NIEUWS- EN AD A ERTENTIEBLAD. De Goudvallei. 5e Jaargang. Donderdag 1 Maart 1888. No. 1429. ABOUHEMEÏÏTSPEIJS: ADVERTENTIES: Over Zuivelbereiding. S r A I) S .MEU w s. HAARLEMS DAGBLAD Voor Haarlem, per 3 maandenƒ1.20. Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden. -1.65. Afzonderlijke nummers- 0.03. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat No. 9, Haarlem. Telefoonnummer 123. van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Bij groote opgaven aanzienlijk rabat. Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door onze agenten en door alle boekhandelaren, postkantoren en courantiers. Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Génerale de Publieite Etrangère G. L. BATJBE 4* Go., JOH. F. JONES, Stier., Parijs, 31bis Faubourg Montmartre. (S L o T.) Om den toestand onzer zuivelbereiding te ver beteren moet gezorgd worden, dat de voorwaar den voor de bereiding aan alle eiscben voldoen, dat die bereiding zelf gedreven wordt met al de kennis en met de beste hulpmiddelen, die er be staan, en dat de producten op een flinke en eer lijke wijze in den handel worden gebracht. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. De vraag of onze weilanden ook door te sterke bemesting minder geschikt zijn voor het leveren van goede zuivel, de vraag welke voederstoffcn, die, zooals men weet, jaarlijks in aantal toe nemen, al of niet nadeelig zijn, moet worden •pgelost. Aan al onze boter- en kaasmaaksters te verschaffen de kennis die bestaat, te verschaf fen de beste hulpmiddelen lijkt wel onmogelijk. Het in het leven roepen van een flinken en eerlijken handel is een reuzenwerk. Het middel om aan al die bezwaren een einde te maken, dat in onzen tijd ineer en meer wordt aanbevolen, is het overbrengen van de zuivelbe reiding iu fabrieken. Laat ons dat denkbeeld eens wat nader beschouwen. Ontegenzeggelijk geeft liet vervaardigen van boter en kaas op groote schaal, voordeelen. Men kan zich bij contract verbinden, om geen ander voedsel aan het melkvee te geven als dat wat gunstig is voor de zuivelbereiding, en tevens door •nderzoek bevorderen de kennis van datgene wat voor of nadeelig is- Bovenal echter biedt de fabriek groote voor deelen aan voor de bereiding. Immers een di recteur kan zich beter de kennis van het vak eigen maken en beter op de hoogte blijven met de vorderingen op dit gebied, dan dat 20 of 30 boerinnen zulks kunnen doen. Daarbij schaft men in de fabriek aan de beste hulpmiddelen die er bestaan, terwijl men zich op eene boerderij mocj; behelpen met hetgeen er is, en de kleine om vang van de zaak niet toelaat kosten te besteden voor liet aanschaffen van nieuwe hulpmiddelen. Bij die hulpmiddelen denk ilc natuurlijk aan de werktuigen die voor liet maken van boter en kaas noodig zijn, maar ik denk tevens uog aan andere zaken. Menige boerin tobt in den winter met den invloed van strenge koude, in den zo mer met de groote warmte. De fabriek weet daarvan niets, want zij heeft in den stoom het •nfeilbaar middel tegen i.lle koude, in ijs tegen de hitte. 'k Zon die voordeelen kunnen uitbreiden, wijzen ep het voordeel van het reinigen der gereedschap pen door stoom enz., enz., maar ik meen genoeg gezegd te hebben, om aan te toonen dat de fa briek door meerdere kennis en door betere hulp middelen iu staat is een heter produkt te maken dan als het op de boerderij wordt vervaardigd. En ook bij het verkoopen der producten heeft de fabriek voordeel. Immers er wordt een flinke hoeveelheid vervaardigd van dezelfde kwaliteit. Door een gedeponeerd handelsmerk kan die hoe veelheid beschermd worden tegen