
ontwaken zonder zelfbeheersching
en toch trotsch als iemand, die de
geheele wereld beheerschen kén
werd hij, als een zonnestraal, die een
bloem dwingt zich te openen om
zich in haar geurend binnenste te
begraven, naar zijn doel toegedre
ven en werden Solver en Gro
één
En onder deze wonderbaarlijke
vereeniging van hun beide zielen en
van hun beide lichamen, werden de
sidderend blauwe vlammen nl zwak
ker en zwakker, flikkerden nog één
enkele maal op en stierven toen
weg.Alleen het hevig kloppen
van het hart getuigde van de hooge
vlucht, die het leven genomen had.
Maar langzamerhand kabbelde het
bloed weer als een kalm beekje, de
storm zweepte het niet ineer voort,
en het stortte zich weer uit in het
hart, zoodat het aanzwelde en tot
rust kwam.
Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem,