NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
De Goudvallei.
5e Jaargang.
Vrijdag 20 Januari 1888.
No. 1394.
ABONNEMENTSPRIJS:
ADVERTENTIES:
STADSNIEUW S.
HAARLEM'S DAGBLAD
Voor Haarlem, per 3 maandenƒ1.20.
Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65.
Afzonderlijke nummers- 0.03.
Dit bind verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. telefoonnummer 12
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij groote opgaven aanzienlijk rabat.
Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door
onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers.
Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Génerale de Publicite Etranqére G. L. DATJBE Co., JOII. F. JONES, Sncr., Parijs, 31bis Faubourg Montmartre.
Haarlem, 19 Januari.
Burg. en Wetks. zullen op Don
derdag 26 Januari e. k., 7s cam. te
2 uren, ten Raadhuize in het open
baar aanbesteden: lo. Het bouwen
van eene school voor lager onder
wijs, op een terrein aan de westzijde
van de Leidsche-vaart, alsmede het
maken eu leveren van de voor die
school beuoodigde meubelen. 2o. Het
bouwen van eene woning voor den
bewaarder der te bouwen school, op
voormeld terrein. De voorwaarden
met teekening liggen ter inzage ter
gemeente secretarie.Plaatselijke aan
wijzing zal geschieden Vrijdag 20
Januari e. k.
Op Donderdag 2 Februari 1888,
's namiddags te 2 uur, ten Raad-
huize bij enkele inschrijving«het
maken vau rioleerings- en bestra
tingswerken in den Zuiderpolder,-
de Verlengde Teylerstraat en de ten
oosten daarvan gelegen project
straat». Bestek eu voorwaarden lig
gen ter inzage op de gemeente-se
cretarie. Plaatselijke aan wijziging op
Vrijdag 27 Januari 1888, 's mor
gens 10 uur.
Woensdagavond trad prof. Jan ten
Brink uit Leiden als spreker op iu Tey-
ler's Stichting.
Spreker kondigde aan dat zijn onder
werp zou zijn //de liefde in den roman",
en wel de liefde van zeer jonge lieden,
en dat hij enkele grepen zou doen waaruit
men zien kan hoe men liefde schildert
met de pen. Het is recht, om daartoe eerst
een blik te werpen op het land dat het
eerst beschaafd was, op Griekenland.
Wie echter meent in de Grieksche let
terkunde over dit onderwerp iets van be-
teekenis te vinden, zal zich. teleurgesteld
zien. De Grieken hebben aan de beschrij
ving van jonge liefde niet veel gedaan,
alleen in „Antigone" van Sophocles vindt
men eene, trouwens korte, beschrijving daar
omtrent. Jonge liefde was voor de Grie
ken geen onderwerp, omdat de plaats van
de vrouw toenmaals eene geheel andere
was dan nu; iets anders was het met
huwelijksliefde, die o. a. door Homerus
op verschillende plaatsen gloeiend bezon
gen is geworden.
Maar na den Alexandrijnschen tijd wordt
deze leemte aangevuld. Omstreeks de 2e
eeuw na Christus viudeu wij eeu werk
van den Carthager Lucius Aculeus, ge
titeld: «Metamorphose", in welken roman
gevlochten is het bekende verhaal „Amor
eu Psyche", eene beschrijving van zuivere
jonge liefde. Eigenaardig is het dat Eros
Amor niet wil dat Psyche hem zal zien,
en haar dus altijd in duisternis bezoekt,
omdat hun geluk zou verdwijnen zoodra
zij hem aanschouwde. Door slechte in
blazingen van bloedverwanten gedreven,
overtreedt Psyche het Verbod en beziet
Eros als hij slaapt, met een lamp. Dan volgt
er een reeks van onaangenaamheden eu straf
fen, tot eindelijk door de goedheid van Zeus
de gelieven weer tot elkander komen om niet
weder te scheiden.
