Uit een veelbewogen leven. Een medewerker van De Ma nufacturier klaagt te recht over verwaarloozing der moedertaal door winkeliers, die zich, Fransch schrij vende, nog belachelijk op den koop toe maken. Zoo las hij dezer dagen in een der hoofdsteden voor de uit stalkast van een winkelierla houle chique (tabakspruim) du saison. In een dezer dagen te Parijs verschenen werkje wordt de volgende anecdote omtrent Napoleon I verteld: Mevrouw Junot, die hem van zijn jeugd af kende, deelde mede dat hij nimmer een grapje kon dulden. Eens, toen hij nog cadet aan het college te Brienne was, was hij er gens uitgenoodig en hij kwam ge heel in gala-uniform gekleed. Zijne groote laarzen die om de magere beenen waggelden, wekten den lach lust der uitgelaten jonge meisjes op en toen hij binnen kwam was er een algemeen geschater. Napoleon werd, toen hij bespeurde dat £ij oorzaak van de pret was, woedend, greep de zuster van me vrouw Junot bij den arm en ver langde dat er een einde aan de on- paste vroolijkheid zoude komen. Spottend antwoordde het jonge meisje: «Ge draagt een groote sabel en kunt niet eens een grapje dul den.» «Dom schoolkind!» bul derde Napoleon daarop. De jonge dame, die veertien jaren oud was, nam deze uitdrukking ge weldig kwalijk«Ben ik een school kind?» zeide zij, «Gij zijt niets an ders dan een gelaarsde kat.» De toorn van den toekomstigen keizer war grenzeloos. Toen mevrouw Junot, vele jaren later, ten Hove verscheen, zag zij aan het plotseling schitteren van de oogen van den monarch, dat hij de zaak niet vergeten en ook niet vergeven had. Te Berlijn hebben twee kna pen van 12 en 13 jaar stil de ouder lijke woning verlaten en zich, naar men vermoedt, naar Afrika begeven. Na het lezen van allerleijachtavon- turen van Indianen hebben zij zich in dien geest aan hunne kameraden uitgelaten. Een der beide knapen heeft voor de reis 60 Mark uit de kas zijner ouders ontvreemd. In de vorige week had in de Apostelkerk te Keulen een treurig voorval plaats. Het was vroeg in den morgen en er bevonden zich zeer veel menschen in het Godshuis. Een man, die aanvankelijk rustig op een bank gezeten en gebeden had, sprong eensklaps op, snelde naar het hoogaltaar, sloeg er met een vuistslag het crucifix af, zoodat dit op den grond viel en aan stuk ken brak; daarop greep hij een ander voorwerp, dat hij evenzeer op den grond slingerde. Reeds had hij den sleutel van het tabernakel gegrepen, toen een heer op hem toesnelde en hem van het altaar wist te verwijderen. Eenige arbeiders, die reparatiën aan de kerk verrichtten, werden te hulp geroepen, en zij beproefden den man te vatten; de eerste per soon echter, die hem poogde beet- tepakken, werd met zooveel kracht tegen een bank geslingerd, dat een der ijzeren staven, die er zich aan bevonden, krom boog. De brandweer werd gerequireerd, die den man hij was waanzin nig overmeesterde en bond, waar na hij naar het burgerziekenhuis werd getransporteerd. Een Saksisch boertje aan de grenzen van Boheme had onlangs twee varkentjesgekocht,maar slechts voor een der dieren inkomend recht betaald. Een zijner vrienden kwam hem toen vertellen dat de grensbeamb ten iets van het geval bemerkt had den en op weg naar zijne woning waren, teneinde vermoedelijk huis zoeking te doen. Onze man wist niet waar hij zoo spoedig het eene varken verstoppen moest, maar kwam eindelijk op de gedachte om het in de wieg te stoppen waarvan hij de gordijnen dicht schoof. Toen de ambtenaren kwamen was het boertje druk aan het wiegen en neuriede een bakersliedje; hij werd uitgenoodigd om bij de huiszoeking tegenwoordig te zijn, maar hij wiegde voort en jammerde over zijn zieke kleintje dat hij niet kon ver laten. Een der gendarmes bood toen, zeer menschlievend, aan om hem zoolang te vervangen en de boer nam daar genoegen mede, maar verzocht zijn plaatsvervanger om toch vooral heel zachtjes te wiegen en vooral niet in het wiegje