HANNES VAN DEN MOLEN
DOOR
OLARA VIEBIG.
5)
Seph wilde spreken, schreeuwen,
haar woede uitgillen, maar ze kon
niet. Haar mond werd plotseling als
met geweld dichtgehouden. Slechts
een korte schorre kreet wrong zich
uit haar keel, in plaats van al de
lnide verwijten, die zij hem in 'i
gezicht had willen slingeren. Ze werd
woedend op zich zelf. Had zij daarvoor
op hem geloerd, dagen, weken, maan
den lang? had ze daarvoor zoo dik
wijls om den molen rondgeloopen,
zijne schreden nagegaan dag en
nacht P! 't Had haar geen rust ge
laten, het kwellende verlangen om
maar een enkele maal hem nog te
ontmoeten, en nu, nu zij hem vlak
vóór zich had zooals zij het dikwijls
gewenscht had, oog in oog, nu kon zij
niets uitbrengen van alles wat zij had
willen zeggen?!
Onmachtige woede kwam over haar,
woede tegen hem, maar tegen haar-
zelve 't meest. O, waarom stond
zij hier en liet zich voor den gek
houden?!
Zwijgend strekte zij don arm naar
hom uit.
„Potverdorie' meid, ben je nou hee-
lemaal gek?" zei hij vroolijk. En ook
zijn vrouw waagde het nu, zachtjes,
verlegen te lachen.
De arm van het meisje viel als
verlamd neer. Ze hoorde niet meer
het gemoedelijke: „Nou, nou Seph,
ga nou slapen, maak het je toch niet
zoo moeielijk." Met een laatsten in
spanning van haar wil keerde zij zich
om en vloog heen. Ze liep den nacht
in, zoo snel als zij nog nooit geloopcn
had. Achter zich dacht zij nog altijd
Hannes te hooren lachen, en zijne
vrouw ook neen, ze waren het
toch niet meer, 't waren de geluiden
der nachtvogels, die om het meer
vlogenEn uit de diepte klonken
klagende stemmen. Zij struikelde en
viel hard neer bij het steenen kruis;
ze bleef liggen, niet in staat zich op
te richten, zóó moe was zij plotseling,
als gebroken. Het oogenblik waarnaar
zij al dien tijd had gesnakt, waarop
zij gehoopt had met wild verlangen,
tegelijk pijnlijk en vol genot, dat
oogenblik was gekomen en zij had het
ongebruikt laten voorbijgaan,
O, stomme meid die ik was, waar
had ik toch mijn mond?! Met beide
handen greep zij in hare langen haren
en rukte er aan, en sloeg zichzelf in
het gezicht.
Zóó had zij hem moeten slaan en
spuwen er bijTranen van woede en
schaamte tegelijk, stroomden over haar
gezicht. Ja, zij kon nu gerust uit
Maarfelden weggaan, ze had haar
kans laten voorbijgaan. Wat zou zij
nog doen? Hem vervloeken Ze had
hem al vervloekt en toch leefde hij
vroolijk voort, lachte vroolijk maar j
wacht, onze lieve Heer boven in den
hemel zou wel zijn plannen hebben
en ten laatsten aan Hannes geven wat
hij verdiende.
„Wacht maar, wacht!" Zo stak de
hand in haar japon op de plaats waar ze
haar hart onrustig voelde kloppen
vast drukte zij de vuist tegen dat
dwaze, bonzende ding. Geduld maar
Ha, en dan zou zij lachen, lachen!
Maar nn wentelde zij zich in het
vochtige gras en beet zich in de
handen om niet luidop te schreewen.
Yan het dorp klonk slaperig ha
nengekraai boven de naakte toppeD
in het oosten kwam een zwakke
roodachtige glans, en de krans om
het meer schemerde op in het eerste
daglicht, toen Seph eindelijk opstond.
Ze wierp eeD somberen blik op het
dorp, op het blauwe dak van het
kerkje, op de donkere hutten en
hutjes, die geschaard stonden om het
witgepleisterde godshuisje. Hoe droe
vig en armelijk zag alles er uit. O,
't was licht ergens anders beter!
Nou maar vooruit en geen angst,
je krijgt nog pret in je leven
Ze wierp het hoofd in den nek,
trok hare rokken recht, en drukte
do tanden vast op elkaar wat nu
zou gebeuren, dat kwam ook nog
op Hannes' rekening!
IV.
Molenaar Matthes woonde nu al
bijna een half dozijn jaren in het
vroegere huis van Landscheid. Hij
had het netjes laten inrichten, met
een planken vloer in de kamer en
gewitte muren, en zijne vrouw een
nieuwerwetsch kookfornuis gegeven,
in plaats van het oude uit steenen
gemetselde met de roetzwarte schoor
steen er boven. In de ramen waren
heldere glasruiten gekomen in plaats
van de doffe, met papier beplakte;
voor de oude wormstekige deur,
waarop geen kleur meer te bekennen
was, was een nieuwe, blinkend ge
verfde met een koperen klink in de
plaats gekomen. Het hoekje tuin,
dat tot het meer liep. waarover tot
nu toe het vee en de dorpskinderen
en honden heenliepen, had een heg
ter afsluiting gekregen, en in het
midden, tusschen perken met vergeet-
mij- nietjes prijkte een reusachtige
glazen bal, waarin zich alles, de
menschen, de bergen en het meer,
goudachtig weerspiegelde.
