ARION. TWEEDE BLAD MEVROUW STUART. liX N E 1, A A I). behoorende bij HAARLEM'S DAGBLAD van Maandag 14 Mei 1888. De stoomboot Etruria van Liver pool naar New-York bevatte een groot aantal echooDe dames. Dat zeide de eerste stuurman, die op dit punt een zeer geloofwaardig persoon was. «Van die alle is me vrouw Stuart eveuwel de mooiste I» zeide hij in de rookkamer, en wij vernamen dat zij u t Baltimore was en alleen een dienstmeisje bij zich ad. De eerste heer, die keants maakte met Mevrouw Stuart was Sif Peter Grunnell, eea spoor wegkorting uit Chicago, die de dame, toen de pas sagiers wegens sene reparatie aa i land moesten gaaa, zijne diensten aanbood. Toeu de reis kon worden voortgezet, verscheen Grunnell aau boord in gezelschap van de schoone dame, die hij met groote hoffelijk heid tot aau de deur van baar hut begeleidde. Hoe men bem ook et vragen bestormde, bij kon of wilde niets anders van baar mededeelen dan dat Mevrouw Stuart een dame was, die ieders eerbied verdiende, terwijl ieder die haar dien niet be wees met den heer Grunnell zou te maken hebben. Deze uiting 'nad ten gevolge, dat de eerste stuurman Grunnell voor de aanbidder der dame verklaarde. Toeu deze den volgenden dag in een allerliefst morgencoetuum op het dek verscheen en zich daar neder zette, verwachtte men algemeen dat Mr. Grunnel ziju stoel naast de hare plaatsen zou. Maar deze zeide alleen met bizoudere beleefdheid: Goeden morgen, en knoopte toen eeu gesprek aan met Miss Pigot, een lief meisje uit San Francisco. Het was duidelijk dat tusschen hem en de weduwe geen liefde be stond. Na het tweede ontbijt had Mr. Otis Denning, een groot, forsch jongmenech uit Boston, eeu lang gesprek met den kapitein in diens kamer, waarvan het gevolg was, dat de laatste aan mevrouw Stuart verlof verzocht, haar Mr. Denuiug voor te stellen. Hierin stemde zij toe en de voor stelling had plaats. Hij was een weinig geestig joogmeusch en maakte iua blijkbaar niet veel indruk op haar, maar den derden avond na hun kennismaking wandelde hij den ganschen avond met haar op het dek heen en weer, en Mr. Grunn-11 keek daarnaar met een gezicht, waarop te lezen was: „Ga je gang maar, mijn jongen. Zij vermaakt zich wat met u, maar haar ver trouwen heeft ze mij geschonken». Op den morgen van den vierden dag was het vochtig en slecht weer en mevrouw Stuart bleef dus in haar hut, maar toen des middags de zon weer kwam, verscheen zij weder op dek, schoon en glimla chend als altijd. Mr. Grunnell speelde kaart met den kapitein en Mr. Denning zong met eene jonge dame duetten in den Balon. «Nu zijn er al twee op haar ver liefd», zei de stuurman, maar toenMr. Denning de weduwe later op het dek ontmoette en zeer eerbiedig groette, zeide hij: «Nu begrijp ik er niets meer van!» En als een stuurman op een mailboot dat zegt, moet het wel inderdaad geheimzinnig wezen. Een uur later bracht het F'ran- sche dienstmeisje mevrouw Stuart haar reukfleschje, waarom zij ge vraagd had en nadat de dame haar blanke vingertoppen even met het welriekende vocht had besprenkeld, hield zij het gedachteloos in de hand en keek naar den horizon, met een heerlijke, droomende uit drukking in haar fraaie, blauwe oogeu. Plotseling kreeg de boot eau schok van een grooten golf eu hel reuk fleschje viel haar uit de hand en rolde zigzag-ge wijs over het dek tot aan de verschansing, waar het bleef liggen voor de voeten van lord Ronald Moline, eeu kloek gebouwu, zachtzinnig mau, mei lichte oogeu eu lichtblond haar. Onmiddellijk bukte deze zich en raapte bet fleschje op, waarna