HANNES VAN DEN MOLEN ~v DOOR CLAItA VIE BIG. 14) Op het gezicht van den man kwam eene uitdrukking van onbuigzame koppigheid, die «prak uit iedere be weging uit heel zijn houding, toen hij opsprong, de teugels greep en op de paarden ranselde. Bijna had hij Joseph overreden, Laufelds zoon, die wijdbeens op straat stond. Half verschrikt, half woedend, riep de jongen het rijtuigje scheld woorden na. Toen keerde de molenaar zich op zijn plaats om, klapte met de zweep en schreeuwde: „Plaats gemaakt! Kan je niet uit den weg gaan, leelijke rakkert, als Hannes van den molen voorbij komt?" De paarden waren met schuim bedekt toen de molenaar ratelend zijn erf opreed, 't Was een dolle rit geweest. Langs de bochten van den weg, die glad was door de sneeuw, ging het naar beneden als een woeste stormvlaag; voorbij de witte molens leek het de wildejacht met geschreeuw en zweepgeknal. Tina was haar man niet tegemoet gekomenze had bij Franze gezeten het kind pruilde en stribbelde tegen, maar Tina stond er op, dat ze ten minste haar allernoodigste schoolwerk samenflanste. Nu beknorde hij haar daarom. Hij mocht toch wel verwach ten, dat ze blij was als ze thuis kwam Hij verlangde ten minste een vriendelijk gezicht. En wat hoef de zij 't meisje te plagen? Een ge leerde hoefde Franze niet te worden, dat had zij niet noodig. „Dicht dat boek," riep hij, sloeg haar het leesboek uit de hand en gooide schrift en pen in de kast. Toen floot hij zijn hond die was toch de trouwste. En hij begon zoo vreemd te praten of hij dronken was en lachte er bij, maar 't was een bit tere lach. „Niet waar, hondje, al willen ze ons ook een muilband voordoen haha, hohoho nietwaar, wij bijten toch. Vooruit, ks. ks, ks, pak ze pak Laufeld bij z'n lurven, pak ze 1 Ja, ja, je kon 'm wel opvreten als je 'm te pakken kreeg!" De droeve oogen van de luisterende vrouw werden steeds grooter. En toen hij nu begon te vloeken woest, met godslasterlijke woorden nam zij zwijgend Franze bij de hand en bracht haar de kamer uit terwijl zij haar de ooren dicht hield. En zij zelve bleef ook buiten de kamer. Gejaagd door bange onrust, liep zij rond, van de keuken naar de meelkamer, uit de meelkamer in de stal, uit de stal door de sneeuw op het erf, en toen weer in het donkere voorhuis. Ach, overal eenzaamheid, koude, ongezelligheid, die haar hart dichtkneep! Ze dacht niet aan haar zonnig thuis aan den Hoezei, ook niet aan hare vreedzame jeugd bij de lieve nonnetjes, daartoe was zij te veel afgestompt; ze dacht alleen onophoudelijk aan wat komen kon, komen moest, aan het noodlot, dat alles zou verpletteren zooals de mo lensteen het koren. Ze ging niet meer terug in de kamer; ze zou wel graag aan haar man gevraagd hebben: „Waarom ben je zoo uit je humeur?" Maar ze wist dat hij zou beginnen met tegen haar uit te varen en daar kon zij nn eenmaal niet tegen, dat maakte haar zoo schuw, dat ze zich terug trok als een slak in zijn huis. Hannes bleef den heelen avoud alleen met den hond in de kamer. Hg had zich wat te drinken laten brengen> telkens weer moest de meid in de kelder gaan Haakte de eenzaamheid hem angstig? De meid wilde niet in de kamer big ven deed het niet, ter wille van de vrouw dus sloeg hij ten laatste de piano open en begon er op te slaan. Hg zocht naar eene melodie, maar vond er geen en merkte ook niet, dat het lampje uitging. Door de nachtelijke stilte dreunde klimperen eu hameren, en daartus- schen langgerekt houdengebuil. 't Drong naar buiten tot voor het huis, verder gedragen door de eenzaamheid de wanden van de enge kloof vingen de valsche tonen op en kaatsten ze gillend terug. De enkele late voorbg- gangers, die hard naar 't dorp liepen, begonnen nog harder te loopen Hoor, wat was dat voor een woest getier? Waar kwam dat vandaan? Uit het ravgn, van de bergen, boven uit de zwarte wolken, beneden uit den zwarten molen? Deze lag donker als een vorraelooze zwarte klomp, vensters noch deuren deuren waren verlicht. Het molenrad draaide niet. Niemand waakte daar meer, en toch hoor, dat gerass! Bggeloovigen maakten een