JEBELO 4 DOOR SOPHUS MICHAÉLIS. VAN HET EILAND MET DE SCHOONE VRUCHTEN- 21) Qro juichte over dit bericht, want zij wist, dat dit haar sneller toege komen was dan zelfs de storm zou gevlogen hebben! Solver was dus in leven I En haar trots verheugde er zich over, dat haar wantrouwen dien dag op iEbelö, ;toen de vogel plotseling was opgevlogen, ongegrond was geweest. Want Solver had niets van haar verlangen vernomen. De Winter was streng, het ijs ver hinderde iedere poging, om naar het eiland heen te roeien Toen begon Gro er naar te verlangen, dat het ijs zoo krachtig wezen zou, dat zij als over een brug naar haar klein koninkrijk toe kon wandelen. Want zij verlangde naar het eiland I Op zekeren morgen stond Gro heen te staren naar jEbelö, waar juist zeer laag de zon op stond. De lucht was dik van sneeuw en de zon koud als een sneeuwbal, niet veel meer dan een geelwitte lichtkogel, half verstikt tusBchen dikke mistwolken. Gro's ademhaling verwekte twee lan ge, witte, trillende lansen in de lucht. Aan alle haren van haar marterbont hingen witte rijpkogeltjes. Gro keek steeds naar ASbelö. Het geheele ei land schoen gehuld in glinsterend wit loof met ^de struiken dik en rond en de boomen zeer dicht met sneeuw bedekt. Als een wonderlijk witte, glinsterende tuin met een gewelf van dikke kristaltakken, lokte het haar aan. Toen liep zij het bevroren water over, waar de wind de sneeuw van het staalblanke ijs had weggevaagd. Zij hoopte, dat niets, geen ijsschol of wat ook, haar gang beletten zou. En zij kon werkelijk ongehinderd haar weg voortzetten. Geen groote gaten of scheuren vertoonde het ijs, en de kleinere holten waren met sneeuw gevuld en Gro liep zoo licht, dat alles haar droeg. Het riet stond recht overeind als wit-zilveren belletjes, en hoe meer zij\liet eiland naderde, des te dikker ook lag de sneeuw op het ijs. Het was, of het eiland een sneeuwtapijt had uitgespreid, om zijn koningin te dragen. Toen Gro aan land stapte, zakten haar voeten als in dons in de sneeuwhoopjes weg; zij wist niet hoe lang, en voelde zelfs, toen zij eindelijk aan land was, geen vasten grond onder zich. Zij ging aanleunen tegen een boom, die zioh als een kristallen zuil midden in de sneeuw verhief. Zelfs aan de kleinste takken hingen fijne sneeuwsterren Toen zij den stam met haar lichaam aanraakte, trilden de sterretjes haar over hals en aan gezicht en bleven daar liggen zonder te smelten. Gro ademde langzaam in de sneeuwzwangere lucht, die ieder windje in haar zachte dons verstikt had en nauwelijks mond en neus wilde binnen stroomen. Haar hoofd was zwaar van allerlei verwarde gedach ten. Nacht op nacht had zij van Solver gedroomd, en nu, den laatsten nacht, was zij plotseling wakker geworden en' had zij tot baar verba zing bemerkt, dat zij, koud en onge kleed, in haar kamer rondwandelde. Ook had zij haar hart hevig kloppend een bekentenis hooren afleggen Haar hart had haar verteldSol ver ik heb je lief." Er was daar binnen bij Gro iets veranderd, dat voelde zij. Loom en half ingedommeld kon zij soms uren lang zitten luisteren naar het onre gelmatig kloppen van haar hart. Er was iets daar binnen dat zoog, zoog aan haar hart, al haar krachten en haar geheelen wil opzoog, haar gedachten beheerschte en haar dwong te denken, steeds meer en meer te denken aan dien éénen naam, aan die ééne herinnering. Zy voelde zich zoo moe, zoo ge knakt. Het liefst sloot zy haar oogen nu maar geheel, om weg te zinken in een soort plantensluimer, waarin het bloed rondvloeit als wateraren in de donkere aarde en al de inwen dige organen stil en als van zelf sprekend hun werking verrichten: geen enkel, dat zich in zijn functie vergist; onafhankelijk van allen wil nemen zy deel aan den grooten, onzichtbaren cirkelgang en voeren sappen en voedsel, waarheen zy, volgens de groote onuitgesproken wetten, gevoerd moeten worden. I Toen liet Gro zich in de zachte sneeuw neerzinken en sloot haar oogen onder het witte zonlicht, dat zich lauw en bleek als melk over het geheele hemelgewelf had uitge spreid. Als zachte, voorzichtige armen omvatte haar de Bneeuw, terwijl de naar frisschen ether riekende sneeuw- bloemen over haar neer