hij het met eene beleefde buiging aau de eigenares teruggaf, die het met eeu «uituuo- digenden» glimlach (zei mis Pigot later aan tafell van Uem aannam. Zoo werd lord Mohne de derde barer ridders aan boord. Zijn diensttijd was echter langer van duur dan die der beide anderen. Hij vergezelde mevr. Stuart tolden avond voorden dag, waarop de Ame- rikaansche kust in het gezicht ko men 'ou eu die avond was zoo mooi, dat het jonge ineusch langer dan gewoonlijK met tiaar op liet dek bleef. Eindelijk zeide de jonge we duwe evenwel, dat het te laat werd eu zij hem goeden nacht wenschte. Lord Ruald zag haar aan met een onomwonden liefdesverklaring in ziju bleeke oogen. „Blijf nog wat, bid ik u", zeide hij, „de maau schijnt zoo heerlijk en wie weet of wij ei kaar ooit zuilen wederzien!» Mevrouw Stuart bedacht zich eeu oogeu blik. Toeu keek zij hem recht in de oogeu met een onderzoekenden blik eu zeide zacht: „lord Ronald, gij zijt een Engelschmau, ik ben een vrouw die eeu vriendendienst uoodig heeft. Kan ik u vertrouwen?» „Tot in den dood", antwoordde de jonge man opgewonden. Luister dan. „Ik beuzooals gij weet, iu Amerika geboren, waar miju vader een uitgestrekte katoen-plantage bezat. Gedurende den oorlog met het Noorden werd miju vader door de vijanden gedood en liet mij een erfenis van eeu mil- lioeu dollars na. Maar ongelukkig werden eeuige bewijsstukken van mijn eigendom gestolen, zoodat ik miju vermogen niet kon krijgeu. Miju rechtsgeleerde raadsman deelde mij mede, dat de erfenis voor mij verloren was, zoo ik die papieren niet kon terugbekomen. Een oude vriend mijuer familie, die in Washington woont, wist niet alleen die bewijsstukken terug te krijgen, maar ook eeuige brieven, waaruit duidelijk bleek welke amb tenaar ze gestolen had. Dit alles zond hij mij, toen ik te Parijs ver toefde en nu ben ik op weg naar Amerika, om mijn eigendom te her overen eu den ambtenaar, die een hooge positie bekleedt, te doen strai- fen als een gemeene dief, zooals hij verdient!» Mevrouw Stuart's oogen fonkel den zoodanig, dat lord Ronald blij was dat hij de schurkachtige amb tenaar met was. «Maar hoe kan ik u hierin van dienst zijn?» vroeg hij. «Ik heb vol strekt geen invloed in Amerika!» «Gij kunt mij helpen, sir Ronald. Ik vrees, dat als ik morgen aan land ga, men pogingen zal aanwen den, om mij die papieren te ontne men.» «Wat! met geweld u die ontne men?» riep lord Ronald uit. «Ja, met geweld! Dat zou zeer gemakkelijk gaan. De man, wiens val deze papieren kunnen veroorza ken, heeft grooten invloed. Wat zou voor den een of anderen ge wetenloozen douanen-officier gemakkelijker zijn, dan mij als een smokkelaar te laten doorzoeken en die papieren te be houden? Ik dacht er over, om mr. Grunnell of Deuning te vragen, ze voor uiij aan land te brengen, omdat zij beiden zeer oplettend voor mij zijn geweest; maar mr. Grunnell heeft er wellicht geen gelegenheid voor en mr. Denning is bijna nog een jongen. Wilt gij het pakket voor mij aan land brengen, lord Ronald?» «Zeer zeker,» antwoordde hij haas tig en verrukt, haar een dienst te kunnen doen. Mevrouw Stuart ging in haar hut en kwam spoedig daarop terug met eeu lang, zorgvuldig toegelakt couvert. «Hebt gij een potlood?» vroeg zij. «Schrijf dan in den hoek er uw naam op met het woord «privé» er onder, dan zal niemand het durven aanraken Lord Ronald gehoorzaamde. «Dank u,» zeide zij, «houd het in uw zak, tot we aan land zijn gekomen en breng het mij dan in hötel Brunswick! «En zult gij mij dan veroorloven uw hand te kussen, als eeu trouw