knoeierij en bedrog. Ja ik kan mij vooistellen, dat wanneer er een zekere band bestond tusschen eenige fa brieken, die oorzaak was dat allen op volkomen gelijke wijze werkten, dus een volkomen gelijk product maakten, dat daarvoor een geheel nieuwe markt te scheppen was, die geheel vrij was van den invloed van bestaande, toestanden. Het lijdt geen twijfel of in eene fabriek kan een beter product gemaakt worden en dat kan beter in den handel gebracht worden. Die overtuiging is voldoende om ons te ver leiden met warmte de oprichting van fabrieken aan te bevelen. Ook ilc heb dat wel eens gedaan, vooral in een tijd, toen er in ons land nog geen enkele fabriek bestond, en wij van die welke in het buitenland bestonden, nog weinig of niets wisten. Wij hebben echter iu onzen tijd wat meer gegevens om de zaak kalm te beoordeclen, wij kunnen de ervaring raadplegen. Laat mij trachten u in korte trekken te schetsen, wat of dit ons leert, en dan is er geen twijfel aan, of de uit oefening der zuivelbereiding op grooter schaal heeft er in verschillende staten veel toe bijge bracht, om de zuivelbereiding in het algemeen te verbeteren. De geschiedenis in ons eigen land geeft niet veel licht, 't Is nu ongeveer twintig jaren gele den, dat in ons land de eerste zuive'fabrick werd opgericht, die later door meerdere werd gevolgd. Wat is nu in meer engen zin het resultaat der bestaande fabrieken? Tot mijn leedwezen kan ik die vraag niet met feiten beau; woorden, omdat de resultaten niet voldoende publiek worden. Alleen leveren ons de feiten eene waarschuwing en wel deze: twee van de bestaande roomboter fabrieken in Zuid-llolland, en wel te Alfen en te Zoetermeer, zijn weer gesloten, nadat de onder nemers belangrijke verliezen hadden geleden. Naast die waarschuwing moet ik enkele bezwaren noe men, die door de ervaring bewezen zijn. Bij het oprichten van eene fabriek stuit men dadelijk op de vraag, in weiken vorm men die zal oprichten. Of men zulks zal doen voor ge- eeuschappelijke rekening, of wel of een parti culier, of een vennootschap de zaak zal onder nemen of exploiteeren. In het eerste geval stuit men in den regel op eene eigenaardige moeielijkheid. De deelnemers ;ijn toen allen min of meer deskundigen en achten zich ook in staat, om met wat toevallig gevonden hulp de zaak te drijven. Uit belangstelling wil len ook al de deelnemers, al de keunis die zij hebben, beschikbaar stellen voor het goede doel en dan komr. geregeld, de ervaring bewijst he', eene spraakverwarring van meeniugen, die liet best opgezette plan kan doen mislukken. Wordt de zaak door particulieren op touw gezet, die dc grondstof, de melk, moeten koopen, dan heeft men het bezwaar, dat de landbouwers, die in den regel niet boekhouden niet juist weten voor welken prijs zij de melk kunnen verkoopen. De aarze ling, die daardoor ontstaat, heeft al menig goed plan doen mislukken. Die bezwaren zijn ernsti ger dan men in den regel wel denkt, of laat ik liever zeggen.dat men hij de tegenwoordige manier, die in liet noorden van ons land bestaat om fa brieken en fabriekjes op te richten, alle bezwa ren te licht telt en er geheel onvoorbereid toe overgaat. 