De Italiaansche Violist
TWEEDE BLAD
UIT INSULINDE.
BEHOOEENDE BIJ
HAARLEM'S DAGBLAD
VAN
Maandag 13 Febr. 1888.
SÉTAN GOENDOEL.l)
Het was op een warmen namid
dag in de maand Juli, dat ik na zes
uur achtereen te zijn blootgesteld
aan de felle hitte der tropische zon,
met mijn Javaanschen bediende 't
dorpje Dj. in Midden Java binnen
reed, om onder 't gastvrij dak van
een Javaansch oud-dorpshoofd, met
wien ik op zeer vriendschappelijken
voet stond, den nacht door te bren
gen. Ruim drie maanden geleden
toen ik Dj. doortrok, had ik met
hem kennis gemaakt, bij welke ge
legenheid hij mij dringend had uit-
jenoodigd, zoo ik een andermaal zijn
lorp bezocht, bij hem voor eenige
lagen mijn intrek te nemen. Deze
aitnoodiging kwam mij nu zeer goed
te stade en zonder mij te laten aan
benen, omdat ik wist, dat ik wel-
lotn zou zijn, begaf ik mij regel-
■echt naar de woning van den loe-
rah 2Pak Soera.
Bij mijn aankomst zag ik hem
■eeds in de verte, met eenige andere
ieden van zijn stand, onder het af-
lakje van zijn woning zitten praten,
erwijl hij uit een strootje Ja-
raansch sigaartje sierlijke rook
wolkjes blies. Het scheen dat de
rade mij niet onmiddellijk herkende,
ilthans hij bleef zeer kalm praten
m gaf op de verschijning van mijn
lersoon geen acht. Eerst toen ik op
:en zeer korten afstand hem gena-
lerd was, zag hij mij zeer sterk
lan, als ware ik een indringer, maar
ichielijk daarop volgde de herken-
ling; hij liep haastig op mij toe en
n een duchtigen omhaal van woor-
len, waarvan stellig twee derde onder
;e rubriek «beleefdheidstermen» be
loorde, bood hij zijn verontschuldi-
;ingen aan, dat hij mij niet dadelijk
legroet had, tegelijkertijd mij aan
aijn belofte herinnerende, er bijvoe
gde. dat ik hem een groote eer
ou bewijzen, zoo ik bij hem den
lacht wilde doorbrengen. Ik nam
atuurlijk zijn voorstel aan en nadat
k het paard aan goede handen had
vergeleverd, trad ik de ietwat don-
:ere, doch zeer ruime woning binnen
paar Pak Soera mij verzocht, op de
■roote ambèn plaats te nemen en
edaard afwachtte, totdat ik het
esprek zou beginnen.
Nadat ik een weinig had uitge-
ust knoopte ik een gesprek aan,
raarin de Javaan informeerde, van
paar ik kwam, waarbeen ik ging
n wat 't doel van mijn reizen was.
k beantwoordde al deze vragen op
ene voor hem bevredigende wijze,
ïa al zoo een groot kwartier gezel-
ig gekeuveld te hebben over al-
erlei cultures, landbouwprodukten,
n over den veestapel gaf ik het ge-
prek eene andere wending. Iu 't
legin van het dorp had ik namelijk
en zeer vervallen huisje onbewoond
u geheel geïsoleerd zien staan. In
e nabijheid daarvan lag een steen
volgens mijne meening behoorende
tot een voetstuk, waarop een af
godsbeeld moest gestaan hebben.
Een dorpeling, wien ik vroeg waar
om het huis niet werd weggeruimd
of verkocht, antwoordde mij, dat
het had toebehoord aan een Ja
vaansch geestelijke, die reeds lang
gestorven was en tijdens zijn leven
de wacht hield bij een afgodsbeeld,
daar vroeger aanwezig en staande
in een afzonderlijk huisje. Na zijn
dood was het er duchtig gaan spo
ken, zoodat niemand het waagde
het huisje te genaken, uit vrees van
door een of ander ongeluk bedreigd
te worden. Op mijne vraag hoe het
afgodsbeeld heette, noemde hij den
naam Sétan Goendoel. Verdere in
lichtingen kon de Javaan mij niet
geven. Nu wist ik wel, dat Sétan
Goendoel de naam was van een
boozeu geest, die bij deJavaansche
bevolking bekend staat als een door
trapt zakkenroller. Daar ik er meer
van wilde weten bracht ik natuur
lijker wijze het gesprek op den
kaalhoofdigen duivel I
Het moet gezegd worden, dat de
loerah zich in 't eerst zeer weerspan
nig betoonde aan mijn verzoek te vol
doen, omdat hij stellig bij ervaring
wist, dat de Europeaan met zijn bijge
loof, met zijn heiligste gedachten
deu spot drijft, voorzeker geen slimme
manier om achter de Javaausche
geheimen te komen. De Javaan, op
zijn beurt, leidt dan den Westerling
ooi den tuin en lacht in zijn vuistje,
dat hij hem bij den neus heeft
gehad. Ik zette echter een hoog
ernstig gelaat en vroeg hem of hij
dacht, dat ik hem tot 't voorwerp
mijner spotternijen wilde maken.
