De Itallaansche Violist TWEEDE DEAD UIT IN SUL INDE. behoorende bij HAARLEM'S DAGBLAD van Maandag 19 Maart 1888. DE GANDROEWO. Hebt gij, waarde lezers of leze ressen, wel eens de eer en het ge noegen gehad met geesten en spo ken kennis gemaakt hebben of laat ik de vraag eenigszins ander stellen: hebt. gij wel eens een avontuur met spoken en geesten gehad? Wat een zonderlinge vtaag, niet waar? Nu, zoo ge een vurig voorstander zijt van 't eeuw;g onbegrijpelijk spiri tisme, of van deleer van Swedenborg, den noordschen geestenziener, ja! zoo ge zelf een medium zijt, zal deze vraag voor u niet zonderling we zen en natuurlijk antwoordt ge on middellijk: «wel lieve hemel! ik ben voortdurend in innige gemeenschap met geestenMaar zonder nu juist spiritist in hart en ziel te zijn, zul len er ouder mijns lezers of leze ressen wel eenige gevonden wor den, die in een huis geweest zijn, waar 't spookte, en ik herinner mij zeer goed, hoe eenigen tijd geleden een oude jongejuffrouw mij ver haalde, dat zij bij iemand te logee- ren was geweest, waar men alle nachten, omstreeks twaalf uur, iemaud de trap hoorde opgaan, zon der dat een der huisgenooten kon nitvorschen, wie toch die iemand was. Op mijn vraag, of zij aan gees ten geloofde, kreeg ik ten antwoord: «ik heb geen bewijzen om er aan te gelooven, maar evenmin bewijzen om er niet aan te gelooven 1» Zeer logisch?! Gesteld dat gij deze vraag eens aan een Javaan deed, dan zou zijn antwoord natuurlijk luiden: «ik geloof aan geen geesten of spo ken!», maar inderdaad gelooft hij er wel degelijk aau. Waarom dra gen de javaansche kleinen bellen om handen en voeten? Waarom vergeet de Javaan nimmer, voor dat hij zich te ruste begeeft, met een flambouw iu alle richtingen en op alle mogelijke plaatsen te zwaaien? Natuurlijk, osn den boozen geest te verjagen. Waarom slaan de Javanen zoo heftig op de tong-tong, wan neer er een maans- of zonsverduis tering plaats heeft? Natuurlijk om den boozen geest Remboetjoeloeng te verjagen, die bij die gelegenheid deze hemellichamen aanvalt en ze tracht te verslinden. Als de cholera in een dorp uitbreekt is de bevolking druk in de weer, om de deuren hun ner huizen met allerlei waustaltige figuren te beschilderen, opdat de cholera-sétan daardoor afgeschrikt worde de huizen binnen te treden. De Javaan bewijst dus genoeg door zijn handelingen, dat hij weldege lijk aan geesten gelooft en naar mij dunkt zou 't spiritisme op Java goede zaken kunnen makenl Doch ter zake. Esns op een avond, 't was heldere maneschijn, toen mijn dagelijksche bezigheden waren afgeloope», on dernam ik in 't dorp, waar ik mij destijds bevond, een kleine wande ling, om mij te ontspannen. Alle dorpelingen lagen in diepe rust en overal heerschte de stilte des nachts, slechts afgebroken door 't eentonig gesjirp der krekels, die in vereeni- ging met duizenden andere insekteu den nachtzang hadden aangeheven. In gedachten verdiept wandelde ik voort, toen ik eensklaps geweldig schrikte doordien een klein steentje op een zeer onzachte wijze met mijn gelaat in aanraking kwam. Ont steld zag ik om, doch ontdekte nie mand. Ik bleef een oogenblik stpan om over deze zonderlinge ger.chie- denis na te denken, toen een tweede steentje met zulk een geweld op mijn hoed te lande kwam, dat 't hoofddeksel bijna omkantelde. De steen had ongeveer de grootte van een knikker en behoorde tot 't on gevoelige keiengeslacht. Ik bleef nog even verbaasd staan en zie! daar viel ten derden male een steentje, dat, ongelukkig genoeg, mijn neus tot mikpunt had uitgekozen! Nu begreep ik, dat die gasten uit den mauggoboom, waaronder ik stond, vielen. Zonder geraas te maken liep