HANNES VAN DEN MOLEN
DOOR
CLARA VIEBIG.
4)
O, draaide het maar weer! Hoe
anders zag het hier uit, als de breede
scheppen als bezige handen in het
water grepen, telkens weer zich
overgietend met parelend schuim,
stroom na stroom, witter en witter,
blinkend als sneeuw, opbruisend uit
de groenachtige diepte. Hoe heerlijk
was dat ruischen en bruischendie
muziek hoorde zij graag!
Dat het stilstaan van het rad
tegelijk het snorren en brommen van
de cirkelzaag had doen ophouden,
hinderde haar overigens niet. Die
maakte geen muziek zooals het groote
molenrad in 't schuimende water, de
zaag snerpte en kraste onuitstaan
baar in hare ooren.
Als die zaag er maar niet was
die gaf hem altijd een voorwendsel
om uit te gaan. Nu eens moest hij
naar een houtveiling in 't dorps
woud of in het koninklijke bosch
dan hierheen, dan daarheen; voor
dag en dauw ging hij al weg en
kwam eerst middernacht weer thuis.
En dan weer moest hij naar beneden
naar den Moezel om bestellingen op
te nemen voor zijne zaag, voor het
gulzige monster met de scherpe
tandennooit was er eten genoeg
voor. Hij had in zijn hoofd om de
zaak zelfs uit te breiden tot aan den
Rijn. Nu bleef hij al heele dagen
uit o, God en dan misschien
nog langer! En altijd werd er bij
gedronken. Dat hoort eenmaal bij
zaken doen. Fn altijd was hij daarbij
de eerste, de vroolijkste, de royale
man!
De jonge vrouw keek bezorgd om
zich heener lagen zooveel planken
opgestapeld, bijna zoo hoog als het
huis. alsof dat alles al een kooper
had gevonden. Er was veel geld ge
stoken in de mooie gladde planken,
die het witte vleesch van de boomen
naakt lieten zien en nog de woud-
geur bij zich droegen, een héél kapi
taal. Daarbij had haar vader onlangs
geschreven, dat de oogstverwach-
tingen slecht waren aan de Moezel
de druifluis was er overal, geen
besproeien en begieten hielp meer,
noch al het andere wat de districts
commissaris bevolen had dus
waren er niet veel vaten noodig I
Ze liep om den stapel heen en
bekeek hem met opgetrokken wenk
brauwen wie zou al dat hout koopen
Hannes had contant moeten betalen
op de veiling, maar wie betaalde
hem? De klanten, die hun koren
bij hem lieten malen, betaalden meestal
niet in geld, maar gaven een maat
van den zak.
Kocht Hannes toch maar niet
zooveel hout! Dat was hij aan zijn
naam verschuldigd, beweerde hij,
men moest flink inkoopen.
Ze voelde hier en daar aan het
hout, hu, 't was al klam-vochtig
Als al dat hout hier eens moest
big ven liggen tot hel late najaar
kwam met zijn regenbuien, en bergen
en dalen dropen van het nat? Tot
de doordringende mist alles door
weekte! Tot de eindeloos lange
Eifelwinter kwam, die niets kan dan
sneeuw neerschudden of met ijzige
vorsthand alles aan elkaar knijpen
tot het kraakt en scheurt! Als de
planken dan spleten en voegen kregen
of vermolmden en verrotten, wie gaf
dan maar half zooveel er voor als
wat ze gekost hadden? Tina schudde
bedroefd het hoofd. Als Hannes toch
maar wilde luisteren naar wat ze
hem vroeg: „lmR er toch een dakje
boven opslaan." Hij had haar uit
gelachen. Hoe kon hij nu boven zoo
veel planken een dakje opslaan?
Yóór den herfst waren ze al lang
verkocht! In een koetshuis zou hij
wel zin hebben, vooral voor de chais,
die nu slecht geborgen was, maar
waar moest hij het zetten Er was
geen plaats; het woonhuis en de
stal stonden net ingesloten tusschen
de beek en den wegkant; het erf
was noodig voor de wagens, 't keeren
was toch al moeielijk tusschen het
huis en den houtmzt. Toen zij hem
voorstelde om als 't noodig was, het
tuintje er voor te gebruiken, was
hij driftig geworden.
„Ons mooie tuintje? Dat is mijn
pleizier! Dat laat ik niet bederven!"
En hij had weer nieuwe rozenstrui
ken uit Trier laten komen en allerlei
fijn zaad, dat niet opkwam. Neen,
rozen zouden hier nooit bloeien
Tina liep naar den tuin en richtte
een stammetje op, dat door den
Eifelwind omgegooid was Ze zocht
naar een stuk bindbast om het op te
binden maar toen zag zij dat het
geknakt was, afgebroken bij den
wortel. De bast viel uit hare hand.
en plotseling, met een gevoel van
droefheid, keerde zij zich om, hier
hielp geen opbinden meer!