Deze taal scheen op hem een indruk
te maken ten gunste van mijn per
soon, want een oogenblik daarna
begon hij
«Het zal nu ongeveer dertig jaar
geleden zijn, dat in ons dorp zich
een afgodsbeeld bevond, staaude in
een bamboezen woning, zorgvuldig
bewaakt door een djoeroekoentji (sleu
telbewaarder, portier) wiens huisje
in de nabijheid daarvan stond. Dit
afgodsbeeld, waaraan door de be
volking uit het omliggende land
goddelijke hulde werd bewezen,
droeg den naam van Kjahi Ageng
Bagoes Sétan Goendoel (Hoogeer
waarde Welgeboren Sétan Kaalkop).
Telkenmale wanneer de afgod werd
aangebeden, richtte men een zeer
kostbaren en heerlijken maaltijd aan,
waarbij alle dorpsbewoners waren
uitgenoodigd door hem. die op zijn
kosten dit alles had bereid. Dit bad
plaats, wanneer hij een gelofte moest
doen, of tot 't welslagen eener on
derneming een offerande bracht. De
dag waarop dit plaats had, was ge
woonlijk de Gara-Kasih omdat
deze dag heilig is. Huwelijken op
dezen dag gesloten zijn gelukkig,
ook hij die op den Gara-Ka-ih
geboren is, wordt zeer door het geluk
begunstigd.
De maaltijd bestond dan gewoon
lijk uitgebraden eenden, aan 't spit
geroosterde kippen, sterk gekruide
lélé 3)-saus. Vervolgens allerlei soor
ten van groenteD, saamgesteld uit
djangan meiiir s) en jonge mais,
J) Lett. Anggara Kasih: geliefde Dinsdag.
2) Een soort van viscli, welke door sommige
Javanen wordt heilig verklaard.
3) Ecu soort ,van groenten, welke veel gelijkt
op spinazie.
rijst op verschillende manieren be
reid, gezouten eieren, velerlei sam
bals en een aanzienlijke hoeveelheid
pisangs(banaDen)/ mangga (de vruch
ten van den manggoboom), djamboe1s
bijv. djamboe bidji (psidium pomi-
ferum) djamboe ajer mamar (euge-
nia jambos"* djamboe mèrahdjamboe
klingdoerians (durio zibethinas),
manggistans (garcinia mangostana)
ramboetans (nephelium lappaceum)
enz. enz.
f Wanneer allen dan neergezeten
waren stond hijdie den maal
tijd had gegeven, op en sprak den
djoeroekoentji aldus aan:
Waarde djoeroekoentji en gij al
len die hier vergaderd zijt! Weest
getuigen van dit geurig offer den af
god Sétan Goendoel aangeboden
Hij schenke mij overeenkomstig mijn
wensch zegen, geluk en voorspoed
op al mijn ondernemingen!»
Dan deed de djoeroekoentji een
gebed en de gemeenschappelijke
maaltijd nam daarna een aanvang.
Bovendien was het de gewoonte
der dorpsbewoners uit de omstreken,
dat zij zich op Vrijdag naar S.
Goendoel begaven, om aan zijnen
voet een dag en nacht in stille afzon
dering door te brengen, in strenge
onthouding van spijs of drank, om
hierdoor niet alleen Sétans zegen,
maar ook rijkdommen te verkrijgen.
Bij deze gelegenheid kreeg de djoe
roekoentji tal van geschenken, die
verschilden al naarmate de offeraar
arm of rijk was. Meestal bestonden
zij uit: een Üesck badeq (een soort
drank) witte en roode rijst, twee
prachtige Sarongs, eenige pakjes
geurige bloemen Melatti's (jasmi-
num sambac), TjampakcCs (michelia
tjampaka))2^0ft^a-900ft0'i'j(c&i>&nga
odorata), Kembang tandjoeng (mi-
musops elengi), een pakje heerlijke
borèh (geelachtige, welriekende zalf)
een katti (0,625 K.G.) wierook, een
nieuw zitmatje, wat reukolie, tal
vau sirih -bladereu twee trossen
pisangs, acht amfioenballetje?, een
rolletje tabak, vijf dubbeltjes en zes
duiten.