'k Heb straks gezegd dat één directeur zich jeraakkelijker de noodige meerdere kenuis van het vak kan eigen maken als een aautal boerin nen. In de theorie is dat volkomen waar, maar wanneer wij iets dieper nadenken, dan zien wij dat van zoo'n directeur nog al wat gevraagd wordt. Om eene zaak van eeuigen omvang te kunnen besturen, admiuistreeren, in zijn geheel te overzien, moet hij bezitten eene algemeene ontwikkeling, die hooger staat dan die der ge wone landbouwers: dat is ook noodig voor zoo ver hij de zaak moet vertegenwoordigen tegen over de buitenwereld, moet kunnen omgaan met menschen uit verschillenden maatschappclijken stand, handel moet drijven cu dan is eindelijk ook hoogst wenschelijk om te blijven op de hoogte van zijn tijd om dus te lezen wat van het vak wordt gepubliceerd, ook in vreemde talen. Naast die algemeene ontwikkeling moet die directeur hebben grondige vakkennis, en die kennis is bij den tegenwoordigen toestand niet anders te verkrijgen dan door jarenlang zelf mede te werken en dit te doen op boerderijen. De kennis der boterbereiding is bijna uitslui tend practisch, het eigendom der beste boerinnen, die zo verkregen hebben door jarenlang het vak uit te oefenen. De verschillende invloeden, die de weersgesteldheid, verandering van voedsel, eigenaardige toestanden van het melkvee op melk en zuivel hebben, men leert ze niet anders ken nen dan door jarenlange practische ervaring. Wel spreekt men in onzen tijd van wetenschappelijke zuivelbereiding, maar behoudens eenige algemeene begrippen omtrent de samenstelling van de melk, hare afroomiug en nog een paar punten meer, heb ik nog nimmer kunnen ontdekken waarin die wetenschappelijke zuivelbereiding moet be staan. De zuivelbereiding is voor iemand, die er niet bij groot gebrucht is, de moeilijkste indus trie, die ik ken, om te leeren. Nu is het zeker, dat meu in onzen tijd vol strekt geene behoefte heeft aan flinke, jonge menschen, die algemeen ontwikkeld zijn en in dat opzicht voor het doel volkomen bekwaam. Onze hoogere burgerscholeu produceeren die iu menigte; maar ik ken die jongelui niet, die dan nog zich de moeite willen getroosten om jaren lang practisch werkzaam te zyn op eene boer derij om zich de noodige vakkennis eigen te maken. Zij zijn daarvoor geworden te oud, te geleeia, te veel heer. Vindt men dezulken, dan valt het nog te betwijfelen of ze lust zullen .hebben voor een werkkric g, die zulk eene on ophoudelijke werkzaimkeid en inspanning vraagt. In den tegenwoordigen toestand der zaak is het vinden van een bekwaam en energiek directeur de voorname voorwaarde voor het welslagen van een boterfabriek, en bij het gemis van degelijke, bekwame peraoneu het groote struikelblok voor het oprichten van fabrieken. Naast deze groote moeilijkheia staan andere bezwaren en wel voor namelijk zou ik willen noemen den handel, den verkoop van het fabrioksproduct. De bestaande fabrieken nl. leggen zich meest alle toe op het verkrijgen van afnemers in het binnenland. Wordt nu het fabriekswezen uitgebreid en gaan allen dien weg op, dan verkrygt men binnen— landsch eene concurrentie tusschen de ver schillende fabrieken ouderling, die zoover gedre ven kan worden, dat de voordeelen door die concurrentie weer verslonden worden. Er zijn kleine veehouders, vooral iu Nederland, wier bedrijf van zoo weinig omvang is, dat zij onmogelijk een goed product kuuuen maken, dat zij ook geen tijd noch moeite daaraan kunnen besteden. Is er nu in een dorp, waar vele van die kleine veehouders zijn, een man met wat energie en eenige ruimte, die wat tijd er aan kan opoffereu, dan is liet eene groote schrede op den weg va vooruitgang, als zulk een man wordt opgedragen, om voor allen de boter te maken. Alies blijft dan in zijn gewone doen, I alleen de kliekjes waarmede anders gemorst wordt, I worden dan voor waarde verwerkt. Dut idee van samenwerking is altijd aan te bevelen, omdat daarbij altijd gewonnen en nooit verloren wordt j Die vorm van samenwerking heelt echter eene grens en die is daar, waar afzonderlijke gehouwen