HANNES VAN DEN MOLEN DOOR CLARA VIEBIG. 13) Boven de canapé zat de jonge Ilanes in zijn mooie uniform op het steigerende paard, maar ook daarheen wierp de baas vandaag geen blik. Hij moest denken denken. Nu was Sint Maarten het land binnen gereden, buiten dwarrelde de sneeuw neer hij had de vervallen hypotheekrente niet kunnen betalen. „Potverdomme!" Hij stiet een vloek uit en beet de tanden op elkaar. Dat zijn vriend, Schmitz uit Witt- lich, hem ook in de steek had ge laten! Wie had dat kunnen denken Dus men kan iets beloven bij al wat heilig is en dan er niet aan denken, die belofte te houden?! Hannes drukte zijne vuisten tegen, zijn voorhoofd was dat mogelijk?! 't Wou er maar niet bij hem in. Ze hadden toch met elkaar gedronken, als twee broeders, één van hart en één van ziel; „Ik zal een goed woordje doen ik en had zich daarbij op de borst ge slagen je hoeft de rente niet te betalen, vriend van mijn hart!" Niet te betalen haha! Hannes stiet een grimmigen lach uit. Niet te be talen jawel, Schmitz had de schou ders opgehaald toen hij hem laatst aan zijne belofte had herinnerd, en was verlegen geworden en had voor gegeven, dat hij van Diets meer wist. En vandaag, vandaag, heel in de vroegte de peinzende man sprong op en liep gejaagd met zware schreden in de kamer op en neer was hem een ambtelijk schrijven thuis gebracht. Tina was doodsbleek geworden toen zij het zegel had gezien de bank verlangde zekerheidstelling voor de ontbrekende rente, anders Hij durfde 't niet verder uitdenken. Met een sprong was hij aan het raam, drukte zijn gloeiend voorhoofd tegen de ruiten en staarde naar buiten op het erf. Daar stond zijn hout, planken, hoog opgestapeld, een rechte liooge stapel. Zoo hoog als een huis, dat was altijd zijn trots geweest. Verkocht waren ze nog niet, niet eens besteld. Ook de bestellingen vingeD die schur ken boven aan de beek hem af, even goed als het waterEn naast de ge zaagde planken lagen de stammen, die hij op de laatste houtveiling in het Kunobosch had gekocht; ze rust ten nog in de kettingen, zooals de paarden ze op het erf gesleept had den, als doode reuzen, slapend onder de sneeuw. Toen hij ze kocht, was 't een heer lijke zomerdag de twee van boven aan de beek waren er ook bij ge weest toen had hij zich laten ver leiden, eigenlijk meer te koopen dan hij noodig had. Wat hadden die kerels malle gezichten getrokken, toen hij ze met zijn bieden had opgejaagd en eindelijk toch nog boven hun bod was gegaan. Hij moest er nog om lachen. „Haha, hohoho!" Prachtig hout, duur hout 1 Maar't moest dan maar weggaan als zeker heidsstelling, voor de niet betaalde rente! Met den verkoop scheen het anders toch niet te lukken. De wijn leek wel behekst; aan de Moezel had den ze al sinds jaren geen flinken vooraad vaten noodig; dus was 't eigenlijk hetzelfde, wie de hand op het hout legde. De bank moest 't maar nemen, die twee daarboven had hij 't toch voor den neus weggekaapt. Daar was hij blij om. En daardoor begon hij te vergeten, wat hem drukte. 's Middags was Hannes weer in het beste humeur van de wereld, stoei de met zijn' hond en ook met Franze, die kirde als een tortelduif. Van hare moeder had ze waarachtig dat lachen niet geleerd! die zat daar als de levende treurigheid, morste met haar eten zonder een stukje over de lippen te brengen. Dat maakte haar man boos. Waarom was zijn vrouw toch altijd zoo? andere wijven waren toch welgemoed Altijd zoo'n erbar melijk gezicht en weer behuilde oogen waarom was dat? „Als er weer te weinig water bij den molen komt, kan jij wel helpen," zeide hij. Het klonk nog als een grap, maar toch klonk er al opkomende toorn in door. Franze proestte het uit. Tina ant woordde niet, maar ze stond op van tafel, ze was groenachtig bleek ge worden, en toen het dienstmeisje later in de keuken kwam, stond de vrouw kreunend bij den gootsteen „Tina, Tina," riep Hannes van binnen. Ze schudde afwerend het hoofd. De meid moest naar binnen gaan om te zeggen dat Tina niet binnen kon komen. „Ze is niet goed geworden!" Hannes liet inspannen wat moest hij thuis doen? 