ridder, die ziju taak volbracht heeft?» vroeg hij half lachend, half ernstig. «Wij zullen zien,» antwoordde zij met eeu bios, «gij zijt een waardig lid van den eugelschen adel eu ik dank u bij voorbaat duizendmaal.» Lord Ronald zag haar na, terwijl zij naar beneden ging eu sloeg op het dikke pakket m zijn borstzak. «Een knappe kerel die het mij af handig maakt!» dacht hij bij zich zelf eu ging naar ziju kooi, denke lijk om van schoone weduwen en brutale douanen te droomen. Den volgenden morgen kwam er spoedig een kotter, die eeu heer in politiek aau boord van de Et uria bracht. Hij vroeg allereerst naar mevrouw Stuart en had met haar in haar hut een gesprek, dat tieu minuten duurde. Toen zag hij de rij der passagiers langs, die stonden te wachten om gevisiteerd te worden eu vroeg naar mr. Grunnell. «Hier beu ik,» zeide de millionair. «Wilt ge zoo goed zijn mij aan stonds even iu uw kamer te ont vangen?» zeide de man, «ik heb eeu belangrijke zaak met u te bespreken!» M. Grunnell keek hem strak aan eu boog. Daarop ging de vrager op het dek en v0nd daar lord Ro nald Moline. «Zijt gij lord Moline vroeg hij. De edelman antwoordde bevestigend. «Mag ik u even in uw kamer spreken De zaak is van het hoogste belang Nauwelijks had de deur zich achter hem gesloten, of de man zeide «Het is een zeer onaangename zaak, maar mijn plicht dwingt er mij toe. Ik ben een geheim politie agent en ik heb daareven juist een dame ge arresteerd, die gij wel kent eu waar mede ik vermoed dat gij relaties hebt, mevrouw Stuart. Wees be daard mijnheer! een publiek schan daal te vermijden moet u van veel belang zijn. Gij hebt een pakket valsche banknooten in uw zak, die zij u heeft gegeven om ze te be waren en die ik u verzoek mij ter hand te stellen!» «Miju waarde heer,» zeide lord Ronald, «ik weet wat ik in mijn zak heb en dat gij het niet krijgt. Ga dat aan uw schurk van een lastgever vertellen, met mijne com plimenten!» „Zij heeft u naar het schijnt een sprookje verteld," antwoordde de ander bedaard. „Maar wees zoo goed een gaatje in het omslag te snijdeD, zoo groot als eeu erwt en gij zult zien dat de inhoud uit bank noten bestaat." «Ik zal dadelijk mevrouw Stuart er over streken,» zeide lord Ronald, die begon te wankelen. «Dat kunt gij niet! zij mag nie mand zien vóór zij verhoord wordt. Van de geheele bende valsche mun ters is zij de gevaarlijkste en wij moeten als een schat op haar pas sen. Pas dus op u zelf!» Lord Ronald aarzelde en opende toen de enveloppe. Inderdaad be vatte deze volstrekt geen papieren, maar alleen banknoten en de be leefde agent van politie wees hem op het kleine verschil tusschen de valsche eu de echte, een klein ver schil, dat alleen voor een scherp oog zichtbaar was. «Gij verdenkt mij toch niet?» zeide hij, terwijl hij zich trotsch oprichtte. «Wel,» zeide de ander, «dat wil ik niet beweren, maar het heeft er toch allen schijn van. Hier zie ik uw haudteekening op het couvert.» «Ja,» antwoordde de lord, «maar ik beu er ingeloopen door die slimme bedriegster «Iu elk geval zult gij dezen nacht in de gevangenis moeten doorbren gen, tot gij iemaud vinden kunt, die voor u borg staat. Als gij werkelijk lord Moline zijt, zult gij wel vrij komen, maar onaangenaamheden zult gij zeker ondervinden.» Lord Ronald dacht een oogen- blik na. «Wel,» zeide hij toeD, «gij gelooft toch niet, dat ik wist wat er in het pakje was?» «Persoonlijk geloof ik dat niet, antwoordde de politieman, «maar mijn plicht eischt u gevangen te uemen, omdat de schijn tegen u is De Eugelschman haalde daarop zijn