te kijkeD, want als het zieke kind een vreemd ge zicht zag, zoude dit den dood ten gevolge kunnen hebben. De beambte stelde den bezorgden vader gerust, ging naast de wieg zitten en zong het bekende liedje: «Slaap kindje, slaap, daar buiten loopt een schaap, enz. Middelerwijl doorzochten de collega's, natuurlijk zonder eenig resultaat de geheele woning. De boer heeft getoond dat hij dankbaar wist te zijn, want eenige dagen later zond hij den humanen ambtenaar een ham van het, op zoo liefderijke wijze in slaap gezongen kleintje. De Neue Ireie Presse bevat het volgende bericht uit Monza, waar de Koning van Italië tegen woordig verblijf houdt. Reeds voor een jaar begon de Koning van Italië, ofschoon hij eerst 41 jaren telt, grijs te worden, en thans zijn hoofdhaar en baard bijna geheel wit geworden. Koningin Margherita, die het erg jammer vond, dat haar gemaal er zooveel ouder uitzag, dan hij werkelijk is, liet van een der eerste parfumeurs uit Parijs een kistje komen met haarverf, en drong bij den Koning aan op het nemen van eene proef met dit middel. Koning Humbert beloofde, het te zullen doen. Toeu de Koningin den volgenden morgen in haar tuinhuis kwam zag zij tot hare verbazing en ont zetting, dat haar lievelingshondje, een spierwit leeuwtje, van top tot teen groen was geworden. Men kan zich de verontwaardiging der vorstelijke bezitster over deze me tamorphose voorstellenMaar de Koning helderde het geval op. «Gij begrijpt, lieve Margherita,» zeide hij «dat ik uw middel eerst moest proheeren, om over de uit werking te oordeelen. Ik erken, dat deze proef niet zeer geruststel lend is; maar morgen zal ik een tweede proef nemen met uw witte kakatoe.» Toen de Koning des avonds in zijn slaapvertrek kwam, was het kistje met de haariniddeltjes ver dwenen. De kakatoe is lelie-blank gebleven. Tusschen Genua en Savonais dezer dagen eene stoomboot veron gelukt, de Ville de Malaga., een schip van 1000 ton, toebelioorende aan een Fransche maatschappij. Den 6en September verliet de boot de haven van Genua, in de richting van Nizza en Marseille, met bestemming naar Amerika. Aan boord waren 28 man en 66 passa giers; de lading bestond grooten- deels uit ossen. Tegen half negen, reeds in het gezicht van den vuur toren van Savona, helde de boot over, door eene nog onbekende oor zaak, want de zee was zeer kalm, er ontstond eene vreeselijke verwar ring, die nog toenam toen de ossen, honderdtien in getal, losbraken, en nu rechts dan links holden. De boot kantelde hoe langer hoe meer, het water doofde de vuren uit, en allen waren op redding bedacht. Veertien schipbreukelingen,waaronder 3 man nelijke en 2 vrouwelijke passagiers, kwamen den volgenden morgen half dood in Genua terug. Te Savona brachten twee visschersschuiten nog 34 personen aan, gedeeltelijk van de bemanning, en gedeeltelijk pas sagiers, ook den kapitein. Zoo wer den er 49 gered, maar van het lot der 45 overigen is nog niets bekend, en men vreest het ergste. In den nacht van Maandag op Dinsdag jl. is een der best bekende Spaansche staatslieden, Posada Her- rera overleden, in den ouderdom van 70 jaren. Van zijnen vader, een roemrijk bestrijder van Napoleon I, had hij eenen zeer vrijheidlievenden geest geërfd. Op jeugdigen leeftijd hoogleeraar in de staathuihoudkunde geworden aan de universiteit te Oviedo, wist hij weldra eene schaar van volgelingen om zich te verza melen, die met hem er naar streef den eenen middenweg te vinden tusschen de reactionaire en de revo lutionaire beginselen. De moeilijkheden van den strijd tegeu de beide uitersten dwongen Herrera eenige malen zich van het gebied der politiek terug te trek ken, doch steeds betrad hij het op nieuw, totdat hij in 1859 in het kabinet O'Donnel de portefeuille van binnenlandsche zaken verwierf. Gedurende de vijf jaren van dit ministerschap onderscheidde hij zich bijzonder door eene humane toe passing van de wetgeving