't beviel hem er niets. Hij liet het beste zilveren tuig nemen nu juist ten trots van iedereen en toen de knecht bedenkingen maakte: 't wagentje was pas schoon gemaakt en nu met dat vuile weer voer hij geweldig tegen hem uit. Het was zijn chais en zijn paarden en 't ging niemand iets aan Hij reed in galop naar Mander- scheid. Nu niet langs omwegen door de ravijnen, maar regelrecht langs het dal, de beide molens voorbij, den breeden, van verre zichtbaren kron keiweg op. Voor wien hoefde hij bang te zijn? Voor niemand! Toen hij dicht langs de molens reed, klapte hij opvallend hard met de zweep, er kwamen toen eenige gezichten voor de ramen en dat deed hem goed. Ja, staat daar maar te gapen, het mooiste hout heb ik tochHij vergat daardoor op het snel draaiende mo lenrad te letten en hoorde niets van het bruisen en ruisen van den stroom. Hannes reed naar Manderschcid om een aanklacht bij het gerecht in te dienen. Nu was de tijd gekomen, 't was er juist een goede dag voor om met iedereen schoon schip te maken. Op zijn gezicht lag een stuur- sche trek toen hij opzag naar den Mozenkop. Deze keek vandaag ook somber naar beneden met zijn zwarte kale kruin, waarboven een donkere wolkenmassa hing. Als een reus verhief de berg zich uit het dal en hing dreigend boven de witte molens beneden. „Ja, wacht maar, wacht maar, jullie daar benedende burgemeester zal jullie wel mores leeren!" De oude Dallmer was een goede man, hij hield van den Eifel en van de menschen, dio er in geboren waren, die zou hem wel goeden raad geven en hem aan recht helpen, daar was Hannes zeker van. Hij reed ratelend voor de deur van het burgemeestershuis, keek met opgeheven hoofd de straat langs, die naar Laufeld's huis voerde en trad met luid klinkende stappen binnen. De burgemeester was hem altijd goedgezind geweest hij was zelf een zoon van den Eifel met oud boerenbloed in de aderen, lang als een boer, en breedgeschouderd met een stoeren nek vandaag scheen het Hannes toe, toen hij aan de schrijflessenaar tegenover hem zat, alsof hij er niet vriendelijk uitzag. Maar mijnheer kon best wat uit zijn humeur zijn; wat heeft zoo'n burge meester ook niet allemaal aan zijn hoofd Snel besloten en zonder omwegen legde hij zijne zaak voor. Die twee molenaars, boven hem aan de Kleine- Kyll, meneer de burgemeester wist 't wel, die moesten weg, ze namen zijn water en vingen zijn forellen, ze kortom, 't ging niet, ze moes ten weg! Hannes had zich opgewonden on der het spreken en zijne oogen fonkelden. Toen hij geëindigd had. keek hij vol verwachting den ander aan Dallmer moest nu toch net als hij, woedend opspringen en met do hand op den lessenaar slaan. „Weg moeten zeDat was immers recht vaardig Maar er gebeurde niets van. Er lag een zeker medelijden in den blik, dien de burgemeester op den molenaar rusten liet. „Kalm, kalm," zeide hij, „bedaard aan maar! Vertel me de geschiede nis es". En Hannes vertelde nog eens. Hij verzweeg 't niet, de anderen maal den al het koren en zaagden alle planken en hij kon er naar kijken. Ed toch behoorde het water hem, heel alleen aan hem „En 't water, hoe is 't daarmee heb je dat gepacht?" Hannes lachte: „Nee!" „Betaald?" „Nee!" Hannes stond verbluft. Wat, deed meneer de burgemeester gekke vragen! 't Was toch al sedert mensc'nenheugenis zoo geweest, sedert vijftig jaar, sedert honderd jaar, mis schien sedert duizend jaar. Het water hoort aan de molenaar van Maar- folden, zooals de Eifel aan de boeren om er op te leven, en de lucht aan de muggen om er in te dansen. „Je bent verkeerd ingelicht", zei do burgemeester, on toen Hannes opvloog, drukte hij hem neer op zijn stoel, „'t Spijt me Hannes, maar ik twijfel er aan, of je wel zult krijgen, wat je je recht noemt. Wat je zoo iu 't spreken je recht noemt, is niet altjjd recht, je „Ik zal toch wel recht op mijn water hebben", stoof Hannes op. „Het is jou water niet, begrijp je! De Kleine-Kyll behoort aan den fiskus, en iedereen, die belasting be taald en verlof vraagt „Och wat, loop na de maan met je fiskus, de beek is van mijIk woon der an zoolang ik leef, mijn voorouders hebben der an gewoond, zoo lang ze leefden, dus de beek is van ons. Zeg maar niks tegen, me