moeten worden opgericht, waar kostbare werk tuigen moeten worden aangeschaft, waar stoom-1 kracht noodig is evenals afzonderlijk, personeel, j Dan begint eigtnlijk het fabriekswezen en dan komen hoogere eischen. Dan moet immers naast rente voor kapitaal eene aanzienlijke onkosten- rekening worden gedekt cu dat kan ook, maar dan moet het product zooveel beter van kwali- j teit zijn en zooveel duurder kunnen worden ver kocht, dat de opbrengst aanmerkelijk hooger is. Dat kan, ik herhaal het, maar dat kan niet anders dan met een directeur aan het hoofd, die aan alle straks genoemde eischen voldoet. Weet gij die, dan bestaat er geeu bezwaar, weet gij die n'et, wacht dan tot gij die gevonden hebt of dat een au der met de noodige kennis toe<re-1 rust, u de taak uit handen neemt. Volgens mijne overtuigiüg is het algemeen op-j richten van zuivelfabrieken op dit oogenblik slechts onder ?eer groot voorbehoud aan te be velen, en 'k geloof dat het beste bewijs voor die stelling geleverd wordt in het noorden van ons land, waar de fabrieken en fabriekjes :n menigte worden opgericht. Dc greote fout is daarbij, dat er volstrekt geen homogeniteit,geen overeenstemming bestaat,iedere ondernemer gaat zijn eigen gang, richt in vol gens zijn eigen inzichten eu maakt daardoor zijn eigen product. Dat is een overwegend bezwaar. Zal een fabriek slagen, dan moet iu de eerste plaats het doel zijn, een groote hoeveelheid pro ducten te vervaardigen van gelijke hoedanigheid eene hoeveelheid voldoende om daarvoor eene markt te vinden in het buitenland. Gaat ieder zijn eigen gang, dan zullen wij vooral in onze streken krijgen eene uitbreiding van een streven, dat thans reeds bestaat, nl. dat de fabrieken on derling iu het binnenland gaan concurreeren, en doen de concurrenten zulks, de voordeelen van de betere kwaliteit zullen onvermijdelijk weder verloren gaan. Wij zullen het fabriekswezen moeten voorbe reiden en wij kunnen dat doen op eene wijze waardoor reeds dadelijk onze nijverheid, ook in den tegenwoordigen vorm, gebaat wordt. 'k Hoop u, heereu, duidelyk te hebben aan getoond, dat de eigenaardige toestand onzer zui velbereiding niet te verhelpen is door een een voudig huismiddeltje, maar dat er radicaal ge handeld moet worden. Een persoon kan volgens mijne opvatting in deze zeer weinig doen. Er moet zijn een streven dat eenigszins algemeen is. Het baat onze zuivelbe reiding niet, als er al op een enkele boerderij of in een enkele fabriek goede producten gemaakt worden. Er moet zijn een algemeen streven. Om daartoe te komen zon ik het liefst gebruik ma ken van eene bestaande organisatie n. 1. onze maatschappijen van landbouw, 'k Zou zoo gaarne wenschen, dat die afscheid nam van de gewoonte om al haar kracht en al haar geld te besteden aan tentoonstellingen, die in hunnen tegenwoor- digeu vorm ecu zeer twijfelachtig nut hebben en dreigen te verstikken onder de leestclijke inklee ding, waartoe in onze tijd toch geene aanleiding meer is. Van die maatschappijen vraag ik flinke proe ven en een grondig vergelijkend onderzoek van den invloed van verschillende bemestingen van weiland; met het oog op de zuivelbereiding een onderzoek tevens van den invloed van verschil lende voedingsmiddelen op boter en kaas. Maar vooral verwacht ik van die Maatschap pijen van Landbouw het initiatief tot verbetering van de bereiding zelve. De vorm, waarin zulks meet plaats hebben, is reeds lang aangewend: hij is die van vakscholen. Wij zijn op ditoogenblik in dit opzicht op den goeden weg. Door de llegeering is het vorige jaar een som van f 20,000 uitgetrokken voor vakonderwijs