Dit motief van duisternis komt tel
kens terug, waaruit volgt dat het een
zuiver literair motief is. Het komt op
dezelfde wijze voor als in „Amor en
Psyche" iu den „Roman van Partheuopeus,
ridder van Blois", met dit verschil dat
het hier de vrouw is, die haar minnaar
verbiedt haar ooit te aanschouwen. Als
deze toch het gebod overtreedt volgt weer
dezelfde reeks van straffen en teu slotte
de vereeniging van het jonge paar.
De physieke duisternis wordt vervan
gen door moreele in de legende van Lo
hengrin, de ridder met den zwaan, die
zijne gemalin Elsa van Brabant verbiedt
hem ooit naar zijn afkomst te vragen.
Spreker deelde de geschiedenis van den
Zwanenriddtr in korte trekken mede en
betoogde dat deze historie van zuiver
Nederlandschen oorsprong is. Lohengrin
toch is onjuist: het woord is Loherau-
grin, d. i. Lotharinger (Brabander).
Eene zeer fraaie beschrijving van jonge
liefde vindt men in de sage van Floris
en Blanchefleur, die elkander zóódanig
liefhebben dat zij, reeds op 12-jarigeu
leeftijd, daardoor op elkander gelijken.
Na vele moeilijkheden en gevaren huwt
Floris met zijne uitverkorene.
Deze legende, zegt spreker, is zeer ele
gant en blijkbaar eene orientalische mythe.
Niet alles is in de middeleeuwen zoo
mooi; in de meeste liefdesgeschiedenissen
komt er een derde persoon bij, die aan
het werk uit een oogpunt van godsdienst
en zedelijkheid, geen goed doet en alleen
aanleiding geeft tot moord en doodslag.
Zoo b. v. iu de romans van koning Ar
thur, waar wel de liefde met fraaie kleu
ren geschilderd wordt, maar waar altijd
een derde persoon is, die de beschreven
liefde minder rein, minder zuiver maakt.
Zoo ook in de legende Tristan en Isolde,
die elkander liefhebben, hoewel Isolde met
den koning van Ierland is gehuwd. Als
de laatste deze verstandhouding ontdekt,
laat hij Tristan dooden en in ongewijde
aarde begraven. Isolde weent zich dood
en op haar graf wordt een rozenstruik
geplant, die over den muur heen, zijne
fraaie bloemen ook doet gearen over het
graf van Tristan, dien zij beminde. Als
de koniug des daags de struik laat af
snijden, groeit hij des nachts toch weer
over het graf van den gedood en minnaar
heen. Dit is zeker poëtisch, maar de liefde
die er in wordt beschreven is niet zoo
rein als in de boven aangehaalde legenden.
Dat deze „amour a trois" zeer in
zwang was (in de literatuur althans) blijkt
uit het feit, dat een genie als Dante iu
zijne „Inferno" hetzelfde thema behan
delt.
Wij Nederlanders, zegt spreker, zijn
uiet ongelukkig in het schilderen vau jonge
liefde. Hier in Haarlem zou ik wel gaarue
de „Camera Obscura" als bewijs aanvoe
ren, indien dit boek juist op dat punt
niet wat zwak ware. De daariu ten too-
neele gebrachte minnaars zijn: Pieter
Stastok, die alleeu aan zijue uitverkorene
vraagtof zij van eveuveeltjes houdt,
mijnheer van der Hoogeu die violetkleu
rige briefjes schrijft met een slechte be
doeling en Gerrit Witse, die een kop koffie
over de japon van IClaartje Douze werpt.
Maar er is een ander Hollandsch boek,
waarin jonge liefde treffend beschreven
wordt en dat ook het motief van duister
nis weer doet zien, nl. de bekende roman
„Willem Leevend" van de schrijfsters
Wolff eu Deken.