kruis. „Maria bid voor ons 1" Hu 1 daat bin nen was 't niet pluis 1 X. Den volgenden morgen de dag was nauwelgks aangebroken klop te een knecht van den molen bij den ouden man in het dorp aan: of hg eens bg zgn zoon wilde komen, maar dadelgk en met zgn zondagsche kleeren- aan. Haastig trok Matthes zijn laken- sche jas aanzóó in zgn kale boe zeroen zou hg toch zgn jongen niet onder de oogen zgn gekomen. Hg haastte zich met kloppend hart. Han nes stuurde vroeg al om hem, dan moest er zeker wat bgzonders ge beurd zgn, misschien wel iets goeds Hg werd bgna verteerd door nieuwsgierigheid. Met vlugge trippel pasjes liep hg naast den knecht en vroeg dezen uitmaar de man wist alleen, dat de molenaar weer uit zou rgden, het chaisje was al buiten gebracht en het tuig met zilver te voorschgn gehaald. Toen de oude man ademloos bin nen kwam, stond Hannes zich voor den spiegel te scheren Hij had een massa schuim gemaakt, genoeg voor een heele barbierswinkel. Hg knikte den binnentredende toe in de spiegel, maar hg lachte niet vergenoegd, zoo als anders, zgn gezicht bleef strak De oude man voelde zich dadelgk teleurgesteld, Hannes zag er niet naar uit alsof hem iets goeds was overkomen 1 De zoon zeide koraf: „We rgden straks uit, u moet mee vader!" „Wg, wij, wij tweeën?" De oude man was heelemaal verbluft. Hg was nog nooit meegereden en dan nu met dat druilige weer?! Hg trek een lang gezicht. Het regende half en het sneeuwde half, het beviel hem lang niet. Maar wat was er aan te doen, als Hannes het nu een maal in zgn hoofd had gezet. Toch deed hg nog eon poging. Verdrietig door het raam kgkend, zuchtte hg, en trok met oen„auw, m'n hiel I" zgn voet in de hoogte, „'t Is ellendig hondenweer auw, m'n teenen, ik kan ze niet bewegen, auw 1 Ik ben stijf van de jicht 1" Hg steunde, wreef zgn enkel en hinkte met stgve beenen naar een stoel. Maar al zgn steunen hielp niet. Hannes lette er niet eens op. Alsof Gedrukt bg DE er niemand in de kamer was, mom pelde hg iets in zich zelf, waarvan de oude man niets verstond „Zeg je wat!" vroeg Matthes nieuwsgierig aan zgn- zoon, die nu zgn beste vest aantrok' en de fijne zwarte zondagsche jas. „Waar wil je na toe rijden?" »Na Wittlich." „Na Wittlich? Zoover 1" Matthes stond versteld. „Ja, waar anders 1" Een fonkelend licht glom in Hannes' oogen, die vandaag diep lagen onder de saam getrokken wenkbrauwen. „We rgden naar een advokaat, ik" en nu rekte hg zich plotseling uit, ging breeduit staan, blies de wangen op en stak de handen in de broekzak ken, „ik ga een anklacht in dienen." „Wat wat een anklacht?" De oude man sprong op. „Wil je ze anklagen wis en waarachtig?!" Maar nu kwam plotseling schrik over hem. „Is 't niet gewaagd anklagen hm hm!" Hg krapte zich op 't hoofd en trok de pet van 't ééne oor naar 't andere. - Wat, zgn vader kwam nog met bedenkingen aan?! Hannes stoof op en begon haastig te vertellen, wat hem gisteren bg den burgemeester was overkomen; hg moest stil zgn, alles verdragen van die beroerlingen, die zgn water en forellen opvingen?! Hg zou met zich laten spelen door zulke schurken en nog dank je zeg gen als een bedelaar? Nee, daar dacht hg niet aanZgn recht moest hg hebbenEn Laufeld moest er ook aan gelooven, die was de oorzaak van al het kwaad. Ja, ja, dat was hg zekérDat moest de oude man zgu zoon ten volle toegeven. Als die er niet was en altgd kwaad deed, zou alles an ders zgn! Wie weet, misschien had hg ook de twee concurrenten hier heen gehaald juist om Hannes te plagen hg was niet voor niets zulke goede vrienden met de witte molens, hg reed er dikwgls heen en de molenaars belichten hem. En dat hg den burgemeester in zgn zak had, dat was wel uitgemaakt, waar om zou Dallmer anders tegen de rechtvaardige zaak van Hannes heb ben gesproken Al pratend had de vader zich ook opgewonden, hg was nu bgna even woedend als zgn zoon. Natuurlijk reed hg mee naar Wittlich, met 't grootste plezier hg zou zgn jongen toch niet in den steek latenEn an- geklaagd werden ze dat Bpreekt van zelf nou juist er moest een voorbeeld gesteld worden, dat die drie