TWEEDE BLAD
DE KLOK.
U 1 X B Si A 'S 1).
BEHOORENDE BIJ
HAARLEM'S HAGBLAJD
VAN
Maandag 30 April 1888.
Voor de deur van den horloge
maker Pierret schoolde het publiek
samen. Iu de uitstalkast lag een
prachtig uurwerk, besloten in een
sierlijke kast, met cijfers van email,
en een koperen siiDger die blonk
als goud. Ieder die het zag sloeg de
handeu van bewondering in elkaar.
De horlogemaker Pierret was een
man van dertig jaar, maar die reeds
somber en stil wa<. Hij had een
geweldigen schok in zij n leven gehad.
Toen hij zeven jaar geleden zich in
het leger bevond, werd ziju vader
vermoord iu denzelfdeu winkel, dien
zijnzoou thaus bewoonde. Toen hij het
vreeselijk ongeluk vernam, was hij
onmiddellijk naar huis gekomen, om
te trachteu den moordenaar te vin
den, die ook zijns vaders spaarpen
ningen, twintig duizend trance, had
ontvreemd.
Maar alle nasporingen waren
vruchteloos gebleven. Pierret had
zijn tijd uitgediend en zich toen in
zijns vaders winkel gevestigd, waar
hij die geheel arm was geworden,
hard moest werken voor een sober
bestaan.
Niettemin kon men zien dat hij
verdriet had. Des avonds, soms ook
des nachts, dwaalde hij door het
dorp, aisot hij iemand zocht. Die
iemand was stellig de misdadiger,
die zich echter te goed had verbor
gen om ontdekt te worden.
Pierret, d>e veel couranten las,
was naar Parijs geweest en had
vandaar, onder meer andere zaken,
die prachtige nieuwe klok medege
nomen, die ieder de oogen uitstak.
Op het platteland toch houdt men
veel van forsche, groote meubelen
en op soliditeit m.cht zich het uur*
werk zonder twijfel beroemen.
Maar wat zou dat prachtstuk wel
kosten?
„Komt binnen, heeren," zeide
Pierret tot degenen die zich voor
zijn winkelraam verdrongen.
Algemeen uitte men zijne bewon
dering, en vroeg naar den prijs,
maar toen Pierret zeshonderd francs
noemde, trok men een lang gezicht.
„Dat is duur," zeide er een.
„Niettemin, het is dat wel waard.
Maar slaat het ook?"
Zonder een woord te spreken deed
Pierret het uurwerk slaan, het had
een fraaien, doordringenden metaal
klank.
Ik ben bang dat niemand dat
stuk koopen zal", zeide de horlo
gemaker toen.
„Nu, niemand! Wij zijn niet rijk
genoeg, maar, wie weet...."
„Wien bedoelt ge?" zeide Pierret
kalm.
„Wel, misschien zou Locard het
willen koopen. Die heeft geld ge
noeg en hij gaat spoedig trouwen
ook. Hij zal het misschien doen als er
wat op zijn ijdelheid wordt gewerkt.
Zal ik het eens probeeren?»
„Gij zult er mij veel genoegen
mee doen," antwoordde de horloge
maker, terwijl zijn oogen een oogen-
blik fonkelden van vreugde,
dachten de bezoekers.
Jacques Locard was niet zeer ge
zien, om verschillende redenen. Eers
tens omdat hij zeer spoedig rijk was
geworden, hij had een erfenis ge
kregen van een oom in Engeland
en had daarmede zoo gelukkig ge
werkt, dat hij nu de rijkste man
van het plaatsje was. Daardoor was
hij trotsch en ongenaakbaar gewor
den, en, al kon hij voor zichzelf
veel geld verkwisten, voor een ander
had hij geen cent over.
Niettemin zag men hem naar de
oogen, omdat men nu en dan zijn
beurs wel eens noodig had. In dat
geval zette men hem eenvoudig een
fiesch goede Bourgogne of tinte
lende Champagne voor en streelde
zijn ijdelheid, door welke vereenigde
machten hij zich altijd liet inpal
men.