Spreker gaf thans in beknopten vorm
eene schets van het huwelijk van Alida
Leevend, een rijk meisje, met Abraham
Rijziger, een huwelijk dat, zonder liefde
van de kant van het meisje gesloten, aan
vankelijk ongelukkig is, doch recht ge
lukkig wordt wanneer Alida, gedeeltelijk
uit eigen beweging, gedeeltelijk door den
invloed eener brave tante, straks hare
moederplichten ten volle op zich neemt
en daardoor haar waar karakter aan haar
echtgenoot doet zien.
Spreker vestigde er de aandacht op,
boe hier in de tante de noblesse van het
Hollandsche hart uitkomt, wanneer zij eerst
uit goedhartigheid haar nichtje een prach
tige broche vereert en haar daarna ten
goede raadt ten opzichte van de behande
ling van haar kind.
Iu de verhouding van Alida en Rijzi
ger heerscht ook het motief van duister
nis (doordat zij elkander niet kenden) tot
dat Alicia's echt moederlijk gedrag die
duisternis in licht herschept. Eu daarop
volgt dan onmiddellijk de belooning.
Spreker vlocht door zijn boeiende rede tal
van geestig# opmerkingen en beschikt daarbij
over zulk een aangename voordracht, dat
het niet te verwonderen was dat hem
een luid applaus te beurt viel.
Mejuffrouw G. Serné hoopt den
laatsten Januari e. k. hare 40-jarige
dienstvervulling te gedenken bij de
firma J. W. Vos en Zonen in de
Schagchelstraat alhier. Om haren
ijver en hare plichtsvervulling is zij
bij die firma zeer geacht en bemind.
De aandacht zij gevestigd op de
in dit nummer voorkomende adver
tentie van de «Schilders- en Be-
hangersvereeniging» onder de zin
spreuk «Hulp lenigt den Nood»,
alhier.
Wanneer vakgenooten elkander
bij ziekte en ongevallen trachten te
steunen en bij overlijden het noodige
wordt gedaan om den nagelaten be
trekkingen de behulpzame hand te
bieden, is medewerking gewenscht,
en het is daarom dat wij genoemde
vereeniging bij alle weidenkenden
aanbevelen.
De politie alhier heeft aangehou
den en naar h*t hu s van bewaring
overgebracht A. van Heerik, oud
35 jaren, geboren en laatst woon
achtig te Amsterdam, die zich hier
ter stede aan diefstai van een vat
boter ter waarde van f 24 had schul
dig gemaakt. Volgens zijne mede-
deeling was hij vroeger hospitaal
soldaat alhier, en uit den dienst
weggejaagd omdat hij zijn paspoort
aan een ander had afgestaan om
dienst te nemen naar Ned.-Indië.
Arroiidfssements-Bleclitbank
TE HAARLEM
zitting van 19 Januari 1888.
J. T. van G. en A. S., te Haarlem, be
schuldigd van op den 7en Nov. 1887
met een derde, die zich thans verwijderd
heeft, moedwillig en baldadig een stuk van
het hek rondom de rijks-leerschool alhier
afgerukt eu eeuige latten te hebben mee
genomen.
Getuigen J. van Wolfereu, inspecteur van
politie, V. A. Douk, vrouw H. M. v. d.
Meer en vrouw M. Blank, bevestigen de
beschuldiging. Laatstgenoemden hebben ge
zien dat de langste der drie (B.) wel dege
lijk geholpen heeft en dat een hunner er
werkeloos bijstond.
Bekl. G. zegt dat zij dronken waren
en dat B. begonnen is. Bekl. S. verklaart
niet te hebben medegedaan en door de
beide anderen te zijn gedwongen de latten
mede te helpen dragen.
Het repuisitoir luidtvoor bekl. S. vrij
spraak en voor v. G. en B. ieder 5 da
gen gevangenisstraf, voor den laatste bij
verstek.
Uitspraak over 8 dagen.