ik naar den stam, om dan zoodoende den boom in te klimmen en de ge heimzinnige zaak te onderzoeken, Met eenige geringe inspanning was ik spoedig den boom in, doch trots het heldere maanlicht zag ik niets. Hoe vermakelijk I Nog niet tevreden klom ik hooger en hooger, totdat ik eindelijk in 't topje zat en daar de boom geheel alleen stond, had ik over den weg een ruim gezicht en kou elke verdachte beweging ontdekken, doch zie wat nu ge beurde! De steenen vielen niet meer op den grond, maar nu hoorde ik onder mij eeu helsch geraas. De kalongs of hondekopvleermuizen, die aan de heerlijke vruchten hin gen te knagen, hadden door miju verschijning wellicht deu schrik m 't lijf gekregen, althans een gan- sche drom van die beesten, wier aantal ik op een goede vijf en twin tig schatte, nam de vlucht en in de overhaasting vlogen eenigen met een geweldige vaart tegen mijn gelaat, dat in een oogwenk door de scherpe nagels vol zat met schrammen en krabben. Tegelijkertijd voelde ik de roode mieren, wier beet zeer pijn lijk is eu bulten doet ontstaan, over handen en voeten kruipen en ik be gon spoedig te merken, dat de in secten zich gereed maakten, mijn aangezicht aan te vallen. Ik achtte het dus raadzaam, mijn ongezellig zitplaatsje te verlaten, om mij van mijne kleine vijanden te verlossen. De lust tot verdere onderzoeking was geheel verloren gegaan. Toen ik weder op den grond stond, scheen ik dol te worden van de pijnende schier onuitstaanbare jeuki g. Als een bezetene holde ik naar mijn woning, om zoo spoedig mogelijkvan kleederen te verwisselen en de ge beten plekken met kokosolie in te smeren. Mijn gezicht zag er uit, alsof ik met een gausch leger kat ten had gevochten! Deu volgmdeu morgen verhaalde ik het geheimzinnig geval aan mijn Javaanschen bediende Sidin, die met groote oogen en open mond mij aan dachtig aanhoorde en toen ik ge ëindigd had, mij plechtig verklaarde, dat degeen, die mij met steenen had geworpen, niemand anders geweest was dan de Gandroewo, een booze geest, die bekend staat als steenen werper. Ik zette een zeer twijfel achtig gezicht en Sidin, die aan mijn gelaat bemerkte, dat ik aan geen Gandroewo geloofde, verzekerde mij dat hij verscheidene personen kende, die den geest hadden gezien en dan vertoonde hij zich als een witte kat, als een hond en een enkele keer zelfs als een geraamte. Van andere Javanen hoorde ik dat de Gandroe wo eigenlijk een mensch is, die na zijn dood geen rust of duur heeft en wiens ziel in verschillende ge daanten in tuinen en bosschen rond zwerft. Soms verschijnt de gtest in de gedaante van een mensch en dan heeft hij het vooral op de vrouwen voorzien, gelijk uit het volgende blijkt. Op zekeren namiddag, dat een Javaansch landbouwer thuis was gekomen en van deu arbeid een weinig had uitgerust, zeide hij tot zijn vrouw, dat hij nog eenige bood schappen had te doen en na een half uurtje weder zou zijn teruggekeerd. Na haar nog 't een en ander gezegd te hebben, vertrok hij. De vrouw, d e zich niet heel «lekker» gevoeld', legde zich op de ambéu neder en juist zou zij in eeu Kleinen dut ver vallen, toen zich buiten hare woning een oorverdoovend geraas liet hoo ren, alsof tal van glazen verbrijzeld werden. In 't eerst bekommerde zij er zich weinig over, doch toen 't geraas hoe langer hoe heviger werd bekroop haar de lust, toch eens te zien, wat er gaande was, zij stond op en keek door de bamboezen schut ting, doch tot haar groote verbazing kon zij niets ontwaren. Zij riep op luiden toon, wat er gebeurde, doch ontving geen antwoord, maar in plaats daarvan hoorde zij een er barmelijk geschrei. Zich nu niet langer kunnende bedwingen, schoof