Zoo ging men ook te werk om
hem te bewegeu het uurwerk van
Pierret te koopen. Maar, hoewel
Locard een stevigen borrel gedron
ken had, was hij ditmaal niet ge
makkelijk te bewegen.„Zoo'n luiaard
als die Pierret wilde hij niet begun
stigen. Hij had een hekel aan dien
man!"
„Maar wat deed dat er toe, nu
hij dat wonder der wonderen te
Koop had?" zeiden zijne vrienden.
„Noch de burgemeester, uoch de ont
vanger heeft zulk een uurwerk, zelfs
ip her kasteel bezit men er geen.
Ge kunt immers eerst gaan kijken,
dat kost geen geld! En hoe goed
zou die klok uitkomen in de eet
zaal van Locard, voor wien zes hon
derd francs toch maar een peulschil
was."
Lochard woud zich allengs op.
Hij zei ja, zei neen, beloofde er heen
te zullen gaan en weigerde dan
weder.
„Wei, het is alsof gij bang zijt
om naar Pierret te gaan!"
Dat deed het overige. Lochard
bang voor Pierret 1 Hij stond dade
lijk op, om het prachtwerk te gaan
zien.
De horlogemaker zat voor ziju
werktafel, over een horioge gebo
gen, met een vergrootglas in het
oog. Hij hief het hoofd niet op, toen
hij de groep zag naderen, maar er
speelde een glimlach om zijn lippen,
een akelige, pijnlijke glimlach.
Locard ging den winkel binnen.
„Is het dat?" zeide hij met een
minachtend gebaar. Inderdaad vond
hij de klok prachtig, maar achtte
het niet verstandig het te doen
blijken.
Pierret was opgestaan, maar Lo
card keerde hem den rug toe, zeker
uit minachting voor den armen hor
logemaker. Hij wilde vijfhonderd
vijftig francs geven, op een voor
waarde dat de klok dienzelfden
avond nog zou worden opgehangen
iu de eetzaal van zijn huis, dat
groote huis op de markt.
„En van avond zullen wij een
glas Rijnwijn drinken op de klok,"
zeide Locard, nog steeds zonder Pier
ret aan te zien. „Van avond te 9
uur verwacht ik jelui bij mij. Zorg
dat de klok er is, Pierret!"
Pierret beloofde het met weinig
woorden. Wat kon die man toch
bleek ziju!
Locard ging heen, nadat hij het
geld op de toonbank had geworpen
en werd gevolgd door zijne vrienden.
Toen Pierret alleen was gebleven,
ging hij in zijn woonkamer, ver
brandde daar de bankbiljetten aan
een lucifer en nam uit een kast een
doosje waarop Engelsche etiquetten
stonden.
Daarop opende hij de kast van
het uurwerk, zonder twijfel om het
nog eens na te zien.
De klok hing op haar plaats in
de eetzaal van Locard. Hoe fraai
schitterde de kasttusschen het boer-
sche aardewerk en de hoogkleurige
platen die er naast hingen.
Rondom da tafel zitten Locard
en zijne vrienden te lachen, te roo-
ken en te drinken. Zij hebben al
zoo vaak op de gezondheid der
klok gedronken, dat hun bloed niet
meer zoo kalm en geregeld vloeit
als de slinger van het uurwerk heen
en weer zwaait.
Elf uur! De glasheldere slagen
kliuken door de lucht. Ieder zwijgt,
Locard geniet. Welk een geluid!
het is bijna zingen, men zou er
den ganscheu nacht naar kunnen
luisteren. Men zal tot midderoacht
wachten, dan zal de klok het
grootste aantal slagen doen. Dn
wijn is op. Punch dan 1 en men zal
haar aansteken. Dan zal de lamp
worden uitgeblazen, en welk een
zonderling effect zal dat geven, als
het 12 uur slaat.
Zij zijn half dronken. De hitte is
verstikkend. Open dat venster!
Ieder mag weten dat men zich bij
Locard amuseert!
Pas op. Het is vijf minuten voor
twaalven, vier minuten, drie minu
ten. Steekt de punch aan! De lamp
wordt uitgeblazen en de roode ge
zichten nemen een violetklenrigen
tint aan. Wat is dat aardig! Stil,
nu zal de klok slaan
Neen, zij spreekt
„Jacques Locard! Jacques Lo
card!" Wie sprak daar? Waar
komt die zwakke, gebroken stem
van daan?