bleven vallen. Het glinsterend wit dezer fyne bloe men deed het rose harer wangen gelijken op het lichte-rood van aman delbloesem. Een zalig gevoel doortin telde haar, zy verloor zich in zich zelf, hoorde haar bloed zingen en voelde de millioenen bloedcelletjes haar ade ren doorstroomen en daar hun wer king verrichten. Haar hart sloeg met hortende, krachtige Blagenaf en toe kwam er één nog hardere, kortere slag, also! plotseling het kloppen daarmee zou ophouden, doch dan begon het weer met nieuwe kracht. Eens duurde het ongewoon lang, eer de eene slag den anderen volg de; het was of zy stikken zou, en anstig sloeg zy haar oogen op. Toen klopte haar hart weer door maar tegelijkertijd voelde Gro diep onder haar hart iets, dat gleed, iets dat zich bewoog, iets dat daar als een levend wezen scheen te leven Haar oogen bleven vóór zich uit staren, uitstaren naar een klein tak je, waar de 6neeuw van afdroop. Aan de punt van dat takje zag zij een klein, frisch groenbruin knopje en dicht daarbij, o wonder een heel klein ontloken blozend ap- pelbloesempje. Terwyl alle scheuten bevroren en alle bladeren gestorven waren, terwyl het leven zich tot in de diepste cellen, waar het sap nog vloeide als een kleine, levende stroom, had teruggetrokken, had dit ééne kleine bloempje, op een beschutte plaats door zon en verwarmende sneeuw in het leven geroepen, zich te vroegtijdig ontplooid. En Gro voelde iets als een won derbaren, zoeten nevel over haar oogleden glijden, een gevoel, dat zy nooit te voren ondervond. Toen sloot zy de oogen weer en liet haar gedachten wegzinken in het diepst van haar eigen innerlijk wezen. Toen voelde zy haar bloed in al zijn vele vertakkingen door haar lichaam vloei en haar inwendig oog zag tot in de diepste donkere diepten van haar eigen wezen, zag wat daar zoog aan en leefde van haar hartebloed, en plotseling hoorde zy als een echo van haar eigen kloppend hart, een zacht trillend kloppen, dat al luider en luider werd, tot het op het laatst het kloppen van haar hart overstem de En een wellustig-trillende vreugde beving haar, toen zij begreep, dat zy een leven in zich omdroeg, dat haar lichaam een kiem tot nieuw leven hield besloten, die zoo niet geheel de hare, dan toch in haar ontsproten was, om daar op te was sen en dóór haar te leven. En het bewustzijn van dit won derbaarlijke mysteri, dat er in haar schoot had plaats gegrepen, overwel digde en bedwelmde Gro. En zy lichtte haar hoofd op en kuste het kleine, roode appelbloe- sempje aan het met sneeuw bedek te takje. HOOFDSTUK XXIV. Doch, toen Gro van ^Ebelö huis waarts roeide, was haar ziel gedrukt en een vage schrik beving haar, want zy had zich niet vergistzy was zwanger zy zou moeder worden Maar wie was de vader van haar kind P Deze vraag kwam zoo plotseling in haar naïeve ziel op, dat zy zich werkelijk één oogenblik inbeeldde, dat het de straf van het noodlot was voor haar groot verlangen naar Sol ver. Want dit verlangen toch was begeeren en begeeren was zonde, niet minder zonde dan liefde zelf. Haar ontberend-verlangen was in haar bloed gestegen tot een zinnelijk be geeren, en dit had haar zwanger ge maakt; haar eigen zonde had haar be zwangerd als tot straffe Gods en weldra zou die zonde voor aller oogen zichtbaar zyn. Maar Gro zag reeds spoedig de dwaasheid van haar eigen gedachten in. En slechts één oogenblik toefde zy bij de herinnering aan die ééne aardsche vrouw, die onbesmet ont vangen had. En zich naast die ééne, reine Madonna, de Moeder Gods, de meest gezegende aller vrouwen te plaatsen, was vermetelheid. Toen Gro de trappen van Egenms beklom, scheen de gang haar moei lijk, terwyl het bloed haar naar het hoofd steeg. Zy bleef gelooven, dat zij het zwakke kloppen van de vrucht in haar schoot steeds hoorde, en nu ook begreep zij do verandering, die zich in baar eigen wezen gedurende den laatsten tijd had voorgedaan. Zij knielde op haar bidstoel neer en bad; bad, dat de moeder Gods haar zinnen verhelderen en haar licht verschaffen zou, opdat zij zich niet krankzinnig denken zou over het groote mysterie dat nu over haar was gekomen. Toen riep zy haar voedster tot zich en vroeg haar, of ooit een