en er bestaat kans dat een gedeelte van die som zal worden toegekend aan eeu vakschool voorj zuivelbereiding in Zuid-Holland. Ik stel mij voor, dat die school het uitgangspunt zal worden voor meerdere kennis van lie* vak, dat dan het be- giusel zal worden gelegd voor meer gelijkma ig werken, dat daar ook de kweekplaats lziju voor de krachten, die wij noodig hebben Nbrieken te besturc' Volgens mijne innigb buiging kunnen wij de zuivelbereiding niet bete. ^vor deren dan door met alle kracht de oprichting dier vakscholen te steuneii en tevens door er op aan te dringen, dat die vakscholen practisch wor den ingericht, èn voor het verbreiden van kennis èn om leerlingen te trekken. Worden ze dat niet, maakt men er van kweekplaatsen van halve eu kwart geleerdheid, dan zullen ze volgens mijne meening mislukken. Zietdaar nu mijne meening, den practischen weg om onze zuivelbereiding te verheffen. Zal die weg echter bewandeld worden, met eenjgc hoop op goeden uitslag, dan 13 de eerste eisch dat. allen die eenigen invloed uitoefenen oj. ons vak, de toe stand van dat vak kennen en er belang genoeg in stellen om dat vak te verbeteren. Ziet, er is in onzen tijd een eigenaardig publiek leven. In dorp en stad worden er on ophoudelijk vergaderingen gehouden en alles bemoeit zich met politiek. Iedereen spreekt mede over onderwijs, defensie, arbeidswetgeving enz. Zonder dat ik zulks afkeur, ontsnapt- mij toch in deze dagen dikwijls eene verzuchting, eene bede om iets van die belangstelling in onze nijverheid. Ik weet wel, dat het voor eeu staat van veel belang is goede wetten te bezitten en mannen naar 's lands vergaderzaal al te vaardigen, die in staat zijn goede wetten te helpen maken, maar 'k weet evenzeer dat het niet minder noodig is voor het. welzijn van den staat, dat de bronnen van zijn welvaart zoe ruim mogelijk vloeien, dat de nijverheid, land bouw alles opleveren wat ze opleveren kunnen. De zuivelbereiding is de voornaamste bron van Neerland's welvaart, dat is een feit, maar h«t is evenzeer een feit dat zulks niet blijkt uit de belangstelling van het groote publiek. Zoo er een vak is, dat in ons land zich teiecht mag be klagen, weinig bekend te zijn, dan is het de zuivel bereiding. Zal die nijverheid nog niet meer dalen, zal ze de plaats innemen, die haar toekomt, dan moet ze meer zijn een voorwerp van algemeene belangstelling, van de belangstelling der grondbezitters zoowel als van de weteuschap, van de regeering zoowel als van het volk. Haarlem, 29 Februari. De beer E. J. W. Koch, voorzitter der Nederl. Vereeniging tot afschaffing van sterken drank, die in verschillende plaat sen van ons land voordrachten houdt om het drankmisbruik te bestrijden, trad Dinsdagavond in de bovenzaal van het Nutsgebouw alhier, voor de afiieeling Haarlem van genoemde vereeniging op. Spreker had zijn lezing betiteld: //Na dertig garen;/, willende hij daarin een over zicht geven van den toestand zooals deze in dat tijdvak is geworden. Het karakter der Vereeniging, aldus deed spr. in zijn rede uitkomen, is, dat de leden zich geheel onthouden en ook anderen niet in de gelegenheid stellen ge bruik te maken van sterken drank. Vooral toog hij te velde tegen de zich noemende /matige drinkers." Dezen be vinden zich op een hellend vlak, want hunne matigheid kan hen juist tot on matigheid leiden. Is de gelegenheid er eenmaal, dan wordt het beginsel dat zij voorstaan, wel eens in wat ruimeren zin genomen en juist daarin schuilt het ge vaar. Neen, algeheele onthouding is de leus, die men zich bij de zaak der afschaffing voor oogeu moet stellen. Men heeft wel eens