D. d. H., oud 12 jaar, te Oostzaan,
H. A., 12 jaar, te Zaandammerpolder, en
O. IC., 17 jaar, te Zaandam, beschuldigd
van aanranding van de eerbaarheid van
een 17-jarig meisje.
Deze zaak wordt in gesloten zitting be
handeld.
Het requisitoir luidt voor D. de H. en
H. A. opzending naar een verbeterhuis
gedurende 2 jaar, en 2 maanden gevan
genisstraf voor O. K.
W. B. eu K. v. V., te As3endelft, be
schuldigd van in den avond vau 8 Dec.
1887 Jacob Ruysenaars en Willem Alexan
der Bak te hebben verwond en geslagen
iu de herberg van K. Oly.
Get. Ruysenaars verklaart dat bekl. hem
hebben getrakteerd, dat B. toen gezegd
heeft: ja ik beu maar een boerenjongen,
waarop get. R. en B. zeidenneen je bent
een fideele kerel. Toen heeft Oly een glas,
dat B. in de hand hield, hem willen ont
nemen en heeft de laatste zonder eenige
aanleiding Ruysenaars een slag boven het
oog gegeven, zoodat het hevig bloedde en
hem toen omvergeworpen. Ook heeft
hij gezien dat Bak in de gang bij de
keel werd gegrepen door eenige personen.
Bekl. B. onkent en zegt, zelf geslagen
te zijn. V. beweert dat hij niet met B is
binnengekomen, maar eerst later.
Get. K. Oly, herbergier, bevestigt dat
B. Ruysenaars heeft geslagen. Wat v. V.
betreft, wèl heeft hij gezien dat deze een
stoel opuam, maar niet dat hij daarmede
geslagen heeft.
Getuige W. A. Bak heeft niet gezien
dat B. Ruysenaars sloeg, later zag hij wel
dat deze bloedde. Daarop heeft v. V. met
stoelen gegooid en naderhand daarmede
Jan van Bregten, koffiehuisbediende, be
vestigt dat B. Ruysenaars heeft geslagen,
maar heeft ook niet gezien, dat van V. sloeg.
B. blijft ontkennen; v. V. zegt wèl den
stoel opgenomen, maar er niet mee gesla
gen te hebben.
De officier van justitie requireert voor
K. v. V. vrijspraak, doch voor W. B. eene
gevangenisstraf van 4 maanden.
De verdediger der beido beklaagden wijst
op de onzekerheid en de onjuistheden in
de mededeelingen van Ruijsennars, en op
het verschil dat er bestaat tusschen de
verklaringen van de getuigen en het pro
ces-verbaal door hen onderteekend. Daar
uit blijkt dat dit proces-verbaal onjuist is.
Ieder heeft het dan ook geteekend, behalve
B., die het pertinent heeft geweigerd. De
eenige verklaring, die juist zou ku»nen
zijn, is die van v. Bregten, ware het niet dat
deze in zulk een dronken herrie onmoge
lijk goed heeft kunnen zien wat er voor
viel. Ook het opzet van B. om R. te ver
wonden is niet gebleken. Spreker acht
daarom den eisch veel te zwaar en con
cludeert tot eenvoudige oplegging eener
geldboete.
Na repliek van den subs. off. v. just,
waarop de verdediger antwoordt, wordt de
uitspraak bepaald op hedeu over 8 dagen.
De zitting wordt thans geschorst.
Morgen zullen wij de overige zaken me-
dedeelen.
^lES'ÜXICHÏLilIïS'OCOIIXr.
135!
XLV» HOOFDSTUK.
De rechtek.
Signor de Mediana,aldus ging Fabiaan voort, ik
vraag u nog eens bij den naam dien wij dragen, op uwe
eer, bij het heil uwer ziel, zijt gij onschuldig aan den moord
mijner moeder?
Op deze laatste vraag gaf don Antonio zonder aarzelen
ten antwoord:
Ik heb niets te zeggenalleen de grandes van Spanje
ken ik het recht toe mij te oordeelen. Dat mijn lot en het
uwe tot vervulling komen.