op de drukpers en door zijn streven naar hervorming van het bestuur van provinciën en gemeenten. Van Juni 1865 tot in den herfst van 1868 was hij wederom minister van bin- nendlansche zaken, en daarna hield hij gedurende een jaar, als gezant te Rome veblijf. Tot op den jongsten tijd toe werd Herrera's naam genoemd, zoodra de vorming van een nieuw ministerie ter sprake kwam. KOLONIËN. BATAVIA, 7 Aug. Volgens ;het algemeen gerucht, zoo zegt het Bat. Handelsbladzou Z. E. de Goeverneur-Generaal in den loop der volgende maand een bezoek brengen aan Soerabaja en tevens aan Cheribon en Semarang. In zijn mail-overzicht zegt het Bat. Handelsblad het volgende. Iu Atjeh duurt de guerilla voort, wat minder te verwonderen is, en neemt de desertie toe, wat ons oor deel over den geest in het leger bevestigt. Dat één der oorzaken, waardoor deze bedorven wordt, ge legen is in het gemis aan tact bij sommige officieren om met hun min deren om te gaan, waardoor anti- militaire plagerijen en vexaties in het leven treden, wordt weder ten volle bewezen door de redenen, welke den sergeant Rambonnet tot desertie bewogen hebbeneene daad, te jammerlijker, niet alleen omdat de vijand daar groot nut uit trekt, meer tevens omdat zij, door een tot het kader behoorend militair bedre ven, een even wegsleepend als ramp zalig voorbeeld dreigt te zijn voor de soldaten. Een maatregel, welke lof verdient en eindelijk in Atjeh genomen wordt, is, dat de hoofden der in onze liniën gesneuvelde vijanden afgehouwen en eenigen tijd goed zichtbaar ten toon gesteld worden. Zoo iets, mag dit geacht worden op den Atjeher te zullen inwerken, volgens wiens geloofsbegrippen de ongeschonden staat van het lichaam en althans het behoud van het hoofd, noodig om den afgestorvenen de intrede Mohammed's Paradijs te bezorgen. Daar hunne doodsverachting een gevolg is van hunne zekerheid ten aanzien hunner zaligheid, moet de ondermijning dezer zekerheid hun nen overmoed beteugelen. Moge de juistheid dezer onderstelling spoe dig blijken. De malaria blijft den draak ste ken met alle officieele ophemeling der Priok-haven. Ditmaal heeft de bemanning van het stoomschip Duke of Buckingham boete gedaan voor het goed vertrouwen van haren ge zagvoerder in den gezondheidstoe stand der haven. Van de 60 koppen zijn er 59 door zware malariakoortsen aangetast, zoodat het schip zijne reis niet heeft kunnen vervolgen. Daar deze stoo- mer aan de Duke lineeene der aanzienlijkste reederijen in Engeland behoort, kan men er zeker van zijn, dat het bericht van zijn wedervaren bij de Engelsche handelsvloot weer klank zal vinden en dus den afkeer van Priok zal verhoogen. Intusschen wordt onvermoeid voortgegaan met de kostbare werken, welke voor de voltooiing van den haven-aanleg zijn geprojecteerd. Aan het verslag der voor naamste gebeurtenissen in het goe- vernement Atjeh en onderhoorighe- den, loopende van 8 tot en met 21 Juli jl., worden de volgende be richten ontleend: De beschieting der kampongs van de Moekim Lampagar en van de in de nabijheid aan de kust gelegen kampongs door Zr. Ms. stoomschip «Bromo» werd op 8 Juli gestaakt. Eenige hoofden, waaronder de Imam van Lampagar hadden zich aan boord van dat stoomschip be geven en waren naar Kotta Radja over gevoerd, waar zij beloofden kleine vijandelijke benden uit hun gebied te zullen weren. Aangezien ook inderdaad het be schieten onzer versterkingen Lamtih, Lamdjamoe, Blang en van de stoom tram in dit gedeelte der stelling ophield, werd op 15 Juli de gemeen schap tusschen de VI Moekims en het door den postenlinie ingesloten gebied geopend. Spoedig werd echter weder op de genoemde versterkingen en op troe pen, die zich tusschen Ketapan Doea en het wachthuis Lamara bevonden, geschoten; op 17 Juli werd dien tengevolge de gemeenschap der VI Moekims en van de III Moekims Daroe, met het door ons bezette gebied geheel verboden, zoodat de postenlinie van