zij de deur open en trad naar buiten. Op dit oogenblik liep een man op haar toe, die haar bij de handen vatte en haar trachtte weg te voeren. De vrouw wors'elde hevig en schreeuw de luidkeels om hulp. De man liet nu de eene hand los en trachtte den mond der vrouw te sluiten, ter wijl hij een poging aanwendde, zijn slachtoffer weg te voeren. De vrouw wroDg zich los eu slaakte eeu doordringenden gil.Dit was haar behoud, want nu werd haar hulp kreet gehoord; tezelfder tijd snelden twee Javanen op haar toe en juist, toen zij zich gereed maakten den eerloozen roover te vatten, verdween hij op onzichtbare wijze onder 't roepen van Kretak! Kretakl De manoen wisten nu, dat zij met een Gandroewo hadden te doen gehad. Toen de vrouw uit de handen van den boozen geest was verlost, zakte zij in onmacht neer en werd be wusteloos hare woning binnenge dragen. Ik zal mijn opstel over dit merk waardig Javaansch spook besluiten met eene vertelling, welke ik uit den mond van een echt bijgeloovigen Javaan heb vernomen. In de dessa Patjoeran woonde een rijke Javaan, Wiradjaja genaamd. Hij bezat vele rijstvelden, tal van huizen eu een groote kudde kar bonwen en koeien. Nu gebeurde het op zekeren dag, dat een der buffelwachters, een zestienjarige knaap, door een amokmaker werd gedood, die door den knaap voor eenige dagen zeer zwaar was be- leedigd. Hierover gekrenkt was de man naar een opiumkit gegaan en had daar een aanzienlijke hoeveel heid amfioen gekocht. Daarop, door 't heulsap in een staat van razernij en blinde woede gebracht, was hij, de wraakzuchtige, naar de sawah gegaau en had den jongen met zijn kris letterlijk doorboord. Op het geluid van de tong-tong was in een oogwenk de geheele dessa op de been, de moordenaar werd gevat en in verzekerde bewaring gebracht. Toen deu daarop volgenden dag de moordenaar naar de hoofdplaats zou gevoerd worden vond men hem ziel loos op zijn matje liggen. De mis dadiger had zich doudgeworgd, om zijne straf te ontgaan! Maasden waren verloopen en de afschuwelijke misdaad stonds reeds lang in 't vergeetboek opgeteekend, toen een vreemdsoortig geval haar weder ter sprake bracht. Op zeke ren morgen namelijk kwam een dienstmaagd van Wiradjaja, dezen berichten dat de koeien, die eiken morgen geregeld melk gaven, dezen morgen door eeu onbekende waren afgemolken. Natuurlijk dacht men uiets anders, dan dat iemand de kraal was binnengekropen en de dader was van dit feit. Wiradjaja gelastte nu dat den daaropvolgen- den nacht hij de kraal een wacht zou worden gesteld. Doch 's mor gens daarop, toen de melkmeid kwam, zag zij, dat de koeien we derom waren afgemolken. Wiradjaja werd nu ten zeerste vertoornd en nam een dubbel aantal wachtersin dienst, om nauwlettend toe te zien, wie de vermetele dief zonde wezen. Deu morgen daarop waren de koeien ondanks de waakzaamheid der wach ters weder afgemolken. Deze ge heimzinnige historie baarde onder het huisgezin van den Javaan en bij allen, die haar noorden, groot opzien. Heirecharen van nieuwsgie rigen bezochten de koeien en gaven den Javaau tal van raadgevingen, doch die later bleken ijdel te zijn. Wiradjaja was nu zeer moedeloos en peinsde op allerlei middelen, om liet kwaad weg te nemen, toen een oude vrouw, die van het geval had gehoord, vertelde, dat degeen, die de koeien afmolk, niemaud anders was dan een Gandroewo eu wel de ziel van deu amokmaker. Alle mid delen, die Wiradjaja zou aanwen den om den geest te verjagen, zou den vruchteloos bevonden worden. Daarom moest hij de koeien maar verkoopen, dan zou hij er tenminste nog geld voor krijgen. Wiradjaja handelde overeenkomstig den raad der oude vrouw eu het bleek, dat