God ziet en hoort mij, zeide Fabiaan. Daarna nam
hij Cuchillo ter zijde en zeide tot hem: Een plechtig
vonnis heeft dien man veroordeeld. In onze hoedanigheid
van vertegenwoordigers der menschelijke gerechtigheid in
deze woestijn, dragen wij u de taak van beul op. De schat
ten dl. deze vallei inhoudt, zullen de belooning voor deze
vreeselijke laak zijn. Moget gij nimmer een onrechtvaar
diger moord gepleegd hebben!
Men heeft geen veertig jaren geleefd om niet de eene
of andere kleme zonde op zijn geweten te hebbeD, sigoor
don Tiburcio. Ik zou intusschen signor don Estevan er niet
te minder om gedood hebben en ik ben er trotsch op, mijne
talent.n naar hunne juiste waarde geschat te zien. Gij zegt
dan dat al het goud der Goudvallei voor mij zal zijn?
Alles, zonder een korreltje uit te zonderen.
Caramba! Dat is, ondanks mijne welbekende nauw
gezetheid van geweten, een goede prijs; ik zal dan ook niet
lang ouderbandelen, en indien gij mij zelfs nog den eenen
of anderen kleinen dienst te verzoeken hadt, wees onbe
schroomd, dat zal op den koop toe zijn.
Hetgeen wij van te voren gezegd hebben, billijkt de on
verwachte verschijning van Cuchillo.
In het water van het nabijgelegen meer verborgen, had
de bandiet den geheelen loop van het drama waarin hij
zich gemengd bad, kunnen aanschouwen.
De ontmoeting van Baraja en Orocbe in den berg had
hem op zijn eerste denkbeeld, van zich bij den overwinnaar
te voegen, doen terugkomen.
Alles goed en wel beschouwd, zag hij dat de zaken beter
gingen dan hij gedacht had.
Hij ontveinsde zich intusschen hei gevaar niet dat er
voor hem in gelegen was om de beul te zijn van den man
die al zijne misdaden kende en die hem met een enkel
woord aan de onverzoenlijke en gestrenge gerechtigheid
der woestijnen kon overleveren.
Hij begreep dat hij, om de beloofde belooning te verdie
nen en don Antonio te beletten te spreken, moe6t beginnen
met dezen te bedriegen, en hij voDd een middel om den
veroordeelde zacht in het oor te fluisteren:
Vrees niets.... ik ben met u!
Cuchillo kon nauwelijk zijne vreugde bedwingen bij de
gedachte aan de enorme som, welke die moord hem ging
opbrengen. Door een treffende bizonderbeid scheen Cuchillo
voor de eerste maal zijns levens aan de zijde van een schijn
baar recht te staan.
Caramba! zeide hij tot zich zeiven, de karabijn
van Pepe in zijne handen nemende en tevens aan don An
tonio een teeken van verstandhouding gevende, dat is
nu een geval, waarin zelfs de alcade van Ariepo genood
zaakt zou zijn mij vrij te spreken.
Eu hij richtte zich naar don Antonio.
Bleek en met flikkerende oogen, zonder te weten of hij
in Cuchillo een redder of een beul zag, verroerde de Span
jaard zich niet.
Mij is voorzegd geworden dat ik in eene woestijn
zou sterven; ik ben zooals gij het noemt, geoordeeld ge
worden, ik ben veroordeeld; moge God mij echter de grootste
beleediging sparen van door de hand van dien man te ster
ven! signor Fabiaan, ik vergeef u, maar moge deze bandiet
u niet noodlottig zijn zooals hij het aan den broeder uws
vaders gaat zijn, zooals hij het geweest is aan....
Een kreet van Cuchillo, een angstkreet, onderbrak den
hertog van Armada.
Te wapen! te wapen! daar zijn de Indianen!
riep hij uit.