portefeuille voor den dag eu nam er een bankbiljet van 100 pond sterling (f1200) uit. «Zou dit u niet schadeloos stellen voor het gevaar dat gij loopen zoudtindien gij iemaud, dien gijzelf niet voor schul dig houdt, niet gevangen naamt?» «Het is een groot gevaar...» zeide de man, nadenkend. «Als ik u er twee geef, zult gij dan mijn naam in de zaak niet noe men?» «Nu, goed daD,» zeide de agent na eenig nadenken. «Maar nu moet ik gaan. Nader haar niet en begeef u zoo spoedig mogelijk aan wal. Gij zult niet worden lastig gevallen!» Lord Ronald voldeed hieraan on middellijk. De vreemdeling had met de heeren Grunnell en Denning een gelijksoortig onderhond. Beiden had den een pakket gekregen, waarop zij hun naam geteekend hadden en voor een gelijk bedrag als lord Ro- Dald maakten ze zich van de zaak af. Toen de drie bedrogenen met hun verdriet aan land waren gegaan, geleidde de politie-agent mevrouw Stuart naar de boot en stapte aan den wal met haar in een rijtuig. Zij was echter niet geboeid. Nooit kwam zij voor de recht bank en dat was jammer, want, evenmin als zij ooit recht bad ge had op een erfenis van een millioen dollarsevenmin was de politie agent een politie-agent geweest. La ter vernamen de drie heeren dat zij de slachtoffers waren geweest van twee stoutmoedige oplichters, maar zij wenschten liever niet te weten dat zij aan een hunner het hof hadden gemaakt en lieten daarom de zaak maar blauw blauw. Het groot-hertogelijk echtpaar van SaksenWeimar ver liet Vrijdagvoormiddag te 10 uren de residentie, ten einde over Am sterdam de terugreis naar Duitsch- land aan te nemen. De vorstelijke personen namen aau de halte Anna Paulownastraat plaats in het salonrijtuig, hetwelk aan den te 10 43 van het station 's-Hage naar Amsterdam vertrek- kecden sneltrein werd vastgehaakt. Aan het station in de Anna Pau lownastraat werden HH. KK. HH. verrast door de aanwezigheid van HM. de Koningin eu H.K.H. Pr'n- ses Wilhelmma, die hupne bloedver wanten nog een hartelijken afscheids groet brachten, eu waarbij de lief tallige Prinses hare tante een fraai bouquet overhandigde. Een groote stoet van dames en heeren der hofhouding, van burger lijke en militaire autoriteiten, had zich aan het station vereenigd, om den vorst eu de vorstin te begroeten. Zoowel de hertog als zijne gemalin oameu, zooveel de tijd het toeliet, van ieder persoonlijk met een hand druk afscheid. De Duit.-che gezant, het legatie- personeel, de commissaris des ko- uings, de burgemeester enz. bevon den zich onder de talrijke aanwezigen. A. B. e e n 13-j arige jongen te Zaandam, die reeds een vonnis van drie maanden gevangenisstraf wegens diefstal achter den rug heeft, schijnt zijne ziuneu thans op andere, niet minder lakerswaardige, lief hebberijen gezet te hebben. Die lief hebberij strekt zich thans uit tot het mishandelen van dieren. Werd hij eeuigen tijd geleden betrapt bij het op oumenschelijke wijze kwellen van een bond, die in het water tus schen twee schuiten beklemd zat, een paar dagen later werd hij door F E U I L L E T O 1ST. JSene vertelling van Karl Heigel. 