Nu gebeurde het eens, dat eene
vrouw en hare dochter, een meisje
van ongeveer zestien jaar, een hei
lige tocht ondernamen naar het af
godsbeeld Sétan Goendoel. Zij kwa
men uit de dessa Patjollan. Het
meisje heette Dalimah. Dalimah nu
zoude over veertien dagen in 't hu
welijk treden en een oude vrouw
had haar aangeraden, om een dag
en een nacht in stille afzondering
en strenge onthouding van spijs en
drank, bij Sétan Goendoel door te
breDgen. Dan zou 't huwelijk van
Dalimah rijkelijk gezegend worden
en zeer gelukkig zijn. Overeenkom
stig deze raadgeving, begaven zij
zich op weg.
In ons dorp aangekomen, richtten
zij hare schreden naar de woning
van den djoeroekoentji. Terwijl deze
ze zag aankomen, ging hij in bid
dende houding zitten en prevelde
voortdurend: La! ilahaha ilalah
Moehamad rasoel allah terwijl hij
herhaaldelijk den naam«Sétan
Goendoel» uitsprak. De vrouw en
haar dochter waren intusschen de
woning van deu djoeroekoentji na
bijgekomen, doch toeu zij hem in
l) Bladeren van de betelplaut.
3) Of //La ilaka illa' lla'hoe Mohammadoe ra-
soeloe 'llalahi: Er is geen God dan God, Mo
hammed is zijn profeet
biddende houding zagen en zijn ge
prevel hoorden, werden zij zeer met
vrees bevangen. Oogenblikkelijk
gingen zij op den grond zitten en
aldus bewogen zij zich voorwaarts,
totdat zij den rug van den biddende
hadden bereikt. Hier bleven zij in
eerbiedige houding zitten, totdat 't
gebed zou geëindigd zijn. De djoe
roekoentji had echter de vrouwen
hooren aankomen en een schuin-
scben, achterwaartsohen blik gewor
pen op Dalimah, wier schoon gelaat
zijn aandacht bad getrokken. Toen
de djoeroekoentji met bidden had
geëindigd, keerde hij zich om en
verwelkomde de beide gasten met
de vraag:
«Wel! hoe gaat het met u, waart
gij beiden wel, toen gij hier kwaamt?
En welke is de reden van uwe
komst?»
„Ja, waarde heer" was bet ant
woord „door uwen zegen bevinden
wij ons wel en zijn hier heen ge
komen, om uwe toestemming te ver
krijgen, dat ons de toegang worde
verleend tot Kjahi Ageng Bagoes
Sétan Goendoel, om ons daar af te
zonderen."
De djoeroekoentji zweeg voor een
oogenblik en hernam
„O, voordat gij tot mij kwaamt
wist ik reeds uw verlangen. Sétan
Goendoel is mij in een droom ver
schenen en beeft mij van uwe komst
verwittigd, er bijvoegende, dat uw
verzoek naar weuscb zal worden
ingewilligd, namelijk dat bet huwe
lijk van uw dochter gezegend en
gelukkig zal zijn. Hij zelf zal u
bet antwoord brengen. Daartoe moet
ieder uwer om beurten de twee
eerstvolgende nachten bij het at
godsbeeld doorbrengen, eerst uwe
moeder, dan gij. Wanneer hij die
over die nachteu heerschappij voert,
wiens slem of gedaante gij onmogelijk
kunt herkennen tot u komt, moet
gij alle vrees uit 't harte banneD.
De geest van S. Goendoel is het,
die tot u komt."
«Z-er goed.' waarde heer! in alles
zullen wij uwe woorden stipt op
volgen!»
De eerste nacht ging voorbij en
toen den volgenden morgen de fljoe
roekoentji tot de vrouw kwam, die
nog bij het afgodsbeeld zat, vroeg
hij haar:
«Wel vrouwtje, hoe is het ge
gaan?»
«Alles is geschied», antwoordde
de aangesprokene, «volgens uw zeg
gen. E' was inderdaad iemand, die
tot mij kwam. Hij droeg een lang,
wit kleed. Hij vroeg mij niets, doch
bleef slechts ter zijde van mij een
oogenblik staan en verdween toen
weder. Tot den morgen bleef ik den
wensch koeeteren dat hij terug kwam,
doch hij keerde niet weder».