„Jacques Locard! bekenbe
ken„Zeg Locard, wat beteekent
dat? Wat zijt gij bleek? Het s of
de stem onder den grond van daan
komt
„Jacques Locard, gij zijt een
moordenaar 1"
„Wie zegt dat! Dat is een
leugen!"
„Jacques Locard, gij zij de moor -
denaar van den ouden Pierret.
Moordenaar!"
Daarop volgt een akelige gil, een
vreeselijk gerochel
Locard is verbijsterd, halfkrank
zinnig, opgesprongen. Hij stikt bijna
en rukt zijn das af
De stem gaat voort, onmeedoo-
gend, zwak en gebroken alsof zii
uit een graf kwam. Zij herhaalt
gedurig het wo»rd moordenaar.
Locard valt op de knieën, staat
weer opvalt weer neder.... Ja,
ja, hij zal bekennen, hij wil be
kennenhij heeft den ouden
Pierret vermoordmaar laat die
stem toch zwijgeno, die vreese
lijke stem
Maar de stem zwijgt niet, zij ge
lijkt op een mechaniek dat spreekt.
Locard schreeuwt dat het de klok
is die spreekt, hij grijpt ze, gaat
er- aan hangen, trekt haar naar be
neden en werpt haar op den grond,
waanzinnig van vrees. De kast
springt open en er valt een rol uit,
omwonden met een blad aun me
taal.
Pierret die luisterde, springt door
het venster in de kamer en grijpt
Locard bij de keel, terwijl hij roept:
„Gij zijt mijn getuigen: hij is de
moordenaar van mijn vader 1"
„Gij ziet, mijne heeren 1" zeide de
president der rechtbank, „welk groot
nut de wetenschap heeft. Is het niet
geniaal van dezen eenvoudigen hor
logemaker, dat hij zich de phono-
graaf,die onsterfelijke uitvinding van
Edison heeft ten nutte gemaakt
door haar aan een uurwerk te ver-
bmden?
Jules Lermina.
De heer A. A. Bek aar, in
genieur van 's Rijks Waterstaat, is
in de residentie aangekomen, om
te voldoen aan de opdracht der
regeering om een onderzoek in te
stellen naar de toestanden van fa
brieken en werkplaatsen en gege
vens te verzamelen voor de nijver
heidsstatistiek.
BI ij kens eene bij de post-
kantoren ontvangen aanschrijving
zullen voor rijkstelegraafklerk, welk
personeel eerlang zal moeten worden
aangevuld, in de eerste plaats voor
aanstelling in aanmerking komen
geagreëerde klerken der posterijen,
mits voldoende aan de eischeu voor
het verkrijgen der betrekking gesteld.
•ijksteiegraafklerken worden aan
gesteld op een jaarlijksch trakte
ment van f350, welke 'oelooning
kan klimmen tot f 800. Ook kunnen
zij, mits voldoende aan de gestelde
e.schen, uit hunne betrekking over
gaan tot die van telegrafist der
derde klasse.
Als een bizonderheid
wordt gemeld, dat een eendenhou
der te Wieringerwaard oulangs op
één dag van 116 eenden 113 eieren
verkreeg.
Vrijdag is de laatste
hand gelegd aan den aanleg van
het park rondom het gebouw der
aanstaande Nationale Tentoonstel
ling van Oudeen NieuweKunstnij
verheid in den Koekamp te 's Gra-
veuhage.
Den Haag heeft een zij-
ner bekendste burgers verloren, een
man, die wel niet door groote da
den van zich kon laten spreken,
maar niettemin een populariteit ge
noot, zooals weinigen.
Ieder goed Hagenaar heeft den
ouden heer Duymaer van Twist,
den hoogbejaarden apotheker op het
Spui, gekend.