5) Vie HOOFDSTUK. Een treüespel. «Geschrevenriep zij honend lachende, zoodat de laatste haarlok op haar hoofd stond te sidderen, «geschreven?» Heb ik niet zelf gisterenavond het schrijfgereedschap weg genomen, omdat ik aan mijn dochter in Potsdam schrijven wilde? Geschreven, met nw laarzen aan op mijn sofa! Wacht maar, jonge heer, mijn neef de assessor zal mijn recht ver dedigen. Ik breng u voor de rechtbank!» De jonge dichter sloop na dit morgenstandje in gedrukte stemming naar zijn ven6ter, om door de frissche morgen lucht den damp in en om hem te verjagen. Nadat hij zich had gewasschen. ging hij in zijn huisjasje en op pantoffels aan ziju schrijftafel zitten! Hij schrikte, toeu hij bemerkte dat het schrijfgereedschap verdwenen was. Hij moest het uit het hol der leeuwin gaan halen! Hij kwam spoedig er mede terug, maar de geest wilde met vaarJig over hem worden. Met het oog gevestigd op de onbeschreven vellen papier, leunde hij op zijn hand en trachtte zijne gedachten te verzamelen. Maar zijn hoofd geleek op een gebarsten schel, op een uitgebrande petro leumlamp, niet op den zetel der Muzen. «Het moet zoo zijnl» zeide hij daarop, met de grootheid van ziel van den held uit zijn eerste drama. Goethe schreef in acht dagen zijn drama «Clavigo» in 5 bedrijven, Wilibald zijn «Arion» in 48 uur, dat wel is waar slechts één bedrijf telde, maar een dat vijf uur duurde. Apollo had het met Wilibald goed voor. Hij raakte ziju voorhoofd aau en de chaos die daarin heerschte nam eerder een einde dan Wilibald gehoopt had. Een tante die buiten woonde, bad juist vandaag den heerlijken inval, bem franco een heerlijken worst toe te zenden, koffie was er in over vloed, terwijl bet heldere duinwater uitstekend geschikt was, de gevolgen van de koude punch van Mr. Lent te verjagen, en wat hem het aangenaamste was, juffrouw Fied ler kreeg een telegram dat haar dochter te Potsdam ziek was, waardoor zij ijlings daarheen vertrok. Bovendien was het een koele, regenachtige dag, zoodat er noch eeu blauwe hemel was, die aanlokte om naar bui ten te gaan, noch een brandende zon die de krachten af matte. Kurtom, al de omstandigheden vereenigdsn zich, om na langen tijd Wilibald's kamer weer recht huiselijk te maken. Hij trok de schouders bijza tot aan de ooren, zoo ijverig schreef hij, haalde door en schreef verder, nadat hij nadenkend door het geopende venster naar buiten had gezien, waar een zacht windje de bladeren deed trillen. De gedachten kwamen als sneeuwvlokken, de verzen stroomden volop, de tooneHen volgden op elkander. Bij de Muzen, hij had het onderwerp gisteren miskend, het was een echte goudmijn! Inboorlingen, door weer en wind ge bruind, matrozeukoreu eu rooversgebadeu wemelden door elkander. Het spreekt vanzelf dat de liefde niet ontbrak, daar Wilibald een jonge Duitscbe dichter was. De eigen lijke held van het drama, de zeehond, toefde nog in het noordelijkst hoekje van Groenland, toen Floriau, de arme visscherszoon en Editha, de blonde prinses, elkaar reeds 99 maal onwrikbare trouw hadden gezworen. Soms maakte Wilibald een kleine pauze, om na te den ken, soms ook om zijn lichaam met wat worst in stand te hou den. Juist had hij weder eeuige stukjes op zijn bord gelegd, toen er plotseling aan de deur werd gebeld. «Dat die oude draak ook niet thuis ;s!» mompelde de ondankbare dichter toornig. «Nu moet ik wel opendoen en verlies ik de goede stemming!» Terwijl hij eenigszins toilet maakte, belde men voor de tweede en derde maal. «Wat drommel, ik kom al!» Maar het bezoek was reeds binnengekomen en klopte aan zijn eigen deur. «Binnen!» Er verscheen niemand. «Binnen!!» Daar er thans evenmin zich iemand ver toonde, opende Wilibald met een ruk de deur. Maar wie stond daar, volgens den laatsten smaak endoor de beste firma gekleed, met een met rose-zijde ge voerden parasol, in de sierlijk gehandschoende rechter» en den sleep harer japon in de sierlijk gehandschoende linkerhand,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1888 | | pagina 5