Terwijl de vrouw deze woorden
sprak, deed de djoeroekoentji eenige
stappen achteruit en beefde over zijn
gansche lichaam.
«Wel juffrouw!» hernam hij met
telkenmale afgebroken stem, «juf
frouw juffrouw mijn lief kind
mijn beste hoe jammer, dat
hij niets tot u gesproken heeft
zoo hij het gedaan had, geloof ik
stellig dat gij tal vau gouden en
zilveren geldstukken voor u hadt
zien liggen. Doch hoe hst zij, geef
den moed niet op!»
Den daaropvolgenden nacht zou
het meisje bij het afgodsbeeld door
brengen en nu geschiedde bet te
middernacht, dat een gedaante even
eens in 't wit gekleed tot haar kwam.
Duch ziel de geest van S. Goendoel
bleef en scheen door de ruimte te
zweven, nu eens haar naderende,
dan weder zich van haar verwijde
rende. Dalimah werd door deze nach
telijke verschijning zeer bevreesd,
doch gedachtig aan het woord van
den djoeroekoentji, dat zij alle vrees
uit het harte moest bannen, deed
zij zich geweld aan, niet te schreeu
wen.
Intusschen waren de echtgenoot
van de vrouw en de aanstaande
van bet meisje, na vernomen te heb
ben, waarbeen Dalimah en bare
moeder zich hadden begeven, on
middellijk op weg gegaan Daar ons
dorp en hier gekomen, richtten zij
hunne schreden naar de woning van
den djoeroekoentji, dien zij echter
niet thuis vonden doch in plaats
vau hem de Javaansohe vrouw, die
den vorigen nacht bij Sétan Goen
doel had doorgebracht en nu ver
haalde zij den mannen de geheele
toedracht der zaak. Toen de aan
staande van Dalimah, die zich op
het oogenblik bij het afgodsbeeld
bevond, dit hoorde, kreeg hij ach
terdocht en ten uiterste vertoornd,
snelde hij met zijn toekomstigen
schoonvader naar de bewuste plaats.
Hier gluurden zij door de bamboe
zen schutting en zagen bij het wal
mend vlammetje van een nacht
lampje het meisje aan den voet van
het afgodsbeeld liggen, terwijl een
witte gedaante door het vertrek
zweefde.
De vader kon zich nu niet laDger
inhouden en riep
«Hé! Dalimah, verwijder u spoe
dig, opdat de geest u niet doode!» l)
Dalimah, die wakende was, ont
stelde op het hooren van de stem,
waarin zij die van baar vader her
kende.
«Wel, verschrikkelijk! valer zijt
gij mij nagereisd! Ja, ik ik ben
bet deze gedaante is volgens het
gezegde vau den djoeroekoentji de
geest van Kjahi Ageng Bagoes
Sétan Goendoel, die over dezen nacht
heerschappij voert
De woedende aanstaande schreeuw
de daarop uit alle macht:
«Bij Allah! Sètan, wat heb je hier
te vertellen?»
Daarop stormden de vader en de
jongeling het huifje binnen en toeu
zij bet gelaat van den geest, die
trachtende te vluchten achterhaald
en gevat werd, bij bet flauwe licht
aanschouwden, zagen zij tot hunne
niet gerings verbazing, dat zij hier
niemaud anders voorhadden dan den
djoeroekoentji, die zich vermomd had.
Wat er op volgde is te radenStom-
peD, schoppen, stokslagen regenden
op deu djoeroekoentji, die meer le
vend dan dood bij het beeld bleef
liggen.»
Hier zweeg de Loerah, het ver
haal was uit. Ik betuigde hem daar
voor mijn dank en overhandigde
mijn gastheer eenige Manilla siga
ren, die hij gaarne aannam. Het
overige gedeelte van den avond be
steedde ik tot 't opteekenen dezer
historie. Toen de tong-tong8) (een
De Javaan denkt namelijkj dat wanneer een
geest iu zijne nabijheid zweeft, deze het gemunt
heeft op zijn leven.
2) Op dit blok wordt ook geslagen, wanneer
de Bandjir in aantocht is.
Satan Kaalkop.
FEUILLETO NT.
DOOK
HASSELAER.
10)
Ve HOOFDSTUK.
«Verontschuldig mijn vroegtijdige komst,»] zeide bij, in
amelijk vloeiend Fransch. «Ons afscheid was gisteren zoo
laastig en kort, dat ik niet kan nalaten u eens te bezoe-
:en, ten einde u op behoorlijker wijze mijn dank te he
iligen.»