De zon, die tot nu toe nog had
geschenen, was achter don berg weg
gezonken. Schaduwen duisterden io
het dal. Al heette het nog zomer,
toch voelde men reeds den herfst.
Huiverend liep de eenzame vrouw
tusschen de perken op en neer om
een paar bloemen te zoeken. Zo vond
er Diet veel, de perken waren mei
gras begoeid, overal groeide onkruid
het groene mos, dat zoo gauw op
vochtige plaatsen te voorschijn komt,
begon reeds het pad te bedekken.
Van de koekoeksbloemen, die ze
in den eersten Mei van hun huwe
lijk samen geplant hadden, bloeide
geen volle gloeiend roode struik meer,
alleen nog een enkele stengel. Haastig
plukte Tina die af, die moest het beeld
van de Moeder Gods versieren.
Jezus, wat zag 't er hier akelig
uit! De tuin had geld genoeg gekost,
maar er was niemand die hem in orde
hield. Ze bekeek zichzelf en strekte
de smalle handen uit graven en
spitten, dat was geen werk meer voor
haar! Ach, al sinds een jaar niet meer.
De geboorte van haar kleine meisje
had haar zoo verzwakt.
Ze moest toch eens aan Hannes
zeggen, dat hij den tuin in orde moest
brengen maar neen, neen, liever
nietIn orde brengen, dat beteekende
voor hem: werklui aannemen, al het
oude weggooien en nieuw er in laten
zetten. Het moest maar zoo blijven.
Neerslachtig verliet Tina het som
bere tuintje; ze was er lang gebleven.
Ze kwam weer voorbij de molenbeek,
alles onbewegelijk daar hing nog
steeds het levenlooze rad. Ze kon er
niet meer naar zienhet maakte haar
beklemd. In eens schoot haar een lied
door het hoofd, dat ze thuis dikwijls
had gehoord;
la de diepste diepten der dalen
Daar staat een molen te malen,
en verder?
Met een schuwen blik keek zij om
zich heen.
Het scheprad, het groote, dat draait langer niet,
Ach God, wat is in den molen geschied?
De schaduwen werden zwarter. Als
voortgejaagd vluchtte de jonge vrouw
in de kamer, waar het kleine meisje
lag te huilen en bracht met haar voet
de wieg in beweging. Het zachte
schommelen deed het kind weer in
sluimeren, maar de gedachten der
moeder kwamen zoo spoedig niet tot
rust.
Door het venster keek de nacht
somber binnen. Kwam Hannes toch
maar terug! Tina hoorde de knechts
eindelijk thuis komen, ze hoorde hen
fluiten op het erfde meid, die met
rammelende emmers melk ging halen,
zong het hoogste lied uit. Ze plaagden
elkaar. Geen glimlachje speelde om
den mond der jonge vrouw.
Toen allen reeds lang sliepen, zat
zij nog op haar man te wachten. De
uren werden eeuwigheden voor haar.
De koekoek had al verscheidene malen
den kop uit het deurtje van de klok
gestoken, nu riep hij bijna zonder
ophouden. Met trillende lippen telde
Tina. Jezus, al twaalf uur, midder
nacht! Kwam hij toch maar, ze was
zoo alleenLuister, ratelde daar niet
een rijtuig in de vette? In de stilte
der eenzaamheid meende zij bekend
wielgeratel te herkennen. Nu kon
ze het niet meer uithouden, haar
hart bonsde. Haastig sloop zij uit
de kamer. Zachtjes deed zij het tra
liewerk van de deur half open en
leunde luisterend naar buiten. Er was
niets meer te hooren, ook niets te
zien, niets dan een stuk van de groo-
ten weg, zwak beschenen door het
sterrenlicht; daarachter een donkere
hoogte.
De teleurstelling deed tranen in
hare oogen springen hij kwam
nog nietStil, was dat geen voetstap
Wie sloop daar nog rond
Ze zag een gedaanteeen lange,
forsch gebouwde vrouw stond bij den
verhoogden kant van den straatweg,
het gezicht, als een lichte schemerend
in het duister, onafgewend op den
molen gericht. Op wie wachtte die?
Zeker op één van de knechts?
Toen Tina, die eindelijk weer in de
kamer gegaan was, na een half uur
weer in de deur kwam, stond de on
bewegelijke gedaante nog altijd ginds
op den weg. Tina werd nieuwsgierig,
ze nam al haar moed bij elkaar en
riep in den nacht naar buiten
„Goeien avond, op wie wacht je daar
toch
„Op m'n vrijer".
„Och hemel I" De jonge vrouw
voelde zich plotseling tot die andere
aangetrokken wachten, ach, dat
is een droevig tijdverdrijf! „Ga maar
na huis, de knechts slapen al lang.
Ik denk dat er geen één meer buiten
komt om met je te vrijen!"