neer de burgemeester, ik geloof je toch niet Dat zou nou net zoo zijn as dat onze lieve Heer in eens zei weg jullie daar beneden, van de aarde af, je hebt er niks op te ma ken Nee burgemeester, de beek is van mij, die kerels hebben er niks in te maken." „Wat ben je toch een stijfkop I" De burgemeester schudde het hoofd. „Waarom verbinden jullie drieeënje niet in vrede? Als je die menschen een vriendelijk woord geeft, zullen ze 't water niet ophouden „Een vriendelijk woord daar heb ik anders nooit op tegen, burge meester, maar ik kan toch niet gaan smeeken als ik recht heb!" Hannes zette zijn lichaam zoo breed mogelijk uit, het bloed, dat hem naar 't hoofd was gestegen, deed de aderen op zijn voorhoofd zwellen en blauw worden. Hij streek met de hand over de oogen alles was plotseling donker ge worden voor zijn blik; zwarte vliegjes dansten voor zijn oogen. Een duize ling overviel hem met gesuis in zijn ooren. Men moeite stond hij op zich vastklemmend aan de leuning van den stoel: „Ik klaag ze toch an." „Wat scheeltje De burgemeester keek hem bezorgd aan. „Je rijdt al tijd zoo in je chaisje. molenaar, je moest liever per pedes gaan, dat is gezonder voor je. Je bent zoo vol bloedig!" „Ala!" Nu lachte Hannes alweer, maar er was een vreemden klank in zijn lachen. „Als je rijden kan, ga je toch niet loopen!" Eenige oogenblikken stond hij in gedachten verzonken. Toen vroeg hij nog eens: „Dus burgemeester, u zou ze niet anklagen in mijn plaats?" „Nee." „Nou, dan groet ik jeHannes draaide zich om en ging nanr de deur. Daar keerde hij zich eohter nog eens om, hij had iets vergeten. „En as Laufeld me beschimpt, as ie zeit dat ik een schuldenaar ben, die onder curateele gesteld mot worden o zoo'n beroerling, zoo'n schurk Burgemeester mot ik 'm dan ook niet anklagen Zijne stem klonk niet meer luid, maar heesch; de sterke man beefde van opwinding. Weder keek de burgemeeser hem treurig aan met iets als mede lijden en iets als leed ach, die man liet zich niet raden. Hij was zooals zoovelen en zooveel hier in 't land, ongetemd en ruw, niet geleid door een vaardige hand, 't was jam, mer! Burgemeestet Dallmer zuchtte juist begon de klok van de keik te luidenhij schudde het hoofdneen, die speelde het ook niet klaai „Hannes," riep hij, „luister toch naar raad, laat Laufeld toch praten Wie kan weten of 't waar is, wat ze van je zeggen En verzoen je met je concurrenten! Man, luister naar me!" Nu zette Hannes zijn pet op, die hij tot nog toe in zijn hand had rondgedraaid „Dank u. U meent 't misschien heel goed, burgemeester, maar ik klaag ze toch an Daarmee ging hij weg. Hannes kwam met somber gezicht weer op straat. Er lag niets meer van de trotsche zekerheid, waarmee hij het huis van den burgemeester was binnen gegaan. Diepe neerslach tigheid, zooals hij nog nooit gevoeld had, drukte hem neer. Dus ook die die daar binnen, op wien hij vast vertrouwd had, liet hem in den steek; hij was niet veel beter dan zijn valsche vriend, de boekhouder uit WittlichZou hij ze niet ankla gen Alles zich maar laten aanleunen, wat ze ook deden Het was hem te moede als een jongen, die zich juist klaarmaakt een vijand op het schoolplein af te rossen hij heeft hem al bij zijn keel gepakt en hem de knie op de borst gezet daar komt de meester en zegt: Hier wordt niet gevochten opstaan, marsch, in school!" Neen, neen, hij was geen schooljon gen meer, die zijn meester moest gehoorzamen, hij was een man, die wist wat hem toekwam. Jammer, dat het al zoo laat was geworden, anders reed hij nu dadelijk door naar Wittlich om een advokaat op te zoeken. Al kostte het nog zoo veel, dat deed er niet toe; de molenaars moesten er aan gelooven, en die daar hij zond een blik vol doodelijken haat narr Laufelds huis die daar zeker! Die was de schuld van alles! Sedert de dag, waarop hij hem de hypotheek had opgezegd, was het begoDnen nu wkt begonnen? Het ongeluk onzin, dat was toch geen ongeluk, 't Kan iedereen wel oAer- komen, dat je in de klem zit. Maar maken, dat je er niet onder raakt. (Wordt vervolgd.) Gedrukt bij DE EBVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1905 | | pagina 6