vrouw zwanger kon worden, zonder het te weten of te wilen, zonder te kennen de liefde van een man. En de dikke, roode Edele barstte in een helder lachen uit, terwijl zij zeide: „Lieve hemel, neen!" Gro keek haar berispend aan en vroeg, of het nooit voorgekomen was, dat een toover- drank een vrouw bevruchtte. En Edele fronste haar dikke wenkbrauwen en zeide verschrikt en fluisterend „Neen, groote God, neen, nooit," terwyl zij in allerijl een kruis sloeg. En toen de voedster Gro's vreezen bevestigde en Gro nog éénmaal de ernstige vraag opperde, wie haar mocht bezwangerd hebben, barstte de goedhartige boerenvrouw in een hoogst oneerbiedig lachen uit: „Er zijn er maar twee, die zooiets kunnen weten en zooiets wordt zoo gauw niet vergeten! Heeft de gena dige jonkvrouw misschien vergeten, wien zy lief heeft gehad P" „Niemand „Iedereen weet anders, dat het de groote jonker aan den anderen kant van 't water was „Ik heb hem gekust noch om helsd 1" „Maar aan uw leger is hy ge weest „Edele, pas op uw mondt" „En wacht u voor den zijnen „Edele I" „Groote God zonder weten of willen is het gebeurd. Hebt ge dan geen nacht met hem onder hetzelfde dak doorgebracht?" „Neen!" Gro bloosde. „Ja, toch zeide zij op hetzelfde oogen blik en wierp zich weenend aan Edele's borst „Ja toch En nu begreep zij het verschrikke lijke, dat er gebeurd moest zyn. De tranen ontsproten uit haar hart en een bohoefte, om alles mee te dee- len, ontkielnde in haar ziel. Toen vertelde zij haar voedster allesvan den eersten nacht, dat zij bij hem in zijn gevangenis opgesloten was geworden, maar waarvan zij zich heel goed herinnerde, dat hij haar toen niet aangeraakt hadzijn tee- dere bezorgdheid was daartoe te heilig geweest, en van de vele nach ten, die er op volgden, toen zij gedroomd had van den eenzamen gevangene, die ter wille van haar gestraft werd. Toen zij in haar don ker bed lag, was zij nieuwsgierig geworden om te weten, hoe hij het daar beneden wel hebben zou, en naarmate zij insliep en droomen haar bittere, harde gedachten verjoe gen, werd haar hart zachter gestemd en scheen de zon over haar droom gezichten als dien voorjaarsdag over het bosch met de groene lelieblaadjes. En menigen nacht en menigen mor gen was zij ontwaakt met een zon derling vurig ontberend verlangen in haar hart en had zij op haar lippen nog de frissche droomkussen gevoeld, en toen was zij in opstand gekomen tegen zichzelf, omdat zij niets gedaan had, om het lot van den gevangene te verzachten. Nu begreep zij, hoe haar liefde bij nacht geheimzinnig was opgewassen. Als een kruid, in het maanlicht ont kiemd, had die het licht der vage droomen opgezogenmaar de dagzon had met haar feilen schijn de fijn- kleurige, tengere bloem verzengd, die haar liefde 's nachts had doen ontspruiten, en de diepe wortels slechts hadden in ondoorgrondelijke duisternis vooitgeleefd, om in een volgenden droom opnieuw op te bloeien Maar hoe had Solver bij haar droomen tegenwoordig kunnen zijn? En hoe had hij de jonkvrouwelijke liefde, waaraan haar slaap voedsel gaf, kunnen raden P Was hij's nachts bij haar binnengeslopen en had hij, terwijl zij sliep, haar kuiscbheid over- rast? Bij deze gedachte trilde Gro's innigste wezen van verontwaardi ging - - - Toen kwam Edele haar ter hulp en legde haar alles uit. Zij toch wist, dat Gro slaapwandelde. Al de huis- genooten spraken over het witte nachtelijk spook, dat op de trappen rondwaarde; ééns had zij het ook zelf gezien en Gro herkend, die langs een geheimen trap naar den gevangeniskelder daalde. Edele had er toen verder over gezwegen, den kende, dat het een vrijwillige wan deling was van de jonkvrouw, die den jonker bezoeken wilde En zoo kreeg Gro de verklaring van haar toestand. Zij beefde van schaamte bij de gedachte, hoe het verlangen harer droomen de vree- 801 ijke kracht had gehad, haar naar den eenzamen gevangene toe te dry ven en haar innigste wezen trilde bij de herinnering aan dien laatsten zaligen droom, dien zij den nacht vóór haar vaders dood gehad had {Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE EEVEN LOOSJES, te Haarlem

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1905 | | pagina 6