deze gelijk had, want tueu de beesten bij een ander waren ge komen gaven zij weder geregeld melk. Doch 't scheen dat de Gand roewo vertoornd was op Wiradjaja want een geruimen tijd na 't boven staande werd de Javaan op zekeren nacht gewekt door een oorverdoo vend geraas, dat bij nader onder zoek bleek veroorzaakt te worden door een bombardement van steenen, die zeer groot waren. Vanaf dien nacht werd geregeld van zonson - dergang tot zonsopgang de woning van Wiradjaja gesleenig'd en soms zoo geweldig, dat de wanden van het huis vervaarlijk kraakten. Een der huisgenooten kwam nu op het denkbeeld om een van de toegewor pen steenen op te rapen en er drie kruisjes op te teekenen. Daarop ging hij naar buiten en den sieeu weg slingerende riep hij op luiden toon «Zeg eene Gandroewo, indien gij werkelijk een Gandroewo zijt, werp dan dezen steen, waarop drie kluis jes staan, weder hierheenI» Bijna onmiddellijk nauat hij deze woorden had uitgesproken, werd hij zooda nig met een hagelbui keien beant woord, dat hij ijlings naar binnen vluchtte. Men nam een tweede mid del te baat. Op een stukje papier werd in het Arabisch een Koranvers geschreven eu daarna bevestigde men het document met een weinig lijm tegen eeu der binnenpilaren. Nu hield het wei pen seet steenen op en reeds dacht men er bevrijd van te zijn, toen na een kwartier rust het bombardement weder in hevige mate begon. Men zag naar het papiertje, doch o wonder 1 dit was verdwenen en wat men ook zocht, het papiertje was nergens te vinden. Nadat het een kwartier lang op een allerhevigste wijze steenen had geregend, werd met vreeselijk geweld een rijstmaud naar binnen geworpen, bevattende zand en stee nen en hierop lag het papiertje, doch 'l Koranvers was uitgewischtl Zoo duurde deze gevaarlijke grappenmakerij tal van dagen voort en het spreekt van zelf dat Wi radjaja dit zeer vervelend vond. Gaarne had hij zijn woning willen verkoopen, maar wie zou eeu spook huis willen koopen? Hij beloofde nu een groote som gelds aan den- gene, die in staat zou zijn den las- tigen Gandroewo te verdrijven en er kwamen velen opzetten om de be looning te verdienen. Deze stelde voor eene aanzienlijke hoeveelheid eieren, die in staat van ontbinding ver keerden, om het huis te werpen, opdat de booze geest door de niet zeer aangename geur de vlucht zoude nemen, gene gaf den raad een varkenskop op een stok voor de woning te planten en een derde meende, dat men den Gandroewo door het afsteken van vuurwerk zou verjagen. Veel raad maar geen baat Eindelijk en ten laatste kwam een oud mannetje aanzetten, liedjes zanger van beroep, die Wiradjaja aanbood de uitgeloofde som te ver dienen. Wnadjaja nam het aanbod aau en den eersten den besten avond, dat de vijand zijn bombardement hervatte, verhief zich de grove bas stem van den liedjeszanger, bege leid door de muziek van een harp van eig'en fabr.kaat. En zie't stee nen werpen hield aanstonds op. Van dat oogenblik heeft het spoken daar ter plaatse opgehouden, doch wan neer het ruw weer is, wanneer de stormwind huilt en loeit, wanneer de donder ratelt en de regen in dichte buien nederstort, wanneer er dan een oogenblik stilte komt dan hoort men in de nabijheid van Wiradjaja's huis nog altijd het lied van den ouden Javaanschen liedjes zanger Tjampaka. Haarlem, Maart 1888. PBUILLETO KT. dook HASSELAER. 