Als Landscheid zaliger, die op
het kerkhof boven tegen de berg
helling rustte, nog eens naar beneden
kon komen, zou hij zijn hnis niet
meer kennen.
En Seph zij was uit het dorp
getrokken sommigen zeiden naar
Trier, waar hare tante keukenmeid
was bij den heer pastoor van do
Mattheuskerk, of ergens anders in
dienst; anderen zeiden op den boe
mel als ze eens terug kwam,
zou ze ook niet weten wat ze zag.
Zoo mooi was het huis geworden.
Maar 't had een heel stuk geld
gekost, de oude molenaar merkte
het gnt in zijn geldkist, die hij onder
't bed had staan, er waren heel wat
thalers uit verdwenen en menig
muntbiljet. En was het dat nog maar
alleen, maar wat die jongen altijd
een geld noodig hadDie had nu
den molen en eene welgestelde vrouw
en toch kwam Hannes ieder oo
genblik: „Vader, leen me nog wat!
ik mot honderd thaler hebbenVa
der, ik ben op 't oogenblik in verlegen
heid! Vader, die of die heeft zijn
meelschuld nog niet betaaldmaar
ik kan de menschen toch niet laten
gijzelen. Vader, ik mot nou geld
hebben, dat begrijpt u toch! Ik mot
't hebben om de zaak te drijven, en
en voor wat anders ook nog. Ik
kan toch niet zoo armzalig voor den
dag komen. Kom vader, u bent zoo
goed, u helpt mij wel uit de verle
genheid
Wat moest de oude man doen?
Als zijn Hannes zóó smeekte zou de
wildste knol mak worden. En 't ging
toch ook niet om den jongen in
verlegenheid te laten zitten, dan
zouden de menschen dadelijk zeggen
„De molen beteekent niet veel,
die gaat niet best! Ja, ze waren
altijd klaar met kletspraatjes, dat
armzalige bedelpak, ze zagen met
schele oogen, hoe rijk de molenaar was
Dus haalde de oude molenaar
telkens weer zijn kist van onder
hot bed te voorschijn en de jongen
molenaar dacht, dat er geen eind
kon komen aan den schat. Hij lette
er heelemaal niet op, wat de oude
er brommend en grommend bij zei,
hij floot maar eens en als hij 't
geld had, was hij er royaal mee.
Hallo, geld moest rollen.
Er was een man in Bleckhausen,
dien had hij al lang wat te leen
beloofd, en in Battenfeld was eene
vrouw, wier man onlangs gestorven
was, de kindereu zagen scheel van
den honger. En er was een meisje
in Wittlich, een aardig ding, hij had
beloofd wat moois voor haar mee te
brengen als hij weer kwan wel,
was hij niet de rijke moolenaar
Hannes?! De koster hield hem het
zakje langer voor dan aan den ande
ren hij wist wel, dat Hannes
geen onderbroeksknoop gaf en
pastoor Cremer, dat arme mannetje,
dat zelf niets bezat, kwam bij hem
bedelen voor de armste in de arme
gemeente Zagen niet allen tegen
hem op als tegen onzen lieven Heer
zelf?! Waarachtig, hij kon niet
minder doen!
Het was vastendag. In de molen
verkondigde de koekoeksklok vroolijk,
dat het twaalf uur was; bij de
aardappels werden forellen uit de
beek opgediend en pannekoeken voor
wie nog niet genoeg aan den visch had.
Er was overvloed van alles, maar
de knechts tastten ook flink toe en
het kleine dochtertje met de dikke
wangen stopte met beide handen
haar mond vol.
De molenaar zat aan het boven
eind van de tafel, dik en verzadigd.
Zijn bolle gezicht was nog boller
geworden, eigenlijk al te bol, zijne
gestalte was al te gezet. Vóór hem
stond een leege kruikmet eene
vadzige beweging, hield hij deze in
de hoogte vóór zijne vrouw: „Tina
nog een druppeltjeIk krijg dorst
van 't meelstof."
Zij wilde wijn gaan halen, maar
hij liep haar na:
„Blijf toch hier! Laat Leen toch
gaan, waarvoor heb je anders een
meid Dat mankeerde er nog maar
aan, dat de vrouw zelf in den don
keren kelder zou gaan. En daarbij
heette het immers, dat je, als je
zelf zoozeel werk deed, het arme
volk het brood uit den mond nam.
„Mooi zoo", zei hij goed gehumeurd,
toen de meid de volle kruik voor
hem neerzette en kneep haar in den
bruinen arm. „Je zult ook eens een
man voor jou alleen hebben, Lena
Het meisje gichelde en de knechts
lachten. Toen kleine Pranze iedereen
zoo vroolijk zag, begon ze op één
been om do tafel heen te huppelen
en juigend in de handen te klappen:
,.Eei twee, één (wee
Wie doet er mee.
Er werd aan de deur geklopt.
„Binnenzei de molenaar, en
de knechts keerden de hoofden om.
De zon scheen zóó helder in de
kamer dat alles overgoten was met
goudglans.
Buiten vóór de deur stond een man
„Een kleinigheidje om godswil",
zeide hij en strekte de hand uit om
een aalmoes. Hij zag er haveloos
uit, de honden uit het dorp hadden
zijn broek gescheurd, zijn gezicht was
geel en mager.
„Kom binnen", riep de molenaar,
„kom maar binneD, er is eten genoeg."
Maar toen hij op de schotels wees,
waren ze alle leeg, er was geen
kruimeltje meer in.
Donders! hij werd verlegen.
Maar in eens begon hij zóó geweldig
te lachen, dat zijn heelen reuzen-
lichaam schudde en de kamer dreun
de; hij greep nnar zijne lenden, en
sloeg zich op de kniecn: „Haha,
alles opgevreten! Haha!"
De bedelaar, verbluft door die i
luidruchtige vroolijkheid, wendde zijn
hongerig gezicht van den één naar i,
den ander zonder nader te durven
komen. De molenaar trok hem met
goweld aan do tafel: „Daar, ga eres
zitten" en toen riep hij: „Tina,
Tina!"
Zijn vrouw kwam aanloopen uit
de keuken.
„Tina, geef Lena de sleutels. Er
hangt een ham in de rook, ga die
halen meisje, en breng hem hier
gauw, gauw!"
»'t Is vastendag", merkto Tina
schuchter op.
„Och wat, vastendag of niet, daar
maal ik wat om. Je wil de ham
zeker niet geven, wijven zijn altijd
gierig. Hier met de ham zeg ik, we
hebben er nog genoeg. En laat eieren
in de pan slaan! En geef brood! De
kerel zal niet zeggen, dat ie hier
niet genoeg hét gehad
't Was een genot voor Hannes,
den landlooper vol te stoppen. Hij
kon niet genoeg naar zijn zin eten.
Hij zat er bij, de elleboogen op tafel,
en keek er met glinsterende oogen
naar, hoe de hongerlijder zich to
goed deed.
„Eet maar toe," drong hij aan.
„Zóó lekker heb je zeker in lang
niet gegeten!" Hij klopte den bede
laar op de buik: „Je bent daar dik,
nou, dat geloof 'kAls de menschen
je er na vragen, zeg dan maarbij
molenaar Hannes in Maarfelden,
daar heb je 't goed."
Toen de bedelaar weg was, zijne
armelijke gestalte met de bloote voe
ten verdwenen om de bocht van den
weg, stond Hannes nog lang in zijne
deur en liet zijne blikken om zich
heen dwalen. Wat bezat hij toch
veel Een prachtige molen, paarden
in don stal, koeien in de wei, wijn
in de kelder, ham in de schoorsteen
en forellen op tafel. Hij keek den
armen duivel na en floot met innig
welbehagen.
Ginds reed een knecht met de
gladde welgedane paardjes naar de
zwemplaats. De groote dog, die
Hannes laatst voor een paar honderd
mark op de hondententoonstelling in
Coblenz had gekocht, sprong luid
blaffend om de paarden heen en hap
te naar de hangende beenen van
den ruiter. Ja, Nero had al menige
broek gescheurd Hannes lachte
maar wat deden die paar mark er
toe, 't was toch ook een prachtig dier
De molennar floot den hond. Deze
kwam met een geweldige sprong,
ging op de achterpooten staan, en
legde zijne breede voorpooten op de
breede schouders van zijn' meester;
de breede heete tong hing lang uit
zijn bek.
Hannes begon de hond te plagen.
„Pak ze Nero, pak ze! poesjes
ks ks, ks!"
Wild sprong het jonge, nog lompe
dier op het erf rond. Kakelend stoven
de kippen naar alle kanten heen, de
musschen, die zich het gemorste
koren goed lieten smaken, vluchtten
op den nok van het huis, de wacht
hond rukte blaffend aan zijne ketting,
verlangend ook mee te spelen; uit
de stal klonk plotseling gebulk en
geloei, geknor en geblaat. Kleine
Pranze kwam uit het huis naar bui
ten geloopen, trachtte al schreeuwend
Nero aan den halsband te pakken
en holde om 't hardst met hem. Het
was een leven om doode steenen
levend te maken. Het heele erf was
vol rumoer en leven en heet-stralende
zon. Hannes stond breed-uit in zijne
deur te lachen.
Een rijtuigje reed voor. Daarin
zat Laufeld, boven uit Manderscheid,
de rijkste man uit den omtrek. Hij
had een hypotheek op den molen, al
sinds menschenbeugenis; als jaarlijks
op St. Maarten de rente niet betaald
moest worden, zou Hannes 't lang
vergeten zijn.
Wordt vervolgd)
Gedrukt bij DE EB VEN LOOSJES, te Haarlem