Steeds van den vroegen ochtend
tot den laten avond werkzaam ach
ter de toonbank in den ouderwet-
schen apothekerswinkel, was de oude
man met het goedige, door een ka
lotje gekroond gelaat, het toonbeeld
der gemoedelijkheid. Altijd gereed
den lijdenden mensch bij te staan,
had hij een onuitputtelijke bron van
huismiddeltjes in fleschjes, potjes,
doosjes enz. ten zijnen uienste. Ziju
groote, jarenlange ervaring had hem
het vertrouwen zijner gelegenheids-
cliënten gewaarborgd, zoodat hij dan
ook een vraagbaak voor velen ge
worden was.
Zijdie in vroeger jaren den
ouden heer in zijn winkel aan het
werk zagen, zouden zeker niet ge
dacht hebben, dat zijn broeder op't
zelfde oogenblik zetelde op den troon
van Buitenzorg of in de Eerste Ka
mer voorging bij 't koloniaal debat.
De oud-goeverneur-generaal Van
Twist overleed, zooals men weet,
ten vorige jare.
Op den 20n April j 1. zijn
door een man, zich noemende Ver-
bruggeD, bij een horlogemaker te
Delft ter bezichtiging gehaald twee
zilveren horloges, waarvan een in
de bank van leeuing aldaar in be
slag is genomen.
Van deze oplichting wordt ver
dacht Jacobus van der Hoeven, 2i
jaren, vroeger wonende aan den
Singel te Schiedam, gestalte vrij
lang, aangezicht bleek en mager,
knevel klein; een litteeken op de
rechterwang en overblijfselen van
brandwonden aan de kin; hij draagt
heerenkleeding.
De commissaris van politie te
Delft verzoekt opsporing, aanhou
ding en opzending van den ver
dachte, alsmede in beslagneming
van het horloge.
In den avond van 21 April zijn
door A. Hoogeboom, winkelier en
horlogemaker aan den Oppert te
Rotterdam, aan een als heer ge
kleed persoon, opgevende te zijn de
zoon van Lourens, aan het Hof
plein, op zijn verzoek medegegeven
2 horlog'ee. Aan zijne belofte om
binnen een uur te zullen terugko
men heeft hij niet voldaan.
Bij onderzoek bleek hiervan bij
Lourens aan het Hofplein niets be
kend te zijn.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat
de zieli genoemd hebbende zoon van
Lourens, dezelfde is als bedoeld wordt
in het bericht van den commissaris
van politie te Delft en die zich al
daar genoemd heeft Verbruggen.
Het signalement van den ver
dachts wordt nader opgegeven als
volgt: oud rdom 23 ii 25 jaren, vrij
groot en schraal van gestalte, schraal
en bleek van aangezicht, vermoe
delijk blond haar, blond'snorretje;
aan de linkerwang, nabij de kin,
drie of vier puistjes of zweertjes;
donkergrijze (althans niet zwarte)
demi-aisonkleine ronde phactasie-
hoedbij zich hebbende een para-
pluie of stok.
Omtrent de werkstaking
aan de Tjonger wordt aan de N.
R. Ct. nader het volgende gemeld
Reeds sedert eenigen tijd bestond
er onder de arbeiders, werkzaam
aan de Tjonger-kanalisatie, onte
vredenheid over het dagloon. Die
arbeiders moeten onderscheiden wor
den in twee soorten: de polderwer
kers en de gewone daglooners. De
eersten ook putgravers genoemd
genoten tot dusverre een dag
loon van f 1.50. en eischeu thans
eene verhooging van f 1.75. Nu
moge het oppervlakkig schijnen,
dat fl.50 een flink dagloon is, men
moet vooreerst niet vergeten, dat
het werk, hetwelk deze kloeke gas
ten van 's ochtends 6 tot 's avonds
6 uur verrichten, onnoemelijk zwaar
is; maar bovendien moeten de werk
zaamheden gedurende een groot
deel van het winterhalfjaar worden
gestaakt, en <Je afgeloopen winter
was in dat opzicht al heel ongun- -
stig. Gedurende dien tijd leven de
polderwerkers op krediet, en moeten
FBUILLETOKT.
ARION.
Eene vertelling van Karl Keigel.
t
3)
Ille HOOFDSTUK.
Een vriend in den nood.
Wilibald keek verbaasd nu eens naar Münch, dan weer
laar den Amerikaan, die op de achterste pooten van zijn
•foei hobbelde.