„Ik wacht ook niet meer op vrijen
Dit klonk oneindig bitter, en toen
volgde een hard uitgestooten lachen,
dat Tina deed ontstellen. Waarop
wachtte zij dan nog zoo laat, op wat
anders dan op een stil vrijerijtje, waar
niemand iets van weet Ze stond daar
zoo vol verwachting, met de armen
om het steenen kruis geslagen, den
blik onafgewend op het huis gericht
Tina meende den brandenden blik van
die oogen te voelen. Wat wilde die
vrouw toch Ach, misschien had haar
vrijer haar in den steek gelaten, en
dacht zij hem hier te kunnen over
vallen.
„Ze zijn allemaal naar bed", verzeker
de zij nog eens goedig, en voegde er
medelijdend bij„Ja, ja zoo zijn de
mannen Luister na mijn raad, laat
'm loopen. Je krijgt best nog 'n an
dere!"
„Spaar je woorden maar ik wil
geen andere!" De groote gestalte
richtte zich op en rekte zich uit, en
toen strekte ze plotseling haar hals
naar voren en scheen scherp naar iets
te luisteren.
„De molenaar is niet thuis?" Ze
vroeg het, maar ze scheen geen ant
woord te verlangen.
Tina schrikte. De molenaar, haar
man, die was niet thuis, maar wat
ging dat die vrouw aan, waarom vroeg
ze dat? Er kwam plotseling een on
gerustheid over haar, aangroeiend tot
hevigen angst, waarvoor wist zij zelf
niet. De nacht zoo donkerin de lucht
schenen zuchten te zwevendreigend
rees aan den overkant de donkere
berg op, en de groote vrouw stond
onbewegelijk met luisterende ooren.
„Ga weg, ga weg!" zei de jonge
vrouw haastig, „ik ga dadelijk ook naar
bed". Ze deed alsof zij de deur wilde
sluiten, maar ze zag, dat de andere
toch niet weg ging. „Ga naar huis,
loop hier niet meer rond te schooieren.
Je hebt hier niks te maken ga
dan toch!"
Hare stem werd scherp door angst
en onrust.
De groote vrouw lachte weer, en
kwam een paar schreden dichterbij.
„Ik wensch je goeien nacht, slaap
wel alléén!" Niettegenstaande de
duisternis zag Tina een paar wilde
oogen fonkelen, de zwarte oogappels
flikkerden in het blinkende wit. Er
kwam angst over haar in den een-
'zamen nacht, stotterend zeide zij
„De molenaar de molenaardie
is thuis, die leit al in bed
„Ha, ha, een gek die 't gelooft
Ik niet. Hij is uit rijden in zijn chaisje.
Maak 't u maar makkelijk in die tijd,
ik wacht nog 'n beetje. Ik wacht, al
duurt het de heele nacht, en al komt
de zon op, en al vergaat de wereld"
de woorden kwamen als een storm
vloed „en al is alles kapot, en al
sla je me, ik, ik heb nog met hem
of te rekenen. En al duurt 't tot den
jongsten dag, 't wordt hem betaald
gezet. Is 't niet door mij, dan door
anderen! Wacht maar ze balde
de vuist dreigend naar de verte
„wacht !"„Jasses De jonge vrouw
beefde in doodeljjken schrik.
Daar klonk uit de verte wielgeratel.
Beiden luisterden. Nu kwam hij toch
„Hannes!" riep Tina luid-op en
sprong het rijtuig tegemoet.
De molenaar, die vast geslapen
had de paarden kenden den weg
precies was nog dommelig en
schiikte geweldig. .Zijn vrouw hing
zwaar aan zijn arm. Wat was er toch
gebeurd, wat dan toch Was er brand,
was het moeras wijf gekomen om haar
bij 't haar te grijpen?
Tina kon niet spreken van opge
wondenheid. Ze strekte alleen haar
arm uit en wees op de groote vrouw,
die daar nog altijd stond als vastge
groeid aan den bodem.
„Alle donders, die zwarte slet 1"
Hannes opende zijne oogen wijd wat,
die hier in den nacht en in die houding I
Ze keek hem aan, alsof ze hem zou
kunnen dooden. Hij nam zijne vrouw
vast in zijne armen, Seph Landscheid
hoefde niet te denken, dat hij zich
voor haar geneerde.
„Nou, nou, Tina, wees maar be
daard", zei hij troostend, en dan, zich
tot de andere keerend, op heel ge
wonen toon: „Goeien avond Seph,
wst doe je hier nog zoo laat?"
Zij antwoordde niet en bewoog
zich ook niet, ze staarde hem maar
aan met hare zwarte oogen.
Hij lachte luidop.
„Nou, wat is er? Wat wil je?"
Wat zij wilde? Dat kon hij nog
vragen 1 Eene siddering liep door
haar sterke meisjesgestalte. Daar
stond hij brutaal-rechtop, hij die haar
verlaten had en sloeg de oogen niet
neer, maar lachte, lachte!
Met de ééne hand hield hij zijne
vrouw vast, de andere had hij in
den broekzak gestokende paardjes
keken over zijn schouder. Het ster
renlicht bescheen helder zijn rond,
blozend, lachend gezicht.
(Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem