HANNES VAN DEN MOLEN DOOB OLARA VIEBIG. 6) Langzaam stapte Laufeld uit het rijtuig; hij wachtte totdat de molenaar hem tegemoet kwam. Dan kon hij lang wachten. Hannes trok eerst zijn bont geruite zakdoek uit den zak en snoot met veel omslag zijn neus. Die vent daar hoefde niet te denken dat hij zich baasten zou; al was hij rijk, Hannes was ook rijk. Maar de gewone gastvrjje levendig heid kwam spoedig weer over hem bij kon niet dulden, dat Laufeld niet zou uitspannen. Alle donders, dat zou toch een beleediging zijn, als die knol niet in zijn stal zou etende haver was van de allerbeste! Met dreunende stem schreeuwde hij tegen zijn vrouw „Tina! koffie, een borrel, versche wafels!'' In een oogenblik zou alles klaar zijn. Hij bracht den gast in de mooie kamer, waar Tina vlug de linnen hoes van de canapé had getrokken. Daar boven hing een bontgekleurde photo- grafie van Hannes als jonge vroolijke cavalerist, zich dapper vastklemmend aan een steigerend paard. Boven dit portret was aan twee lange spijkers het jachtgeweer met den groen lederen gordel opgehangen, waarmee Hannes zoo menigen reebok had geveld en als jongmensch had geschoten op bruiloften en kermiseen en met elk nieuwjaar. Ook zijn eigen verloving had hij met schoten uit dit geweer aan de bergen verkondigd. Tina en de meid waren druk bezig in de keuken; één van de knechts werd ook nog te hulp geroepen om houtblokken bij de haard te brengen en het vuur weer aan te maken. Er werd room afgeschept en eieren ge klutst. Met hoogroode wangen stond Tina voor het vuur, en onderwijl kwam de angstige gedachte in haar op wat wilde Laufeld van Hannes? Zijn be zoek beteekende niets goeds. Zij was altijd bang. Binnen zat Laufeld op de canapé, gemakkelijk achterover geleund, de inrichting van de kamer op to nemen, 't Was nog geen oude man, zjjn ge zicht was frisch van kleur en zijne oogen helder, maar hij was toch heel wat ouder dan Hannes, en hij keek op dezen neer met het overwicht dat vast, soliede bezit geeft. Hannes voelde dat en zette een hooge borst. Ze spraken over alles en nog watover het weer, de oogst, over de kermis en de veestapel. Ook over de poli tiek. Laufeld, die eiken morgen, als Man- derscheid nog in nevel lag, naar de mis ging, vlijtig zijn rozenkrans bad en rijke giften voor de vervolgde her ders der kerk gaf, schold op de mei- wetten den keizer en Bismarck, die waren niets waard 1 Maar Hannes, die pas na den oorlog zijn' keizer had gediend, dweepte met't jaar zeventig en met „von Bismarck"Dat was me eerst een kerel. Ze kregen gauw ruzie. Jacob Laufeld had iets bitters over zich, hij deed de lippen maar zelden van elkaar, liet maar nu en dan een woord vallen alsof het hem de moeite niet waard was tegenover Hannes, die niets be teekende, zooals alle Maarfeldenaars. Zelfs hun pastoor was niet beter. Haalden mijnheer de deken en de andere ambtsbroeders hunne schouders niet op over Arnoldus Cremer, die in neergetrapte schoenen, van biezen gevlochten, liep en van wien gemom peld werd, dat hij 's nachts langs het meer de wilgentakken van de boeren afsneed. Hannes kon niet velen, dat er iets van Maarfelden gezegd werd, dat lag immers vlak bij zijn molen. En van Cremer, dien armen kerel? Ja, dan moest de geestelijke overheid, die de vetste beetjes voor zich hield, hem maar een betere plaats geven. Als hij, Hannes, den ouden man in 't begin van den winter geen voer hout in de pastorie liet brengen en af en toe een zak houtkrullen, zou hij kou moeten lijden, en het beetje geld, dat zijne huishoudster Engeltje maakte voor mandjes, die hij van de wilgeteenen vlocht, dat gunde hij heusch Noldes wel, 't was zoo'n grap pig mannetje. Wat Laufeld ook zelf mocht denken, hij stond toch verbaasd over deze oneerbiedige taal. Goed, dat juist het dienstmeisje binnenkwam met de goud gerande koppen met koffie en Tina met een stapel versche wafels. Laufeld tastte dapper toe en dronk er eenige borrels bijtoen hij goed dik, verzadigd en voldaan was, legde hij de vlakke hand op tafel en zei „Ja, wat ik zeggen wou, ik zeg je de hypotheek op. Met Sint Maarten moet ik mijn geld hebben 1" Hannes keek hem verbluft aan. Hypotheek opzeggenmet Sint Maarten was Laufeld nu al dronken 1 De hypotheek, die al meer dan twintig jaar op den molen stond?! „Hahaha! Hoho!" Maar Jacob Laufeld bleef ernstig, stond op en knoopte zijn vest toe, dat hij bij 't eten een beetje had open gezet. „Wees zoo goed om in te laten span nen. Ik ga weer oprijden." „Blijf toch nog, blijf nog een half uurtje," noodigde de gastheer. „Ik heb Bernkastler in den kelder, die mot je even probeeren." Maar de andere bleef er bij, te willen wegrijden. Aan den knecht, die het paard eten had gegeven en de chais voor bracht, gaf hij vijf pfennig fooi. Toen, reeds met den éénen voet op de trede, de zweep in de hand, keerde hij zijn hoofd nog eens om en zei zoo over zijn schouder: „Dus met Sint Maarten, dat weet je. Als je 't geld zelf brengt, zal 't me pleizier doen. Ik heb ook Bernkastler in den kelder. Vooruit, hij sloeg het paard adjuus! tot Sint Maarten 't beste!" Het rijtuigje rolde weg en Hannes keek het na met open mond en wijd opengespalkte oogen. Hij begreep er niets van wat had Laufeld toch gebazeld? Hypotheek vijfduizend thaler 1 Dat was vijftienduizend mark een bom geld 1 „Potverdomme 1" Och 't was maar een flauwe grap, waarom zou hij hem in eens de hypotheek opzeggen Een bevende hand werd op zijn arm gelegd. Hij keek om zijn vrouw stond bij hem en keek hem met angsti ge oogen aan. „Ik heb 't gehoord och Jezus, Hannes Laufeld zegt je de hypotheek op, hoeveel is 't? Kan je betalen „Nee," viel hij uit. Maar toen hij haar angst zag hield hij zich groot „Ja makkelijk! Denk je dat ik zoo'n hongerlijder ben, dat ik niet terug kan fluiten als een andere vogel roept ?l Ik zeg je, hij krijgt z'n geld op Sint Maarten tot den laatsten pfennig, 't Komt net goed met dat opzeggendan heb ik geen gezanik meer met de rente I" Zij geloofde hem niet hij zag 't aan haar gezicht 't ergerde hem. Hoe durfde zij aan hem twij felen 1 „Zet toch niet zoo'n miserabel bak kes als Maria bij 't kruis. Alle don ders daaran toe, sta daar toch niet als een kat in een regenbui 1" Hij sprak bevelend, ze was gewend aan zijn heerschen, menige traan had ze er in stilte om vergoten, maar nu was het al te erg. En daarbij die voortdu rende zielsangst! Luid schreiend hield zij haar schort voor de oogen en liep weg naar huis, de kamer in. Daar knielde zij neer voor het Maria-beeld. V. „Sint Maarten komt te paard en jaagt de boeren op", zegt een oud spreekwoord uit den Eifel. Hannes moest er nu toch aan gelooven en de opgezegde hypotheek inlossen; het ging hem nu op Sint Maarten zooals zooveel boertjes, die met groote moeite hun paar groschen op den betaaldag bij elkaar schrapen. Laufeld wilde tot geen prijs wachten hij had de vordering ook nog eens schriftelijk gezonden. En Hannes, vaag voelend, dat de ander hem niet goed gezind was, had ook in 't geheel geen poging gedaan hem te bewegen, de vordering terug te nemen of zelfs uit te stellen. Eer hij daartoe zou komen, aan Laufeld een gunst vragen! Voor dien kerel opzitten en pootjes geven nooit 1 Hannes zette een trotsch gezicht toen hij 's morgens van den elfden November naar Manderscheid reed. Het dal was eng; de nevels nog van den nacht waren er nog niet uit opgestegen, ze hingen nog op het kronkelende pad en aan de vooruitspringende punten der rotsen als natte sluiers. Al het groen was verdwenen. De bramen en wilde ro zenstruiken alleen hadden hier en daar nog een enkel roestbruin blad en een verschrompel rozenbottel be waard uit het dorre eikenboschje liet een meerkol zijn akelig geschreeuw hooren. Een heele zwerm hongerige kraaien werd opgejaagd door het knallen van de zweep, en vloog met langzame slagen der natte vleugels naar het smalle stukje bouwland op de hoogte. Wild bruiste de kleine Kyll. 't Was geen beek meer, maar een rivier, die rechts en links de wei landen overstroomde, bijna de geheele breedte van het dal innam en ter nauwernood de straat vrij liet. Hannes trok zijn voorhoofd samen. Hier beneden aan den overkant, waar de Mozenberg eindigt en zijne steen achtige helling overgaat in een fluweelzacht weiland, werd een huis gebouwd voor een molenaar! Het huis stond reeds onder dak den volgenden zomer zou het wel betrokken kunnen worden het toestel voor 't groote rad was al te zien en op het erf lagen reeds een paar reus achtige molensteenen. En hier, dui zend schreden verder de beek op, kwam nog een tweede molenaar te wonen, de broer van dien van beneden. De ééne een zaagmolen, de andere een meelmolen een mooi vooruit zicht 1 Hannes keek er woedend naar. 't Was toch een ongehoorde bruta liteit, zoo vlak voor zijn neus te gaan zitten. Hoe durfden ze? Was hij er dan niet, hij, Hannes van den molen? Voor zooveel molens was hier niet te verdienen. En ze zouden zijn water opvangen. I Als de toevoer uit het meer krap was geworden, had hij toch altijd genoeg uit de Kleine Kill gekregen en nu zou die hem in eens niet meer alleen toebehooren? 1 Maar wacht maar, hij zou ze eens laten zien, wat het beteekent, Hannes van den molen te dwarsboomen. Hij zou het niet verdragen al moest hij voor 't gerecht komen. Toornig ranselde hij de paarden: vooruit, vooruit, dat hij niets meer van die ergenis zag 1 Hij had beide paarden voor, of schoon de rit niet ver was en de paarden thuis slecht gemist konden worden. Och wat, de menschen moes ten dan maar een dag langer op hun meel wachten; 't was lastig genoeg dat je 't altijd thuis moet brengen Laufeld was met één paard geko men en nu kwam hij vandaag met twee. Het geelgelakte chaisje zag er voornaam uit met het blinkend ge poetste tuig met zilveren beslag. Hannes meesmuilde. Ja, de lui in Manderscheid zouden groote oogen opzetten, net als gisteren de menschen in Wittlich 1 Hij was daar geweest om uit de spaarbank drieduizend thaler te halen, die deze hem als nieuwe hypotheek op den molen had gegeven. Tweeduizend thaler had zijn schoonvader hem voorgeschoten, maar eerst na lang praten en aanhouden Tina had er expres voor naar de Moezel moeten rijden waarachtig, het was niet prettig tegon iemand dankje te moeten zeggen. Dat was tenminste bij de bank niet noodig, die kreeg zekerheid in de nieuwe hypotheek. Daar was 't geen gunst daar was het een zaak Tevreden was Hannes gisteren door Wittlich gereden, de drieduizend tha ler op zak, vrij van zorgen. De paar den waren weggestormd alsof ze vuur inplaats van bloed in het lijf hadden. Hunne hoeven hadden vonken uit de steenen doen spatten. Voort, door de nauwe straten, dat groot en klein aan de deuren kwam vliegen, en de meisjes vlug de gordijnen voor de ramen op zij trokken. Hij had ze allen toegewuifd op zijn rond gezicht straalde een vriendelijke lach, die de straat in het grauwe Novemberlicht verhelderde. „Kijk eens, kijk eens, Hannes van den molen 1" Dat hoorde hij graag. Vandaag kon hij de vroolijke stem ming van gisteren niet terugvinden. Had de wijn, die hij in de Wittli- cher herberg „de Druif' had gedron ken, zijn hoofd zwaar gemaakt? Hij had een gevoel of alles in hem brand de. Nu, nog maar een half uurtje geduld dan was hij boven in Man derscheid, daar zou hij wel tot kalmte komen. De weg begon reeds de wendin gen te maken waarmee hij langzaam naar het plaatsje voert. Het was dezelfde weg, dien hij eens in jong huwelijksgeluk met zijn jonge vrouw was afgereden. Toen had de maan zilveren rozen gestrooid en alle won deren van de Meinacht hadden tot hem gesproken. Nu dacht hij daar niet meer aan. Doch evenals toen, keek hij naar boven naar den Mo zenberg, zich in al zijn grootschheid verheffend boven de lagere toppen om hem heen. "Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1905 | | pagina 6