den spot gedreven met de voorstanders der afschaffing. Hoe men ook trachtte deze zaak tegen te werken, toch bleven er tal van onver saagde strijders voor het edele doel, met 1691 FHÜÏLLETO 1ST. LXII. HOOFDSTUK. De geheime bergplaats tan het buffeleiland. Eu sir Frederik, die betaalde om zich niet met alle ge varen der woestijn behoeven te bemoeien, dacht enkel nog aan bet vergezicht dat hij bezig was af te teekenen. Tot welken stam behoort mijn jonge vriend? vroeg Wilson. Tot den stam der Comanchen en bij gaat zich bij zijn broeders voegen om hen op bet spoor van een vijand te leiden. Wat doet mijn blanke broeder in de woestijn? Ik weet er niets van. En daar de Indiaan ongeloovig glimlachte, zeide sir Frederik Wij wandelen, mijn waarde. De jachtterreinen van Roode-Hand, van Bloedhond en van de Apachen zijn vol gevaren, zeide de Indiaan ernstig. Dat gaat mij niet aan, Bpreek er met Wilson over. Mijne broeders zijn gewaarschuwd. Na dit gezegd te hebben brak de Indiaan het gesprek af en vertrok in galop. LXIIIe HOOFDSTUK Bedroefde harten. Een man met gebogen hoofd, op wiens krachtig gelaat de smart in één nacht diepe rimpels scheen gegroefd te hebben, zat eenzaam op een punt der rots, nabij de pyra- mide met het graf. Zijne grijze baren vielen langs zijne wangen, waarvan de gebronsde kleur thans verbleekt was. Het was de ongelukkige Cauadeesche jager. Evenals de mensch die na een diepen slaap ontwaakt, zoo ook hief de oude woudlooper langzaam bet hoofd op. Zijn arm strekte zich werk uigelijk rondom zich uit, zijne hand opende zich om zijn geliefkoosd wapen te zoeken en te grijpen; maar zijne vingers ontmoetten slechts de 'edige ruimte. Op dit oogenblik kwam een man van achter den rotsen keten, waarvan zoo dikwijls sprake ip geweest, te voorschijn; Bois-Rosé zag hem, rilde en zijn gelaat helderde op. Het was Pepe. Een sombere wolk bedekte ook het ge woonlijk zoo zorgelooze voorhoofd van den Spaanschen jager. Een vluchtige blik op zijn ouden makker gewor pen, stelde hem gerust, want Bois-Rosé kwam naar hem toe. Het vooi hoofd van Pepe helderde op; hij gevoelde dat de eik al te diep in deu grond geworteld was, om nog te vallen eu hij verheugde zich hem gesterkt terug te vinden. Niets? vroeg Bois-Rosé kortaf. Niets, antwoordde op vasten toon de gewezen grens beambte, maar wij willen zoeken. Laat ons dan eerst beproeven of wij hier niet eenig spoor kuunen weervinden dat ons kan verklaren op welue wijze Fabiaan in handen der Indianen is gevalleD, her nam Bois-Rosé. Kijk eens Pepe, gij herkent evenals ik dien platten steen als een van die welke ons daar boven tot verschansing dienden. Het is dus in eene worsteling van man tegen man dat hij naar beneden gestort is; en of de strijders rechtop hebben gestaan of op den grond gelegen, in beide gevallen hebben zij met den steen mee moeten rollen. Dat is bijna zeker en wij zullen dienaangaande eens zekerheid trachten te verkrijgen. Pepe stond op het punt laDgs de zijde der pyramide om hoog te klimmeD, toen Bois-Rosé hem tegenhield. Zacht aan, zeide hij hem, laat ons beiden op stijgen, zonder ons aan de struiken vast te klampen, zoo het mogelijk is; ik heb dienaangaande mijne denkbeelden en laat ons -met de meeste zorg de takken en twijgen on derzoeken. De beide jagers begonnen dus hunne opstijging, steeds naar het geringste spoor zoekend. Spoedig hadden zij eenig spoor ontdekt. Ziet gij, ztide de Canadees op twee struiken wij zende, die op gelijke breedte op de helling van de pyra mide groeiden en op ongeveer een meter afstand van elkan-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 1