er hun leven lang genoeg aan hadden Den ouden man zweefde vaag een verhaal van zgn vader voor, hoe diens vader in zgn jeugd eens iemand had zien ophangen. Er was toen een gerichtsplaats geweest, niet ver van het dorp, op een eenzame open plek, waar ook de vrouwen werden ver brand, die op een zwarte bok door den schoorsteen waren gereden en een verbond met den duivel hadden gesloten. Daar hadden allerlei soort misdadigers aan de galg gebengeld, 't Speet hem bgna om Laufeld dat de tgd van zulke straffen voor- bg was. Met snuivende paarden reden vader en zoon door het Kunobosch.'t Was een gure morgende neusgaten der paarden dampten, in het dal dwar relden nevels en tusschen de reuzen stammen hingen wolken. De Mosenkop keek somber neer, zgn hellingen waren niet meer groen, het gras, waar de kudden zoo graag op grazen, dat in den zomer een doordringende, scherp kruidige geur verspreidt, was vaal en dor geworden, en de sneeuw, die nog niet voorgoed bleef liggen, 1 LOOSJES, te Haarlem. had er groezelige strepen over ge trokken. De grond in het woud was week, nattig, aan den weg stonden braam struiken met nog enkele bladeren te verkleumen. Hét regende eigenhjk niet en toch zagen de paarden er uit of ze uit het water kwamen, en de twee in de chais werden ook nat, niettegenstaande de hoogopgesla- gen kap. Ze hadden beiden behoefte aan iets warms. Hannes gebruikte de zweep vlug, dat ze in Groszlittgen kwamen, ongeveer op de helft van den weg, daar was 't goed om iets te drinken. Hij kwam dikwijls dezen weg langs en reed hier nooit voorbij zonder rusten. De waard stond al in de deur van de deftige herberg om hem te begroetenhet deed Hannes goed, te zien, hoe hij de treeplank naar beneden sloeg en den stijven ouden man zurgvuldig hiolp uitstappen. En ook Matthes grinnikte nu zag hij toch eens, hoe zijn Hannes in tel was. Ze zaten nog hun glaasje rooden wijn, waaraan een paar borrels voor af waren gegaan, toen de Mander- scheider postwagen het dorp binnen kwam ratelen. Juist hier aan de herberg was het hulppostkantoor. Dicht langs de ramen rolde de gele wagen voorbijer zat niemand in, of toch wacht! Vader en zoon wisselden een snellen blikalle don ders, Laufeld zat er in Hij had hen ook gezien, hij moest de nieuwsgierig kijkende hoofden voor het raam opgemerkt hebben, maar hij geen teeken van herkenning. Wat, kon hij niet groeten Han nes stiet een lang gerekt gefluit uit. Maar wacht maar, hij zou hem wel leeren voor voorname menschen zgn hoed af te nemen! „Die gaat ook na Wittlich, heb je 't gezien?" Driftig stootte de oude man zjjn zoon aan. „En dan in den postwagen, niet eens in zijn chais, zoo armoedig mogelijk!" Hannes maakte er grappen over, en de waard, die vergeefs op het binnenkomen van den eenigen passagier had gerekend, spotte mee; ja, Laufeld dat was er me één, die draaide een pfenning tienmaal om eer hij ze uitgaf zoo'n geldwolf, zoo'n schraper!" Hij was te bang om zijn eigen paarden te gebruiken en zijn wagentje mocht eens modder spatten krijgen I Over de tafel gebogen, met naar voren gestrekten hals en wijde neus gaten, zoog Hannes den geur van deze woorden in. Buiten had de brievengaarder den postzak, met de weinige brieven uit het dorp, onder den bok gescgoven nu blies den postiljon weer op zijn hoorn. „Tatereta!" deed Hannes hem na, met de hand voor den mond. In den regen, die nu nederstoof met sneeuwvlagen vermengd, ratelde de postkoets weg. Alle drie lachten. Zoo'n rijke man en dan met die slakkenpost te rgden Hannes hield zich heel vroolijk, maar in zijn hart voelde hij toch iets verdrietigsLaufeld had hem niet gegroet. En ook anderen groetten hem niet. Hij reed 't eerst Wittlich binnen den postwagen had hij al heel gauw ingehaald, als een stormvlaag was hij hem nog vóór Minderlittchen voorbij gesuisd, zóó snel, dat zijn vader zich verschrikt met beide han den aan de bank vastgreep, zóó dicht bij, dat de modderspatten van de sneldraaiende wielen tegen de vensters van de gele rammelkaat vlogen. Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1905 | | pagina 6