Giovanni zweeg een oogenblik, de afgepaste toon waarop
lijn bezoeker deze dankbetuiging uitsprak, hinderde hem.
«een zweem van vuur, van erkentelijkheid, niets dan de
lankbaarheid van den welopgevoeden man, die weet dat
iet onbehoorlijk staat, ondankbaar te zijn.
«Gij overschat waarlijk de waarde van wat ik gedaan
teb,» zeide bij eindelijk op zeer koelen toon. «Ik speel
'aak voor die menscken en ik wist dus dat ik geen ge-
'aar liep.»
«Speelt gij dikwijls voor zulke lui?» vroeg Weber ver
baasd, terwijl hij zijn waterige, bleeke oogen wijd opende.
«Hoe is bet mogelijk, dat iemand van uw talent, kan af
dalen tot dat volkje!»
«Dat volkje, zooals gij zegt, waardeert muziek meer en
beter dan menigeen die eene zorgvuldige opvoeding heeft
gehad,» antwoordde Giovanni eenigszins scherp. «Zij stam
pen en klappen niet als ik ophoud met spelen, zij zeggen
niets, maar op hun gelaat lees ik, dat ik hun een genot
heb bezorgd. En dat is mij veel meer waard dan de afge
sproken toejuichingen van het publiek in de concertzaal.
«Maar dat smerige troepje! Fi done, wat zijn zij vuil,
en gij schertst zonder twijfel, als gij zegt dat hun zwij
gende goedkeuring u meer waard is dan de bravo's van
het beschaafd publiek.»
«Vuil zijn ze, dat is waar. Maar als gij verder ziet dan
bun uiterlijk, zult gij ontdekken, dat velen hunner een
zuiveren, edelen kern hebben, een hulpvaardigheid, een
medelijden dat niet overal wordt aangetroffen.»
Weber zag den jongen vioiist zeer verwonderd aan. «Gij
neemt met warmte de partij van dat volkje op,» zeide hij
eindelijk, «maar gij zult u kunnen voorstellen dat ik niet
degene ben, op wien deze loftuiting grooten indruk kan
makeD, na de ruwheden die ik er ondervonden heb en
waarvaD uwe tusscbenkomst mij heeft verlost!»
«Gij vergeet eene enkele omstandigheid, antwoordde
Lenta, eenigszins scherp. «Van den gids vernam ik, dat gij
een, der meisjes in de straat eenigermatevrijmoedig hebt
behandeld. Gij hebt derhalve aanleiding gegeven!»
De bleeke wangen van den jongen Hollander kleurden
zich met een flauw rood, als gevoelde hij zich eenigszins
beleedigd. Daarop lachte hij. en zeide, met eene onverschil
lige houding in zijn stoel leunende:
«Hoe kon ik weten, dat men hier zoo lichtgeraakt en
teergevoelig is? Ik heb er nooit kwaad in gezien, een lief
kopje onder de kin te strijken. Kom, kom, gij zijt ook jong
en zult wel niet den zedepreeker over mij willen spelen.
De tegenwoordigejongelui kunnen met geen mogelijkheid
zulke heilige boontjes zijn, en dan vind ik het niet zoo'n
misdaad om een mooi meisje nog eens te vertellen, dat
zij mooi is. Dat moest zij aangenaam gevonden hebben.
Maar inplaats daarvan roept zij een onguren wildeman,
die met zijn mes omgaat alsof bet een tandenstoker
was en mijn gelaat wil ontsieren omdat ik zijn aan
staande een komplimentje maak. Is dat geen barbaarsche
manier
«Ik deel uwe opinie volstrekt niet,» hernam Lenta, die
in vuur geraakte door de cynische woorden van den Hol
lander. «Gij Hollanders hebt wellicht eene andere opvatting,
van de plicht van een man tegenover een vrouw. Wij we
ten niet beter of een man behoort eene vrouw, uit welken
stand ook, beleefd en eerbiedig te bejegenen. Wat doet het
er toe van welken stand zij zijn? Vrouwen zijn het, zwak
en hulpeloos in vele omstandigheden, vrouwen als onze
moeder, als onze zuster is en het ia de taak van den man
zijne physieke kracht te gebruiken om haar van dienst te
zijn in vele gevallen, waarin zijzelve machteloos zij:
«Hadt gij dit niet uit het oog verloren, dan zoudt gij u
over de Italianen uit de achterbuurt niet te beklagen heb
ben gehad. Maar gij hebt eene vrouw beleedigd en ofschoon