Ketapan Doea tot aan zee sedert niet meer mag wor den gepasseerd. Ook in het oostelijk deel der stelling werden enkele posten, vooral Siroen en Tjot Iri, van tijd tot tijd, door een klein aantal vijanden be schoten. Aan onze zijde werden echter in het afgeloopen tijdvak geen verlie zen door dit vijandelijk vuur ge leden. Op 15 Juli, ter gelegenheid der viering van den Hari Raja, ontving' de Civiele en Militaire Goeverneur op plechtige wijze de hoeloebalangs en mindere hoofden van GrootAtjeh, aan wie de gebruikelijke geschen ken werden uitgereikt. Aan het mail-overzicht van het A. D. v. N-I. is het volgende ontleend De laatste raming van den Goever- nements Java-koffie-oogst op 30 Juni is een vijf percent lager dan de vo rige. De raming is slechts ruim de helft van de oogsten der laatst vo rige jaren. In de cijfers van particulieren uit voer over het laatste halfjaar, staat de koffie voor 39 pet. lager dan de gemiddelde uitvoer in de eerste semesters der twee vorige jaren. Voor in- en uitvoer gelijkelijk, geeft de opgave algemeen achter uitgang aan. Suiker is veel meer uitgevoerd; maar daarvan zijn in het laatste halfjaar van het vorige jaar ook groote voorraden aange houden. De Deli Ct. dringt aan op het aanstellen van een beambte, die op Java de lieden, welke zich voor Deli als koelies laten aanwerven, op de hoogte zal brengen, en de ronselaars, welke hen bedriegen, onschadelijk zal maken. ar IEL DEPARTEMENT. Verleend: Een tweej. verlof naar Europa, wegens nicer dan 15 jaren onafgebroken dienst iu deze gewesten, aan den ing. 2e kl. bij den waterstaat en 's lands burg. op. werken H. Yj.cs. MILITAIR DEPARTEMENT. Verleend: Een tweej. verlof naar Europa, we gens ziekte aan den kapt.-kwartierm. bij de rail. adm. L. Mauer en aan den len luit. der inf. L, E. W. Seek. Vergunning verleend,: om te repatriecren, aan den oflic. v. adm. Ie kl. D. A. v. d. Laan. Trouw-, Geboorte- en Doodberichten. Gehuwd: E. Koster en jkvr. L. C. E. E Goldmau, Batavia. Bevallen: L. KloppenburgVerstcegli, z, Soekorcdjo. S. CalicherOmthuys, z., Blitar. A. C. v. Mcrkorade Bruin, Ambarawa. L. v. HaftenDessauvagie, d., Poerwodadie. E. GelpkeMoorres, d., Tegal. Mevr. Burchartz, z. Ngawi. Mevr. Harris, z., Sa- marang. E. M. EngelkenMac Gillavry, z., Solo. M. Tb. BoersTulleners, z., Batavia. Mevr. Van BraamMorris, d., Batavia. H. G. C. J. v. VlodropBovy, dBatavia. D. M. A. Melehiorvan 'tSant, d., Buitenzorg. Overleden: Mevr. E. A. F. BrnynSteevens, Batavia. Kind van J. J. Beekveld, Salatiga. J. H. de Jonker, 26 j., Batavia. Op zekeren avond in de vorige maand verscheen omstreeks midder nacht, de regisseur van het Ambigu Th éét re te Parijs voor de voet lichten. Men had het nieuwe drama: «Pierre Pascal» gespeeld en's mans mededeeling aan het publiek luidde: «Het stuk, dames en heeren, dat wij zooeven de eer hadden voor u op te voeren, is door mevrouw de gra vin Lionel de Chabrillan vervaar digd.» Ongetwijfeld is reeds het feit in- terressant dat eene gravin als auteur optreedt, maar het feit wordt nog belangrijker, wanneer men weet wie de gravin de Chabrillan is, of liever wie zij geweest is. Alle oudere Parijzenaars en be paaldelijk zij die in de jonge jaren nog al eens in de wereld rondke ken, weten zeer goed dat de gravin eene voormalige danseuse van Ma- bille is; zij was indertijd de door de bezoekers van openbare bals, zeer «gefêteerde» Mogador. Men moet volstrekt niet denken dat de dame eene fantasie-gravin, een gravin door eigen genade is, gelijk er zoovelen in de hoofdstad van Frankrijk verschijnen en ver dwijnen, wart haar huwelijksakte is volmaakt goed in orde. Het was iu het jaar 1854 en Mo gador, hoewel reeds ongeveer dertig jaar oud, was schooner dan ooit te voren, toen de graaf de Chabrillan, in die dagen consul van Frankrijk te Melbourne, de «beroemde» dan seuse voor de eerste maal zag en smoorlijk op haar verliefde. Mogador verstond op