15) Ve HOOFDSTUK. Allengs was de dag voorbijgaan. De zon verdween lang zaam aan de kimmen en wierp haar laatst vuurrood schijnsel op de daken der naburige huizen, die den gloed terugkaatsten in de ramen van de kamer van den jongen violist. De schemering kwam en spreidde zijn sluier over het aardrijk, en verwon weldra den laatsten glans der zon. Het werd duister in de kamer, zwarte schaduwen kropen langs de wanden en vulden de hoeken met hunne donkere om trekken, totdat zij in elkander vloeiden tot een gelijke massa, een sombere laag zwart, gelijk een rouwkleed dat men uitspant over vervlogen geluk. En het was duister ook in de harten der beide jonge lieden, die daar zaten tegenover elkander aan de legerstede van den geredden zieke. Het was hun te moede alsof zij in de laatste dagen in duisternis hadden rondgewandeld, of daar toen plotseling een zonnestraal door de wolken was heengebroken, die hen onmiddellijk daarna weder in nog dieper duisternis had achtergelaten. Nog dieper, want de zonnestraal was in hun herinnering achtergebleven en stak daar nog scherper tegen af. Eu zoo bleven zij zitten, onbewegelijk, zwijgend, ieder hunner vreesend dat als hij iets zeide, de andere de beving in hun stem zou bespeuren. Men hoorde geen geluid dan de zachte, geregelde ademhaling van den zieke. Hun gedaentengang was geheel gelijk, en wanneer zij die plotseling hadden geuit, zouden zij ontdekt hebben dat zij over dezelfde onderwerpen dachten De vreeselijke band die het meisje aau Karei Weber bond door de mededeeling harer moeder, de liefde die Lenta voor het meisje had op gevat, de gebeurtenissen die hen thans hier hadden samen gebracht, terwijl zij op het punt stond voor goed te ver trekken en eiudelijk de wederzijdsche bekentenis hunner liefde. Dit ailes trok als een panorama voor hun geest voorbij.... maar daarna verscheen altijd en altijd weer de laffe nieteling, Karei Weber, die lafhartig gevlucht was voor het gevaar en aan wien zij toch geketend bleef..,, als een slavin. Als een slavin I Marie gevoelde het maar al te zeer, zij had geen eigen wil, geen eigen weg meer. Blindelings moest zij medegaan met iemand, die haar nooit achting had ingeboezemd en die nu bare verachting verdiende. Was het wonder dat haar gedachten afdwaalden naar eene en kele zinsnede in den brief harer moeder? Was het slecht dat hij gevlucht was uit angst voor zijn leven? Mocht dat een reden zijn om hare verloving met den jongen man te verbreken? Neen, zeide haar ge weten, hij is wel zelfzuchtig en laf, maar slecht, zooals uw moeder heeft bedoeld, i3 hij niet. En tegelijkertijd dacht Giovanni over hem. Maar zijn mannentrots verbood hem, het meisje af te trekken van wat zij haar plicht achtte, door haar het verachtelijk gedrag van haren verloofde voor te houden in zijn eigen voordeel. Eindelijk verbrak de jonge man het stilzwijgen. «Ik zal den zieke nog eenige dekens geven, dat is noo- dig,» zeide hij met de heesche stem van iemand die lang heeft gezwegen en er tegen opziet een woord te uiten. «Ik zal het licht opsteken!» Terwijl de jonge man de gaskroon in de kamer aan stak, stond het meisje op en boog zich over haar vader heen, aandachtig luisterende aan zijne borst. Zij hoorde met vreugde hoe thans de ademhaling geregeld en duide lijk hoorbaar was en zag bij het gaslicht, dat zijn gelaat, hoewel nog altijd doodsbleek, niet meer de diepe rimpels vertoonde, die haar eenige uren geleden zulk een angst hadden aangejaagd. Met diezelfde zorg als straks, legde de jonge Italiaan nog drie zware dekens op het bed, zoo voorzichtig mogelijk om den slapende niet wakker te doen worden. Daarop zeide hij tot het jonge meisje, zonder haar aan te zien: «Uw vader is thans geheel buiten gevaar. Mocht hij ont waken, dan zal een enkele teug champagne voldoende zijn om hem weer te doen inslapen, hetgeen voor hem thans hoogst nuttig is. Gij behoeft dus niet bevreesd te zijn dezen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 5