«Als gij het goed vindt», zeide Münch tot Lent, «zullen
wij de zaak verder op uw kamer bespreken!»
«Well,» zeide de Amerikaan.
IVe HOOFDSTUK.
De lieveling van barnum.
Mr. Lent bewoonde in zijn hotel twee kamers en bracht
n gasten, om een reden, die later den lezer blijken zal,
aar het vertrek dat hem tot slaapkamer diende. Weldra
zat het drieta.1 om de mahoniehouten tafel, en vereenigde
zich tot het doen verdwijnen van een grooten bowel
koude punch.
«Mijne heeren!» riep Münch, terwijl hij zich in zijn volle
lengte verhief, «ik drink op de vennootschap Leut en Schwan,
den grootsten man der reclame en den geniaalsten dichter
dezer eeuw.»
De glazen rinkinkten tegen elkander en Mr. Lent ver
hoogde de feestelijke stemming nog, door met zijne voeten
de maat van het Yankee Doodle te trappelen. Wilibald's
ongeduld werd echter voortdurend grooter. Hij herhaalde
daarom de vraag of Mr. Lent reeds een onderwerp in het
hoofd had, of de keus aan hem wilde overlaten, in welk
laatste geval hij reeds over een tweede «dochter van Servius
Tullius» peinsde.
«Zoover zijn we nog lang nietriep Münch, «eerst moet
gij mijn vriend Mr. Lent in zijn volle beteekenie leeren
kennen. Vóór alles zal het u belang inboezemen, dat Mr.
Lent jarenlang de secretaris, de leerling en de lieveliDg
van den reclame-koning Barnum is geweest.»
«Juist», zeide de Amerikaan. Wilibald trok bij deze me-
dedeeling een gezicht dat, naar men mag hopen, nooit als
«het portret van den dichter» zijne verzamelde wérken zal
versieren.
«Waart gij niet zes jaar laDg bij Barnum?»
«Precies. Toen begon ik zaken te doen voor eigen reke
ning, ik had een uitstekend gezelschap hij elkaar gekre
gen, de zeer beroemde somnambule Miss Mooney en twee
Nieuw-Zeelanders, die, onder gehuil en gedane hun werk
zaamheden verrichtten. De zaak bloeide. Miss Mooney was
van een zeer taeder samenstel. Heur haar, ik geloof niet
dat het valsch is geweest, was zes voet en tien duim lang
en heerlijk fijn. Een Lyonsche zijdefabriek zou er duizenden
mee hebben verdiend. Oorspronkelijk was zij koriste aan
de opera te New York en haar magnetische kracht ont
waakte eerst bij het opvoeren van de opera «iaSomnambula».
Miss Mooney bracht door hare doorslaande proeven van
clairvoyance het gansche publiek in verrukking. Met gesloten
oogen las zij op 150 pas afstands den brief, dien een jonge
goudgraver van zijn vrouw had ontvangen en wist de
jongelieden haarfijn te vertellen, waar zij den voorgaanden
avond hadden doorgebracht. In een woord, Mooney was
een ster van de eerste grootte.
Van de Nieuw Zeelanders kan ik niet anders zeggen
dan dat ze prima kwaliteit wareD. Wanneer zij, in hun
fraaiste nummer levende kippen verslonden, viel de helft
der aanwezige dames onfeilbaar in zwijm.
Ja, dat was een goede tijd 1
Maar na eenigen tijd ontdekte ik, dat Miss Mooney dik
werd en een rooden neus kreeg, en dat de tegenzin die de
wilden koesterden voor rauw vleesch, in gelijke mate toe
nam als de kosten die ik dagelijks voor jonge kippen moest
maken. Eens op een avond keerde ik van een klein uit
stapje (ik was eenige duizende mijlen de rivier opgeweest)
onverwacht naar huis terug. Hoe vond ik mijn gezelschap?
Miss Mooney en mijn Nieuw-Zeelanders eendrachtig bij de
whiskey en de gebraden kippen. Nu begreep ik alles. Het
kwam tusschen ons tot zeer ouaaugename verklaringen. Mijne
Nieuw-Zeelanders deelden mij honend mede, dat zij sedert
hun prille jeugd, kippen het liefst aan het spit en karbo-