voortreffe lijke wijze de kunst om den harts tocht des graven aan te wakkeren en voor hare belangen te waken; zij stelde zich niet met de liefde van haren aaubidder tevreden, maar stond op een huwelijk. Werkelijk kwam de consul er toe om der corypliée van Mabille zijn hand aan te bieden; hij trok met haar naar Londen, waar in alle vormen een huwelijk werd gesloten en de huwelijksakte werd boven dien in de kanselarij van den Fran- schen gezant geregistreerd. Het huwelijk was volstrekt niet ongelukkigde gravin van zoo ver dachte afkomst en die eeu zoo zon derling verleden achter den rug had, gedroeg zich onberispelijk en bleef haren echtgenoot, die vijf jaren na het huwelijk stierf, getrouw. Toch is het niet onmogelijk dat de graaf wel eens berouw over zijn besluit heeft gehad. Na den dood van haren echtgenoot was het streven der gravin uitsluitend om zich in de opinie van het pu bliek te rebabiliteereu, en zij sloeg daartoe eigenaardige wegen in. Toen zij in het huwelijk trad ontbrak haar, die uit de laagste volksklasse was voortgesproten, al wat op beschaving geleek, maar onmiddellijk g'ing zij thans dag en nacht aan het studeeren en verwierf werkelijk vele kundigheden. Gedurende het beleg van Parijs, nam zij deel aan den ambulance dienst; met 300 andere vrouwen, van gelijke toewijding, begaf zij zich tot aan de voorposten, vervoerde de dooden en verpleegde de ge wonden. Bovendien trad zij als schrijfster op en schreef verscheidene werken, die haar naam wel niet onsterfelijk zullen maken, maar ook geen regel bevatten waarover eene eerbare vrouw zoude behoeven te blozen. Tegenwoordig woont de een en zestigjarige vrouw in een klein kamertje op den boulevard des Ita- liens, en leeft van de geringe op brengst van haar letterkundigen arbeid en geldelijke bijdragen, die vrienden haar verleenen. De aristocratische familie van haren overleden gemaal heeft haar eeu jaargeld van zesduizend franks aangeboden op voorwaarde dat zij van den naam Chabrillan afstand deedMogador weigerde echter zeer bepaald, want zij heeft slechts wei nig behoeften en meent, dat zij de herinnering aan den afgestorvene zoude ontwijden, wanneer zij het gedane voorstel aannam. Zij wil slechts op eerlijke wijze geld verdienen. «Door het schrijven van porno- graphische romans,» zegt zij, «zoude ik honderd-duizenden kunnen ver dienen, maar ik heb er een afschuw van, op die wijze het dagelijksch brood te verdienen.» Op eene zeer bewogen jeugd te rugziende, wil de gravin de Cha brillan haar leven waardig en eer vol besluiten en niemand zal kun nen ontkennen, dat die handelwijze loffelijk en achtenswaardig is. RECHTSZAKEN. Gisteren stond voor liet gerechtshof te 's-Hertogenbosch terecht, Johannes Verhay- sen, oud 60 jaren, buigemeester, secretaris en ambtenaar van den burgerlijken stand der gemeente Someren (N.-B,), beschuldigd van knevelarij. In deze zaak waren 9 getuigen door het O. M. gedagvaard. Uit hunne ver klaringen vloeide voort, dat de besch. bij het sluiten van huwelijken, vau de personen die huwden, eene zekere som vorderde, eenige guldens meer bedragende dan hij werkelijk aan verschotten had uitgegeven. De besch. voerde ter zijner verdediging aan, dat hij zich namens partijen belastte met het aanvragen der voor hun huwelijk benoodigde stukken en daarvoor eenige gul dens in rekening bracht, niet als ambtenaar maar als particulier. Eeu getuige verklaarde dat hij een bewijs van onvermogen om kos ten te betalen had overgelegd en de besch. hem toen had te kennen gegeven, dat hij niets schuldig was maar geven kou wat hij goed vond, waarop deze behoeftige getuige f 5 had gegeven als fooi, zooals hij zich uit drukte. De proc.-gen. betreurde de onwaardige op vatting van zijn ambt als burgemeester door den besch die zich niet ontzag fooien af te bedelen of onverschuldigde geldsommen in

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1885 | | pagina 3